Waterkwaliteit in Nederland met twee maten gemeten

De waterkwaliteit wordt in Nederland met twee maten gemeten. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beoordeelt de vermesting van oppervlaktewater volgens de methode ‘one in, all in’. Deze werkwijze voor de Kaderrichtlijn Water wordt gesteund door de Europese Commissie. Ongeveer 70% van het oppervlaktewater voldoet dan aan de norm voor nutriënten (stikstof en fosfor). Het ministerie van LVVN kiest bij het landbouwbeleid voor een andere, strengere methode: ‘one out, all out’. Dan voldoet zo’n 35% van het oppervlaktewater aan de norm voor nutriënten (stikstof en fosfor). Er wordt in ons land met twee maten gemeten. Waarom gebeurt dat?

Het meten met twee maten zien we terug in het onlangs verschenen RIVM-rapport ‘Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland (RIVM-rapport 2024-0113)’. Het meest in het oog springt het nutriënt fosfor in de provincie Zeeland. De waterkwaliteit in Zeeland kelderde van het ene op het andere moment van ‘goed’ naar ‘slecht’. Niet omdat het water plotseling zeer sterk werd vervuild met mest, maar omdat Zeeland overstapte van de ‘one out, all out’ naar de ‘one in, all in’-methodiek. Je zou dan een wat gunstiger resultaat verwachten, maar dat blijkt niet het geval. Het landbouwbeleid kan niet overweg met ‘one in, all in’. Daardoor springt Zeeland op ‘rood’. Helaas vermeldt het RIVM de oorzaak van deze ‘verslechtering’ niet in haar rapportage.

Figuur. Beoordeling van P-totaal in 2016-2019 (links) en 2020-2022 (rechts). De waterkwaliteit in Zeeland kelderde plotseling van ‘goed’ naar ‘slecht’ door een verandering van werkwijze.

Waterkwaliteit afhankelijk van gekozen werkwijze

De waterkwaliteit voor nutriënten (stikstof en fosfor) is in hogere mate afhankelijk van de gekozen wijze van beoordelen. Het is een politieke keuze van Nederland zelf om voor landbouwbeleid te werken met een strengere werkwijze dan voor de Kaderrichtlijn Water. Die strengere werkwijze is afgesproken met de Europese Commissie. Agrifacts probeert al geruime tijd de gespreksverslagen tussen de Europese Commissie en het vorige Nederlandse kabinet over dit onderwerp op tafel te krijgen. Om te checken wat de inzet is geweest van dit vorige kabinet in Brussel. De documenten zijn nog altijd niet vrijgegeven.

Het artikel ‘Nederland kiest voor strengere waternorm dan Brussel vraagt’ staat in het decembernummer van het STAF-blad. Het is hieronder te downloaden.

Deel via:

Ecologische Autoriteit op politieke toer

De Ecologische Autoriteit werkt niet wetenschappelijk, maar politiek. Dat blijkt uit de wijze waarop de Ecologische Autoriteit rekenmodel Aerius toepast. Het RIVM stelt dat Aerius grote onzekerheden kent bij gebruik op lokaal niveau. Desondanks zet de Ecologische Autoriteit het model volop in op een nog kleiner schaalniveau, op postzegels van soms maar 10 bij 10 meter. Als gevraagd wordt naar de motivatie, wordt het politieke statement van voormalig stikstofminster Christianne van der Wal herhaald: “het is de best beschikbare wetenschappelijke bron”. Aerius is weliswaar een wetenschappelijke bron. Echter, de wijze waarop de Autoriteit deze bron gebruikt is niet wetenschappelijk. Die is politiek.

De toepassing van rekenmodel Aerius binnen het natuurbeleid ligt flink onder vuur. Dat komt omdat politici ervoor kozen dit model te gebruiken voor allerhande zaken, waarvoor het model helemaal niet bedoeld en geschikt is. Wetenschappelijk kon dit gebruik door de politiek niet door de beugel. De Ecologische Autoriteit werd ingesteld om de wetenschap terug te brengen in het natuur- en stikstofbeleid. De Ecologische Autoriteit is onafhankelijk en beschikt voor de korte termijn over ecologische, wetenschappelijke kennis ten aanzien van stikstofgevoelige natuur. Zo valt te lezen in diverse documenten.

Van wetenschap geen sprake

De verwachting was dat de Ecologische Autoriteit een wetenschappelijke werkwijze zou hanteren. Maar dat blijkt niet zo te zijn. De Autoriteit hanteert stikstofmodel Aerius op een wijze die de wetenschappelijke toets der kritiek niet kan doorstaan. Het RIVM stelt dat bij gebruik van haar model op lokale schaal, bijvoorbeeld 100 hectare, de onzekerheden groot zijn. De werkelijke stikstofneerslag ligt dan met 95% zekerheid tussen de berekende waarde plus of min 70%. Als de berekende stikstofdepositie bijvoorbeeld 1.500 mol/ha/jaar is, dan ligt de werkelijke depositie waarschijnlijk tussen 450 en 2.550 mol/ha/jaar. Met andere woorden: het model is in feite onbruikbaar op lokaal niveau.
De RIVM-waarschuwing weerhoudt de Ecologische Autoriteit er niet van om het Aerius-model zonder meer op nog kleinere schaal te gebruiken: voor habitatjes van soms maar 10 bij 10 meter. In bewoordingen als: “De huidige stikstofdepositie is (nog) veel te hoog: gemiddeld 1184 mol N/ha/jaar en 1217 mol N/ha/jaar voor respectievelijk actieve en herstellende hoogvenen. Dat is ruim 2 maal zo hoog als de KDW voor deze habitattypen (500 mol N/ha/jaar).” (Uit: Advies over de Natuurdoelanalyse Wierdense Veld). De Ecologische Autoriteit hanteert de uitkomsten van het Aerius-rekenmodel als harde getallen en verbindt daar conclusies aan. Zonder dat de Autoriteit ook maar iets zegt over de grote onzekerheden op dit kleine schaalniveau.

Politieke werkwijze

Rekenmodel Aerius wordt voor diverse beleidsdoeleinden gebruikt, waarvoor het model niet geschikt is. Zoals voor berekeningen op lokaal niveau. Het is een politieke keuze om het model daar toch voor te gebruiken, geen wetenschappelijke. Het is ook een politieke keuze om geen onzekerheden te vermelden, geen wetenschappelijke. Waarom werkt de Ecologische Autoriteit op deze wijze met rekenmodel Aerius?
“Vooralsnog gaat de Ecologische Autoriteit uit van Aerius omdat dit wettelijk voorgeschreven is, en omdat Aerius, bij het ontbreken van gebiedsspecifieke metingen en bodemgegevens, de best beschikbare wetenschappelijk bron is voor het in beeld brengen van de stikstofneerslag en inschatten van de risico’s voor de beschermde natuur”, aldus de Autoriteit. Het is opvallend dat de Ecologische Autoriteit meegaat met het politieke argument van voormalig stikstofminister Van der Wal: dit is het beste wat we hebben. Het model is weliswaar een wetenschappelijke bron, maar de wijze waarop de Ecologische Autoriteit ermee werkt is onwetenschappelijk. Die is politiek.

De Ecologische Autoriteit had de wetenschap terug kunnen brengen in het natuurbeleid. Een juist gebruik van Aerius, waarbij de onzekerheden waren vermeld en meegewogen, had een begin kunnen zijn. De Autoriteit koos ervoor om door te gaan op de politieke toer.

Het artikel verscheen in het STAF-blad van september 2024. Deze versie is hier te downloaden:

Deel via:

Provincies gedogen misbruik van natuursubsidies

Groot deel habitattypen in N2000-gebieden verkeerd beheerd

Uit een factcheck van Agrifacts blijkt dat natuurbeheerders veel percelen ‘goedkopere’ natuur inruilen voor natuur waarvoor zij meer subsidie krijgen. Relatief goedkoop hoogveenbos wordt beheerd als duur dennen-, eiken- en beukenbos. En op de zwakgebufferde vennen zit opvallend vaak het beheer van zure vennen. Waar sprake is van afwijkend beheer, is dat nagenoeg altijd in het financiële voordeel van de natuurbeheerder.

De staat van de stikstofgevoelige natuur bepaalt veel in Nederland. De landbouw zit erdoor op slot, de bouw van woningen en de aanleg van infrastructuur worden erdoor bemoeilijkt. Ook is deze kwetsbare natuur de belangrijkste reden voor de opkoop van veehouderijbedrijven, een proces dat momenteel in volle gang is. Natuurorganisaties blijven alarm slaan over hun natuur die ‘op omvallen’ zou staan. Je mag dan verwachten dat natuurorganisaties er alles aan doen om deze kwetsbare natuur optimaal te beschermen.

Dure en goedkope natuur

De vergoeding die de natuurbeheerder ontvangt voor het beheer, is sterk afhankelijk van het natuurtype. De vergoeding voor bijvoorbeeld een hectare hoogveenbos bedraagt slechts 25,61 euro (tarief 2024). Voor een hectare dennen-, eiken- en beukenbos ontvangt de natuurbeheerder veel meer: 133,83 euro. Dat laatste bos vraagt meer en duurder onderhoud. Voor nat schraalland bedraagt de vergoeding maar liefst 2.549,63 euro per hectare. Financieel loont het dus om goedkopere natuur te vervangen voor duurdere. Maar gebeurt dit ook in de praktijk?  

Bij elk habitattype hoort beheerprogramma

Droge heide vraagt een ander beheer dan natte heide. En een hoogveenbos vraagt een ander beheer dan een eikenbos. Provincies houden daarom nauwkeurig bij welk type natuur zich bevindt op de natuurpercelen in hun N2000-gebieden.

Bij het stikstofbeleid wordt gewerkt met habitattypen, bijvoorbeeld: H4030 (droge heide), H2330 (zandverstuivingen) en H91D0 (hoogveenbos). Er zijn ruim 50 verschillende habitattypen. Het natuurbeheer werkt niet met habitattypen, maar met beheertypen. In grote lijnen komen de habitattypen overeen met de beheertypen. Er is een beheerprogramma voor droge heide (beheertype N07.01), voor zandverstuivingen (beheertype N07.02) en hoogveenbos (beheertype N14.02). Het is dus een kwestie van per natuurperceel checken of habitattype en beheertype overeenstemmen.

Factcheck drie habitattypen

Agrifacts checkt voor alle natuurpercelen met hoogveenbos (habitattype H91D0), zandverstuiving (H2330) en zwakgebufferd ven (H3130) in Nederland of daarop het juiste beheer zit. De ligging van de percelen met deze habitattypen wordt uitgedraaid uit Aerius. Immers, deze natuurkaart is leidend voor het natuur- en stikstofbeleid. In de tabel is te zien in hoeveel N2000-gebieden deze habitattypen voorkomen. In sommige natuurgebieden komt het habitattype op één plek voor, in andere gebieden op (veel) meer percelen. Vervolgens wordt voor de percelen gecheckt of die in het juiste beheer zitten. Provincies stellen deze informatie gedetailleerd (meestal per natuurperceel) beschikbaar via hun geoportaal.

Zandverstuivingen
(habitattype H2330 / beheertype N07.02)
Zwakgebufferde vennen
(habitattype H3130 / beheertype N06.05)
Hoogveenbossen
(habitattype H91D0 / beheertype N14.02)
Aantal N2000-gebieden met dit habitattype 193335
N2000-gebieden met volledig juist beheer 8922
N2000-gebieden met deels onjuist beheer6148
N2000-gebieden met volledig onjuist beheer5105
Percentage in verkeerd beheer (afgerond)405025
Tabel. Een aanzienlijk deel van de zandverstuivingen, zwakgebufferde vennen en hoogveenbossen in Nederland wordt niet juist beheerd. (Download hier de tabel op gebiedsniveau).

Afwijkend beheer steeds in financiële voordeel beheerder

Een zandverstuiving wordt het beste beheerd met het beheerprogramma voor een zandverstuiving. Toch blijkt dit bij ongeveer 40% van de zandverstuivingen in Nederland niet te gebeuren. Op deze zandverstuivingen zit het beheer van meestal droge heide, soms van bos. Voor een zandverstuiving geldt een beheervergoeding van 137,50 euro per hectare. Op droge heide zit een vergoeding van 224,58 euro. Op alle zandverstuivingen met een onjuist beheer zit een beheerprogramma met een hogere vergoeding.

Ongeveer de helft van de zwakgebufferde vennen in Nederland zit niet in het juiste beheer. Vaak wordt hier het beheerprogramma voor zure vennen toegepast, soms van vochtige of droge heide of nat schraalland. De beheersubsidie voor zwakgebufferde vennen bedraagt 81,89 euro. Als het zure vennen-beheerprogramma erop wordt gezet, ontvangt de natuurbeheerder 109,68 euro. En bij beheer als vochtige heide loopt de subsidie op naar 342,75 euro en bij nat schraalland naar 2.549,63 euro. Ook voor de zwakgebufferde vennen geldt: in nagenoeg alle gevallen waarin wordt gekozen voor afwijkend beheer, gaat het om beheer met een hogere vergoeding.

Tot slot de hoogveenbossen. Hier zit op een kwart van de bossen een verkeerd beheer. Meestal is ervoor gekozen het bos te beheren als dennen-, eiken- en beukenbos. De subsidie voor hoogveenbos bedraagt 25,61 euro per hectare. Voor dennen-, eiken- en beukenbos wordt 133,83 euro subsidie verstrekt. Ook hier zien we dat het onjuiste beheer steeds in het financiële voordeel uitvalt van de natuurbeheerder.

Een zwakgebufferd vennetje dat in de zomer bijna droogvalt, in N2000-gebied Maasduinen (L). Dit vennetje wordt volgens de gegevens van Provincie Limburg beheerd als vochtige heide.

Veel kleine habitattypen onjuist beheerd

Zandverstuivingen, zwakgebufferde vennen en hoogveenbossen komen vaak in kleine oppervlaktes voor in N2000-gebieden. Wij zien dat de oppervlakte ertoe doet bij natuurbeheerders. Grote arealen van een habitattype zitten vrijwel altijd goed in het beheer. Het onjuiste beheer zien we in hoge mate bij habitattypen die in kleine oppervlakten aanwezig zijn in een N2000-gebied. Provincie Overijssel geeft daarvoor een verklaring: “De natuurbeheerder bepaalt het benodigde beheer in het veld. Het kan zo zijn dat een kleinere oppervlakte van een habitattype wordt meegenomen in een grotere oppervlakte van een ander beheertype, zodat een aangepaste hogere subsidie niet noodzakelijk is.”

Het idee van de provincie dat met een afwijkend beheer een hogere subsidie wordt bespaard, blijkt niet uit de analyse Agrifacts. Het afwijkende beheer valt vrijwel altijd uit in het voordeel van de natuurbeheerder. Dat financiële voordeel ligt steeds tussen een paar tientjes en enkele duizenden euro’s per hectare.

Ministerie LVVN: 10 procent natuuroppervlak onjuist beheerd

In december 2022 maakte het ministerie van LVVN (toen nog LNV) bekend dat in totaal zo’n 150 extra habitattypen zouden worden toegevoegd aan N2000-gebieden. Deze zouden destijds vergeten zijn bij de aanwijzing. Het gaat veelal om habitattypen met een kleine oppervlakte (zie STAF-artikel van januari 2023). Ruim duizend belanghebbenden, veelal agrariërs, gingen in beroep tegen deze extra aanwijzing van stikstofgevoelige natuur.

Uit een toetsing door Agrifacts blijkt dat een groot deel van de ‘vergeten habitattypen’ niet in het natuurbeheer zitten. De organisatie Stikstofclaim legde deze bevinding voor aan de rechter tijdens een beroepszaak. Het ministerie van LVVN bevestigt de bevindingen van Agrifacts tijdens de zitting. “Deze analyse klopt. In de oppervlakte gesubsidieerde natuur bevindt zich zo’n tien procent vervuiling. Die zit bij de kleine habitattypen.” Provincies gedogen dat kleine habitattypen meegenomen worden in het beheer van een groter type, het ministerie van LVVN keurt dat echter af. “Het ministerie van LVVN betreurt dit. Dit is een onwenselijke situatie. Het is niet de bedoeling dat vennetjes beheerd worden als droge heide”, aldus de woordvoerder van het ministerie.

Deel via:

Werkgroep Wolf gaat gesaboteerde enquête toch gebruiken

Een online-enquête van de Werkgroep Wolf Nederland is voortijdig off-line gehaald vanwege overweldigende belangstelling. Naar het zich laat aanzien kwam de belangstelling echter niet van mensen die blij waren met het onderzoek, of met de organisatie. De Werkgroep is bezig om de valse inzendingen van de juiste te scheiden, om de resultaten alsnog aan te kunnen bieden aan beleidsmakers, scholen en onderzoek.

De Werkgroep Wolf Nederland streeft naar ‘vreedzame coëxistentie met de wolf’ in Nederland. De organisatie wil ook meedenken over het wolvenbeleid, maar staat los van professionele wolvenclubs als Wolven in Nederland, de Zoogdiervereniging en Ark Rewilding.
Van de 13.000 ingestuurde enquête-formulieren zijn er volgens voorzitter Martijn Huisman mogelijk slechts 6.000 tot 9.000 ‘eerlijk ingevuld’.  De resterende inzendingen komen van mensen die naderhand hebben aangegeven dat ze niet hebben meegedaan, of zijn verzonden vanaf niet-bestaande email-adressen. Dat is digitaal te verifiëren.
Veel vragen hoefden inzenders overigens niet te beantwoorden; in totaal een stuk of twaalf (inclusief subvragen). Moeilijk waren de vragen ook niet. Een groot aantal kan met een simpel ja of nee worden beantwoord of met het geven van een cijfer.  

Juiste inzendingen opsporen

De Werkgroep Wolf Nederland was van plan geweest om de uitkomsten van de enquête, die volgens Huisman is uitgezet onder zowel voor-, als tegenstanders van de wolf, te overhandigen aan beleidsmakers en ook beschikbaar te stellen aan onderwijs-, en onderzoeksinstellingen. Door de vele valse inzendingen kost het volgens Huisman meer tijd om alles goed te schiften, maar blijven de uitkomsten van het onderzoek van belang. De beoogde rapportage komt er sowieso. Reden: “De wel goed ingevulde formulieren zijn nu des te waardevoller.”

Deel via:

Laboratorium waterschap Noord-Holland rommelt met metingen

Een data-analyse op bestrijdingsmiddelen in het Zwanenwater

N2000-gebied het Zwanenwater was dit voorjaar volop in het nieuws. Het is een van de locaties waar vreemde bestrijdingsmiddelen zijn aangetroffen. Met name in 2022 werden in het Zwanenwater tientallen middelen gevonden, allemaal op dezelfde dag en allemaal in dezelfde concentratie. Is hier sprake van toeval of van een laboratoriumfout?

Het Zwanenwater, een N2000-gebied in de Noord-Hollandse duinen, was dit voorjaar volop in het nieuws. Het is de meest opmerkelijke locatie, waar de laatste jaren sprake is van mysterieuze vondsten van vreemde bestrijdingsmiddelen in relatief hoge concentraties.
Het is half juli, wanneer de Staf-redactie een bezoek brengt aan het Zwanenwater. Er staat een harde zeewind, die witte schuimkoppen op het Zwanenwater blaast. De redactie wil de exacte plek zien waar Waterproef, het laboratorium van waterschap Hollands Noorderkwartier, talrijke bestrijdingsmiddelen heeft gevonden in 2022. Op dat meetpunt is onder meer het al decennia verboden middel dinoterb aangetroffen. Op dat meetpunt zijn ook bestrijdingsmiddelen gemeten, die verder nergens worden gemeten in Noord-Holland. In 2022 ging het bijvoorbeeld om amisulbrom, cymoxanil, desmedifam, fenmedifam en nog een aantal. Het meetpunt ligt volgens Aquadesk bij de eerste plas, ter plaatse van de afwateringssloot bij de schutting. Het meetpunt is vlot gevonden. Het is ten tijde van het bezoek bedekt met een flinke wolk wit schuim.
Dat de hoge concentraties bestrijdingsmiddel (recent) zijn aangevoerd vanuit de aangrenzende bollenstreek is niet aannemelijk. Het Zwanenwater ligt in de hoger gelegen duinen. De afwateringssloot watert af op lager gelegen delen van het natuurgebied. De aangrenzende bollenstreek watert dus niet af op het Zwanenwater. Dan is er nog de zeewind, die meestal landinwaarts blaast: eerst over het Zwanenwater, daarna over de bollenstreek. Oostenwind komt zelden voor.

Vreemde metingen
De Agrifacts-redactie doet een volledige data-analyse op alle metingen op meetpunt ‘Afwateringssloot
Zwanenwater’ in 2022. Hiervoor gebruiken we de databestanden die zijn afgeleverd voor de Landelijke
Enquête Waterkwaliteit (LEW). Deze bestanden worden gebruikt voor de officiële beleidsrapportages voor de Europese Commissie en voor Nederland zelf. Deze meetbestanden worden verkregen via het Informatiehuis Water.
De metingen in het beheergebied van Hollands Noorderkwartier laten opvallende zaken zien. Meest opvallend zijn de meetuitkomsten op 7 februari 2022 in het Zwanenwater. Er werden op deze datum maar liefst 81 verschillende bestrijdingsmiddelen aangetroffen, waarvan 43 in dezelfde relatief hoge concentratie van 220 nanogram per liter. Het is wel heel toevallig dat zoveel verschillende middelen, allemaal op dezelfde dag aanwezig zijn in dezelfde concentratie. Op de lijst staat ook een tiental middelen dat nergens anders in Noord-Holland wordt gevonden.
In het databestand vinden we meer clusters van bestrijdingsmiddelen die eenzelfde concentratie
laten zien in het laboratorium, op of rond dezelfde dag. Dit zien we ook bij de dinoterb-metingen in 2022. Op negen verschillende locaties wordt rond 7 juli een vergelijkbare relatief hoge concentratie gemeten.

Waterlab poetst metingen weg
Laboratorium Waterproef heeft geen signalering op haar registratiesysteem, waardoor het niet opvalt
als er vreemde meetwaarden worden ingevoerd. Pas als er signalen komen dat meetwaarden onwaarschijnlijk zijn, wordt ernaar gekeken. Dan ‘verdwijnen’ er metingen uit het registratiesysteem.
De eerste ‘poetsbeurt’ vond plaats nadat onderzoekers van de Bestrijdingsmiddelenatlas zich meldden.
Dat was medio 2023, zo blijkt uit documenten die middels een Woo-verzoek openbaar zijn gemaakt. De onderzoekers hadden bij hun controles over het jaar 2022 bijna honderd afwijkende metingen aangetroffen. Op de attentielijst staan onder meer de plotseling overal oppoppende hoge concentraties dinoterb. Ook staan er 42 metingen op in het Zwanenwater.
Het laboratorium ging over tot het ‘opschonen’ van zijn meetbestanden. Er werden voor locatie Zwanenwater in totaal 66 meetuitslagen uit 2022 gewist. Dat gebeurde waarschijnlijk in het najaar van 2023, anderhalf jaar na de metingen. Tot die tijd waren de meetuitslagen opvraagbaar en dit verklaart waarom de foute metingen zijn terug te vinden in de Landelijke Enquête Waterkwaliteit.

Opvallend is dat de dinoterb-metingen niet werden gewist. Mogelijk omdat deze reeds waren opgemerkt door actiegroep MOB.

“Alle metingen kloppen”
Het is opvallend dat zowel laboratorium Waterproef als het bestuur van Hollands Noorderkwartier blijven volharden in hun uitspraak dat de metingen kloppen. Het laboratorium heeft registratiesysteem Aquadesk weliswaar geruisloos opgeschoond en ontdaan van tientallen foute meetwaarden. Echter, Waterproef is vergeten de meetbestanden die toen al in gebruik waren voor de officiële beleidsrapportages van de Europese Commissie en Nederland terug te roepen. Daarin staan de geschrapte foutieve metingen nog altijd als werkelijke vondsten vermeld. Tot op de dag van vandaag.

Agrifacts heeft het waterschap gevraagd waarop zij zich baseert dat de metingen kloppen. Deze staat in het artikel, dat in september verscheen in het STAF-blad. Het artikel is hieronder te downloaden.

Deel via:

PFOS-normen vragen om herziening

In juli trok Waterschap Zuiderzeeland (Flevoland) aan de bel. De PFOS-waarden in een sloot bij Lelystad bleken 538 keer hoger dan de toegestane norm. De GGD adviseerde boeren om dit water niet te gebruiken voor beregening, aangezien PFOS schadelijk kan zijn voor de gezondheid. De agrariërs in de belendende percelen trokken het GGD-advies in twijfel.

De norm voor PFOS in kraanwater is soepeler dan die in oppervlaktewater. Jacob de Boer, emeritus hoogleraar Milieuchemie en Toxicologie, legde bij Omroep Flevoland uit dat de norm voor PFOS in kraanwater 4,4 nanogram per liter is, terwijl de norm voor oppervlaktewater slechts 0,65 nanogram per liter bedraagt.
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat stelt deze waterkwaliteitsnormen vast. Toen de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) in 2020 nieuwe normen voor de maximale wekelijkse inname van PFAS bepaalde, werd het RIVM gevraagd deze om te zetten naar waternormen. PFOS is een van de componenten van PFAS. Op basis van berekeningen, en met name de overdrachtsfactor van water naar vis, adviseerde het RIVM de norm voor oppervlaktewater op 0,65 nanogram per liter te stellen. Dan zou een volwassen man van 70 kg zonder gezondheidsrisico iedere dag 115 gram vis uit dat water kunnen eten.
Vraag is of deze norm wel op de juiste uitgangspunten is gebaseerd. Het is onwaarschijnlijk dat er Nederlanders zijn die iedere dag vis uit boerensloten en tochten eten. Een Finse onderzoeksgroep pleitte in een recent wetenschappelijk artikel voor meer flexibiliteit in PFAS- en PFOS-normen, waarbij rekening wordt gehouden met regionale voedselconsumptiepatronen. Dit is ook voor de Nederlandse situatie relevant.
Het is veel realistischer voor sloten in het landelijk gebied een norm te stellen op basis van frequente beregening van consumptiegewassen of melkvee dat slootwater kan drinken. Dan zijn adviezen om niet te beregenen onderbouwd. Het is waarschijnlijk dat de normen dan ook hoger zullen zijn dan die van drinkwater.

Deze opinie verscheen in het STAF-blad van september 2024.

Deel via:

Forse aanscherping normen veroorzaakt negatieve trend waterkwaliteit

Minder wateren voldoen aan de kwaliteitseis voor stikstof en fosfor, berichtte NOS op 11 september 2024. NOS bestudeerde de nieuwste watercijfers van Informatiehuis Water. Het NOS-nieuws spitste zich toe op veehouderij en mest. Agrifacts bestudeerde dezelfde cijfers en ontdekte dat de ongunstige trend voor een groter deel wordt veroorzaakt door Waterschap Scheldestromen (Zeeland). Dit waterschap blijkt zijn waternormen in het afgelopen jaar zeer fors te hebben aangescherpt. Met als resultaat: veel extra normoverschrijdingen.

Bijna heel Zeeland voldeed tot voor kort aan de fosfornorm. Voor bijna alle KRW-wateren werd een wat ruimere norm gehanteerd van 2.50 mg fosfor per liter (factsheets 2023). In Zeeland is er namelijk op grote schaal sprake van natuurlijke fosforrijke kwel. Fosforrijk water komt vanuit zee-afzettingen in de ondergrond omhoog. Europa biedt de mogelijkheid om waternormen aan te passen, als er sprake is van natuurlijke kwel. Waterschap Scheldestromen maakte steeds gebruikt van die mogelijkheid. Sinds kort echter niet meer. De fosfornorm is voor bijna heel Zeeland teruggezet naar 0.11 mg/l (factsheets 2024). Deze strenge norm wordt normaalgesproken gehanteerd voor wateren zonder fosfor-kwel. Omdat die kwel er wel is, zal deze norm in grote delen van de provincie überhaupt onhaalbaar zijn. Dit blijkt ook wel uit de databestanden die in september 2024 online werden gezet door Informatiehuis Water. Voor vrijwel heel Zeeland worden opeens relatief forse normoverschrijding genoteerd. De provincie kleurde tot voor kort vooral groen op de waterkaart, nu bijna helemaal donkerrood.

Ook stikstofnormen aangepast

Scheldestromen paste niet alleen de fosfornormen aan, maar ook de stikstofnormen. Ook hier betreft het in de meeste gevallen een aanscherping, al is die minder drastisch als bij fosfor.  

Agrifacts wil weten waarom Scheldestromen haar normen zo drastisch heeft aangescherpt. Voor menig KRW-waterlichaam is die onhaalbaar geworden. Waterschap Scheldestromen laat weten pas begin oktober bereikbaar te zijn voor commentaar.

(Foto: Shutterstock)

Toegevoegd 18 september 2024, reactie Waterschap Scheldestromen

‘Fosfordoelen onterecht opgenomen in landelijke overzichten’

Het Bestuur van Waterschap Scheldestromen laat weten dat de fosfordoelen buiten de landelijke overzichten hadden moeten blijven. “In de communicatie met ministeries en andere partijen is door waterschap en provincie altijd aangegeven dat de scores voor fosfor voor de brakke wateren niet meegenomen mogen worden in landelijke overzichten omdat er geen opgave voor is. Helaas blijkt dit nu toch misgegaan te zijn.

In de Zeeuwse brakke wateren is fosfor van nature in hoge concentraties aanwezig, door de invloed van zoute kwel. Daarom sturen we op stikstof als het beperkende nutriënt, er is geen opgave voor fosfor. De norm voor fosfor was dus eerst kunstmatig hoog. Een aantal jaar geleden is voor nutriënten het one-in-all-in principe ingevoerd. Dit betekent dat een waterlichaam voldoet voor (totaal) nutriënten, zoals dat aan de EU gerapporteerd wordt, wanneer één van de nutriënten (N of P) voldoet.  Vanwege de hoge norm voor fosfor leken toen de brakke wateren onterecht te voldoen voor nutriënten, terwijl er wel een opgave is voor stikstof. De oplossing hiervoor was om de norm voor fosfor aan te passen naar de landelijke defaultnorm, zodat de score voor totaal nutriënten de praktijk beter weergeeft (namelijk de toestand voor stikstof). 

Voor stikstof zijn de normen aangepast om rekening te kunnen houden met natuurlijke achtergrondbelasting. Zo zijn er normen afgeleid per waterlichaam die de maximale ruimte biedt die binnen de KRW te verantwoorden is. Het resultaat is dat voor sommige waterlichamen de norm iets omhoog is gegaan en voor andere iets omlaag.”

Deel via:

Wolf maakt in Nederland zeven keer meer slachtoffers dan in Duitsland

Natuurlijke jachtterreinen in Nederland te klein voor de wolf

Een wolf maakt in Nederland zeven keer meer slachtoffers dan in Duitsland. Het aantal aanvallen op landbouwhuisdieren ligt in Nederland ook zeven maal hoger. Dat blijkt uit een vergelijking van de cijfers over aanvallen en slachtoffers. Een ander groot verschil zien we bij het jachtterrein van de wolf. In Duitsland is het jachtterrein zeer ruim en in hogere mate bebost. In Nederland zitten de wolvenroedels op een kluitje in relatief kleine natuurgebieden.

Medio jaren negentig van de vorige eeuw was het nog allerminst zeker dat de wolf zich zou vestigen in Nederland. “Wolven in Nederland? Dat moet je die dieren niet aandoen”, zei wolvenonderzoeker Joep van de Vlasakker destijds in de media. Van de Vlasakker deed veel onderzoek naar de wolf, met name in Oost-Europa en Canada. “Onze natuurgebieden zijn teveel versnipperd. Wolven hebben een groot jachtterrein nodig. Ik zou niet weten welk terrein in Nederland zich daar momenteel voor leent.”

In 2012 werd de visie van Van de Vlasakker nog eens bevestigd door wolvenonderzoekers van Alterra Wageningen UR. Zij schrijven in hun ‘factfinding studie’ dat de vestigingskans van de wolf in Nederland minimaal is. De Wageningse onderzoekers baseerden zich op de ervaringen met de wolf in Duitsland. De wolf vestigt zich niet graag in gebieden met mensen. Daarbij wenst het dier een uitgestrekt rustgebied, zoals grootschalige bossen, heidegebieden of eventueel akkerbouwgebieden.

Onverwachte ontwikkelingen

Tegen de verwachtingen in, blijkt de wolf zich toch vrij snel te vestigen in Nederland. Het aantal wolvenroedels in Nederland wordt thans geschat op tien. Daarvan zitten er zeven op de Veluwe. De wolven vergrijpen zich in toenemende mate aan het vee en het aantal dodelijke slachtoffers loopt steeds sneller op. Dit stemt niet overeen met wat wolvendeskundigen publiceerden vlak voor de intrede van het roofdier. Wolvendeskundige Glenn Lelyveld schreef in 2012 nog: “Wolven mijden mensen en vee over het algemeen, maar het komt voor dat een enkele opportunistische wolf een schaap of geit pakt.” Die visie werd gesteund door andere Nederlandse wolvendeskundigen, die zich onder meer baseerden op de ervaringen in Duitsland en de beschikbaarheid van wild in de Nederlandse natuurgebieden.

Veel meer aanvallen in Nederland

Een wolf valt in Nederland maar liefst zeven keer vaker aan en maakt zeven keer meer slachtoffers onder het vee dan in Duitsland. Dit blijkt uit een vergelijking van de cijfers over wolvenslachtoffers van BIJ12 (Nederland) en haar Duitse evenknie DBBW (Dokumentations- und Beratungsstelle des Bundes zum Thema Wolf).

Het Bundesambt für Naturschutz telde in Duitsland in 2022/2023 in totaal 184 wolvenroedels. In 2022 vielen wolven in Duitsland 1.136 keer landbouwhuisdieren aan, waarbij in totaal 4.366 slachtoffers vielen. In Nederland zijn er in 2023 in totaal 9 wolvenroedels. Die vielen in dat jaar 426 keer landbouwhuisdieren aan, met 1.416 dode dieren als gevolg. Per aanwezige wolvenroedel gaat het in Duitsland om 6 aanvallen met in totaal 24 dode landbouwhuisdieren. Per Nederlandse roedel gaat het om 47 aanvallen met in totaal 157 dode dieren. Een Nederlandse wolf maakt zeven maal meer slachtoffers.

Wolven hebben het in Nederland heel veel vaker op het vee gemunt dan wolven in Duitsland. Hoe komt dat? Pro-wolf-partijen en -politici wijzen slechts naar de boeren in Nederland. Die zouden hun vee veel minder goed beschermen dan boeren in andere wolvenlanden. Die bewering strookt niet met de Duitse data. Het aantal aanvallen was daar steeds veel minder, ook toen het vee nog niet beschermd was. Dat brengt ons bij de vraag of Nederland wel voldoende geschikt jachtterrein kan bieden aan de wolf.

Natuurterrein te klein voor Nederlandse wolf

In Duitsland bevinden de meeste wolvenroedels zich in de Noordoostelijke deelstaten Saksen en Brandenburg, gevolgd door de Noordwestelijke deelstaat Nedersaksen. De wolvenroedels bevinden zich vooral in gebieden met weinig mensen en uitgestrekte bossen. Een Duitse roedel heeft een jachtterrein van gemiddeld zo’n 250 km2.

Op de Veluwe zitten de wolvenroedels veel dichter op elkaar. De huidige zeven roedels moeten het doen met 1.000 km2 natuurterrein, dat is 140 km2 per roedel. In de praktijk hebben de Veluwse roedels hun jachtterrein fors uitgebreid, blijkt uit gegevens van BIJ12. Tot in de wijde omtrek wordt ook gejaagd op vee van boeren. Het jachtterrein van een Nederlandse wolvenroedel blijkt net als in Duitsland, óók zo’n 250 km2 te beslaan: de helft ligt in natuurterrein, de andere helft erbuiten.

Vlak voor de komst van de wolf communiceerden Nederlandse wolvendeskundigen nog dat een wolvenroedel een jachtterrein van 225 – 300 km2 nodig had. Dit komt overeen met wat we in de praktijk zien, zowel in Duitsland als in Nederland. Dat een aanzienlijk deel van het jachtterrein in Nederland buiten natuurgebied zou komen te liggen, werd echter niet gecommuniceerd.

STAF-blad september 2024

De verspreiding van de wolf van het ruime Duitsland naar het krappe Nederland kent een eigenaardig patroon, die vragen oproept. Meer hierover in het STAF-blad van september 2024.

Deel via:

Fact check zorgt voor wending in rechtszaken tegen lelieteelt

Toxicoloog zwaait met literatuur die geen bewijs levert

Urgenda en ‘haar’ emeritus-hoogleraar Martin van den Berg spelen een belangrijke rol in de huidige rechtszaken tegen het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de lelieteelt. Omwonenden van een perceel met lelies spannen een kort geding aan tegen de boer en eisen een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Die middelen zouden schadelijk zijn voor hun gezondheid. De rechtszaken worden financieel gesteund door Urgenda en inhoudelijk door Van den Berg. Van den Berg wijst op een reeks wetenschappelijke publicaties die zouden uitwijzen dat er risico is op neurotoxische effecten, specifiek bij (ongeboren) kinderen. Onderzoeker Jaap Hanekamp checkte alle publicaties waarmee gezwaaid werd. Hij constateert dat de uitspraken van Van den Berg niet worden gestaafd door ‘zijn’ publicaties. De rechter in Noord-Brabant bevestigt de bevindingen van Hanekamp.

Op 8 mei 2024 deed Rechtbank Limburg uitspraak in een leliezaak. Omwonenden hadden een verbod geëist op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de lelieteelt nabij hun woonwijk. Als onderbouwing hadden zij een notitie met literatuurlijst van emeritus hoogleraar Martin van den Berg voorgelegd aan de rechter. Ook werden de palmares van Van den Berg nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. De rechter ging volledig mee met Van den Berg. De rechtbank zette Van den Berg op het expert-voetstuk en spreekt in de uitspraak over “de verklaring van dr. M. van den Berg, emeritus professor in de Toxicologie.” De omwonenden wonnen de zaak, er kwam een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen in de lelieteelt ter plaatse.

De rechtszaak in Noord-Brabant had een kopie moeten worden van die in Limburg. Maar werd dat niet. Ook hier hadden omwonenden een verbod geëist op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de lelieteelt nabij hun woonwijk. En ook hier was de notitie van Martin van den Berg ingebracht. De uitspraak was op 19 juli. De rechter was niet overtuigd door de notitie van Van den Berg en spreekt van “een opinie van deskundige M. van den Berg”, zonder vermelding van zijn staat van dienst. De Brabantse rechter had de kritiek van Jaap Hanekamp op de notitie van Van den Berg gelezen. En hechtte daar waarde aan. De grote hoeveelheid veelal buitenlandse literatuur die in de rechtszaak werd opgevoerd, ging over andere zaken. En niet over de mogelijke gezondheidseffecten van de gebruikte bestrijdingsmiddelen op de omwonenden.

Publicaties gaan alle over wat anders

Het gebeurt vaker, dat de autoriteitskaart wordt gespeeld. Een grote naam en een indrukwekkende lijst met wetenschappelijke publicaties moeten overtuigen. Terwijl die publicaties over wat anders gaan, dan wordt gesuggereerd. Hanekamp las alle wetenschappelijke publicaties die Van den Berg in de rechtszaken opvoerde. Het ging in de Limburgse en Brabantse zaak om dezelfde lijst. Hanekamp: “In deze rechtszaken gaat het over de effecten van de gebruikte gewasbeschermingsmiddelen op omwonenden. De studies waarnaar Martin van den Berg verwijst, gaan echter over de effecten van de middelen op proefdieren. Bij die proefdieren worden doses gebruikt, die minstens een factor miljoen boven de mogelijke blootstelling/doses bij mensen liggen. De dierproefresultaten zijn onmogelijk een-op-een te vertalen naar alledaagse menselijke omstandigheden.”
Naast de studies die Van den Berg inbracht, werden in de Brabantse rechtszaak epidemiologische studies opgevoerd, die onder andere gingen over middelen die al lang verboden zijn, zoals DDT. Het ging om een behoorlijke rij studies. Maar er zat geen enkele studie bij waaruit een verband blijkt tussen het gebruik van een middel en mogelijke schade voor omwonenden.
De rechter in Noord-Brabant ging mee met Hanekamp. In de uitspraak valt te lezen dat de rechter niet onder de indruk is van de reeks wetenschappelijke publicaties. ‘Een groot deel van de onderzoeken ziet niet op de gezondheidseffecten van de omwonenden en ze zijn veelal gedateerd en zien op middelen die al verboden zijn.’
Hanekamp benadrukt dat het belangrijk is om de rechter dit soort studies goed uit te leggen. “Je mag van een rechter niet verwachten dat hij snapt dat een dierproevenexperiment niet zomaar te vertalen is naar mogelijke effecten op omwonenden.” Hij adviseert lelietelers om de opgevoerde literatuur die als bewijs wordt ingediend bij de rechtbank, zorgvuldig te (laten) checken. Om er zeker van te zijn of die van toepassing is op de zaak.

Reactie Martin van den Berg

Agrifacts legt de kritiek van Hanekamp voor aan Martin van den Berg met het verzoek om een inhoudelijke reactie. Van den Berg laat weten niet op het verzoek te kunnen ingaan. “Ik ga tot de rechtszaak in hoger beroep niet in op de opmerkingen van de heer Hanekamp. Mijn deskundige oordeel is onderdeel van de juridische stukken die worden samengesteld door mr. Marijn Kingma. Tijdens de rechtszitting zal ik mogelijk in discussie treden met de heer Hanekamp, indien nodig.”


Volgens Jaap Hanekamp past de rechter in beide zaken het voorzorgsbeginsel verkeerd toe. Lees hierover meer in het STAF-blad van medio september 2024. De notitie van Hanekamp is hier te downloaden:

Foto: Shutterstock

Deel via:

Pesticiden met dubbel doel grootste probleem in water

Medicijnresten en bestrijdingsmiddelen overschrijden even vaak de norm

Een goede waterkwaliteit staat hoog op de Nederlandse agenda. Waterschappen hebben hun focus gelegd op middelen afkomstig uit de land- en tuinbouw. Er is minder aandacht voor medicijnresten, bestrijdingsmiddelen tegen ongedierte in woningen en bedrijfspanden, en middelen tegen parasieten bij dieren. Is dat terecht? Nee, zo blijkt uit een fact check. Zowel medicijnen als bestrijdingsmiddelen overschrijden de ecologische normen van het water. Echter, pesticiden met een dubbel doel spannen de kroon. Dit zijn middelen die een (historische) toepassing kennen in de landbouw, de ongediertebestrijding in gebouwen en op verhardingen, en tegen parasieten bij dieren.

Veel stoffen zijn schadelijk voor het waterleven als de waternorm wordt overschreden. De monitoring bij de waterschappen spitst zich toe op bestrijdingsmiddelen. Per stof vinden er jaarlijks zo’n 500 tot 4000 controles plaats, zo blijkt uit de meetoverzichten op Het Waterkwaliteitsportaal van de waterschappen. Op medicijnen wordt minder gecontroleerd. Per medicijn gaat het om 300 tot 900 bemonsteringen per jaar.

Meer lezen? Download het artikel hier:

Deel via:

Factchecker Op1 beoordeelt soja-uitspraken Rummenie onterecht als fictie

Op dinsdag 25 juni werden in het radioprogramma Op1 (rubriek Feit of Fictie) vier uitspraken over soja van Jean Rummenie, beoogd staatssecretaris voor Landbouw, beoordeeld. Rummenie deed zijn uitspraken een dag eerder tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer. Ten onrechte werden de vier uitspraken als fictie beoordeeld door Op1.

We checkten de beoordelingen van de vier uitspraken van de Factchecker van Op1.

Uitspraak 1: “Nederland importeert 0,5 % van de wereld sojaproductie”

Deze uitspraak klopt inderdaad niet. De import is ongeveer 1,5 % , zoals de onderzoeker van het CBS, mevrouw Jaarsma,  in de radio-uitzending vertelde. In de beoordeling door Op1 werd echter niet meegenomen dat volgens haar daarvan ook weer 83 % werd geëxporteerd. Nederland gebruikt voor de veehouderij per jaar ongeveer 1,75 miljoen ton soja. Dat is zelfs minder dan 0,5 % van de wereldproductie. Als Rummenie had gezegd dat Nederland 0,5 % van de sojaproductie verbruikt, had de uitspraak geklopt. Het verschil tussen feit en fictie is maar één woord.

Uitspraak 2: “60% van de wereldproductie van soja gaat naar China”

Diverse deskundigen bevestigden dat deze uitspraak klopt. Er werden anderen opgevoerd die deze uitspraak nuanceerden. De wereldproductie stijgt en de Nederlandse import is ook gestegen. Maar ook de export is in die periode gestegen. Het verbruik in Nederlandse diervoeders is licht afgenomen.

Uitspraak 3: “Het melkvee gebruikt in de voeding een minieme hoeveelheid soja

Twee deskundigen antwoordden dat dit klopt. Het ruwvoer is het grootste deel van het rantsoen. Een deel van het krachtvoer bevat soja. Wat er niet bij verteld werd, is dat juist door het hoge eiwitgehalte van het gras de eiwitgehalten van het krachtvoer relatief laag zijn en er daardoor minder soja in zit. De meeste soja die wordt geïmporteerd gaat naar varkens en pluimvee.

Uitspraak 4: “Nederlands melkvee krijgt sinds 2015  Round Table gecertificeerde soja”

Ook deze uitspraak klopt. De certificatie houdt in dat voor de productie van deze soja geen bossen zijn gekapt. Het is geen garantie dat alle soja die door de Nederlandse veehouderij wordt gevoerd ook daadwerkelijk niet van ontbost gebied afkomstig is. Daarvoor zijn de logistieke processen te gecompliceerd. Dat geldt voor alle certificatiesystemen. Bedrijven kunnen bijvoorbeeld hun carbon footprint verbeteren door certificaten te kopen via het Fair Climate Fund. Het bedrijf verlaagt dan zelf niet zijn CO2 uitstoot maar zorgt ervoor dat dat elders op de wereld wel gebeurt. Zo werkt het voor soja ook.

Conclusie: Factchecker Op1 weegt informatie niet objectief

Drie van de vier uitspraken van Rummenie kloppen. De nuancering die mevrouw Jaarsma aanbracht over de export werd schijnbaar niet begrepen door de facktchecker van Op1. De nuanceringen die werden aangevoerd bij de uitspraken van Rummenie die juist waren, werden zwaar meegewogen. De uitspraak van de factchecker van Op1, dat het fictie is, werd zwaar beïnvloed door het filter waardoor hij informatie weegt. Voor een factchecker is dat een doodzonde.

Deel via:

HHNK-ambtenaren vermoeden fouten in eigen huis bij vondsten dinoterb

Het bestrijdingsmiddelenmysterie in Noord-Holland krijgt een nieuwe wending. Óók ambtenaren denken dat er best wel eens fouten in eigen huis kunnen zijn gemaakt. Er is de nodige kritiek op laboratorium Waterproef, dat de analyses en registraties verricht. Er worden fouten gemaakt. Dat blijkt uit documenten die Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) openbaar maakte na een Woo-verzoek. Opvallend is dat het bestuur van HHNK niks wil weten van mogelijke fouten in eigen huis en de veroorzaker van de vervuiling vooralsnog buitenshuis zoekt.

Dit voorjaar kwam naar buiten dat op diverse plaatsen in Noord-Holland dinoterb was gevonden; een bestrijdingsmiddel dat al decennia verboden is. Het ging om relatief hoge concentraties in 2022 en 2023. STAF analyseerde de meetgegevens en constateerde de nodige onwaarschijnlijkheden: éénmalige hoge piekwaarden en meerdere vondsten op hetzelfde moment op verschillende locaties. Laboratorium- of registratiefouten mogen dan niet worden uitgesloten.

HHNK ontkende in alle toonaarden dat er sprake zou kunnen zijn van fouten in eigen huis. “Alle metingen kloppen”, werd in een persbericht naar buiten gebracht. Werd er binnen dit waterschap dan helemaal niet gekeken naar mogelijke fouten in eigen huis? Dit was reden voor STAF om een informatieverzoek te doen op grond van de Wet open overheid. Uit de omvangrijke reeks documenten die het waterschap openbaar maakte, blijkt dat ambtenaren wel degelijk fouten in eigen huis vermoeden.

Data-analyse EcoSys

EcoSys, de beheerder van registratiesysteem Aquadesk, voerde een data-analyse uit op de laboratoriumuitslagen. Net als STAF stuitte ook EcoSys op onwaarschijnlijke patronen in de meetdata. “Dit lijkt te duiden op een factor fout, wat zou kunnen wijzen in de richting van meet- of interpretatiefout”, aldus de data-analist van EcoSys. Een HHNK-ambtenaar concludeert op basis van deze analyse: “De urgentie van een extern onderzoek naar de validiteit van de meetwaarden van deze en andere gewasbeschermingsmiddelen is hierbij duidelijk en willen we dus zo snel mogelijk inzetten […].” Zie bijlage 1 voor het document (downloaden onderaan dit artikel).

Stroeve verhouding met het lab

Uit een aantal documenten blijkt de stroeve verhouding tussen HHNK-ambtenaren en hun laboratorium Waterproef. Een ambtenaar wijst het laboratorium op een reeks toevallige meetwaarden. “Het is wel toevallig dat de hoge waarden allemaal in dezelfde periode worden gemeten. Ook verandert de detectiegrens (de laagste waarde die het apparaat kan meten, red) nogal eens.” Het laboratorium klaagt dan weer over conversiefouten die optreden. Hierdoor worden microgrammen en nanogrammen bij het overzetten van de meetgegevens naar Aquadesk soms verwisseld. Hierdoor is een aantal foute waarden in het registratiesysteem terecht gekomen. Een ambtenaar signaleert tevens dat enkele dinoterb-meetuitslagen niet werden gerapporteerd. De reden was volgens het laboratorium dat de analyseapparatuur vervuild was geraakt met dinoterb waardoor deze erg hoge meetuitslagen had gegeven.  

Ambtenaren willen onderzoek in eigen huis

In een volgende mailwisseling staat: “Als eerste denk ik dat het noodzakelijk is dat er een extern onderzoek moet komen naar de betrouwbaarheid van onze database Aquadesk. Door alle voorvallen van de afgelopen tijd, heb ik geen volle vertrouwen meer in deze database en kan daardoor niet meer instaan voor de juistheid van de data. Dit zit mij zeer hoog want kwaliteit heeft altijd bij mij op nummer 1 gestaan.”

Op 13 juni laat het bestuur van HHNK weten dat Onderzoeksbureau Deltares onderzoek gaat doen naar mogelijke bronnen van dinoterb in het oppervlaktewater. Het bestuur wil weten waar de vervuiling precies vandaan komt. Over onderzoek naar mogelijke vervuiling in het eigen lab/registratiesysteem wordt niets vermeld.

Bestrijdingsmiddelenatlas

Ook met de aanlevering van metingen voor de Bestrijdingsmiddelenatlas ging wat mis. De makers van de Bestrijdingsmiddelenatlas (Universiteit Leiden) rapporteerden opvallende meetwaarden terug naar HHNK. Uit diverse documenten blijkt dat de rapportage niet op de juiste plek terecht kwam. “Ik heb het bestand dat vorig jaar juli is gestuurd, terug kunnen vinden op de server.” De ambtenaar die de lijst na een jaar onder ogen krijgt, constateert dat alle opvallende meetwaarden werden goedgekeurd. Behalve die van dinoterb in het Zwanenwater. “Deze staat op onwaar. Dit waren de stoffen die met een andere locatie waren verwisseld.” De ambtenaar verbaast zich erover dat de hoge waardes zonder meer goed zijn bevonden door zijn waterschap. “Hoe dit is gegaan dienen we nog verder te onderzoeken.”

In het STAF-blad van juni 2024 verscheen het artikel ‘Waterschap kijkt weg van fouten in eigen huis – Laboratorium toch niet geaccrediteerd voor dinoterb’. Dit artikel is te vinden in de STAF-bibliotheek.

Deel via:

Bijna helft landbouwgrond nodig voor voeden gezelschapsdieren

In de publieke opinie is de productie van veevoer de belangrijkste reden voor het kappen van
regenwoud. De toenemende welvaart en daardoor grotere consumptie van dierlijke eiwitten draagt daar zeker aan bij. In die discussie wordt de oppervlakte landbouwgrond om onze gezelschapsdieren van voedsel te voorzien, onterecht genegeerd.

In de discussie over landgebruik voor diervoeders worden gezelschapsdieren vaak niet genoemd. De
Wageningse onderzoekers Leenstra en Vellinga berekenden hoeveel land nodig is voor de voeding van honden, katten en paarden in Nederland. De hoeveelheid voer is afhankelijk van het ras, het gewicht en de leeftijd van de dieren. Honden, maar vooral katten hebben een hoge eiwitbehoefte. Hun voer bestaat voor een belangrijk deel uit dierlijke eiwitten. Daardoor hebben deze dieren ondanks hun lage gewicht een relatief hoge landbehoefte. Paarden daarentegen kunnen volstaan met een volledig plantaardig rantsoen.

De onderzoekers berekenden een landbehoefte voor een kat van ca. 1.000 m2, voor een hond gemiddeld 2.000 m2 en voor een paard 3.400 m2. Het aantal huisdieren in Nederland wordt in 2023 geschat op 3,1 miljoen katten, 1,8 miljoen honden en 450 duizend paarden. Voor deze diercategorieën is in totaal zo’n 840.000 ha grond nodig voor hun voeding. Dat is bijna de helft van de oppervlakte van de agrarische grond in ons land.

Het artikel ‘Gezelschapsdieren eten niet van de lucht’ verscheen in het STAF-blad van juni 2024. Het artikel is hier te lezen (Foto: Shutterstock).

Deel via:

Vondsten verboden bestrijdingsmiddelen Noord-Holland: bewijzen voor laboratoriumfouten stapelen zich op

De vondst van de verboden bestrijdingsmiddelen dinoterb en fenchloorfos in Noord-Holland doet veel stof opwaaien. Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) laat de herkomst van dinoterb onderzoeken. Voordat dit onderzoek in gang werd gezet, bracht HHNK al naar buiten dat de meetdata correct zijn. Dit is merkwaardig, aangezien de plotselinge hoge concentraties bestrijdingsmiddelen wel degelijk het gevolg lijken te zijn van foutieve meetdata. Bewijzen daarvoor stapelen zich op.    

Op veel plekken in Noord-Holland duikt op slechts één moment een relatief hoge concentratie bestrijdingsmiddel op. Daarvoor werd het middel niet gemeten. Erna ook niet meer. Neem bijvoorbeeld natuurplas het Zwanenwater in de duinen bij Callantsoog. Op 1 september 2022 werd een monster uit deze natuurplas onderzocht op bestrijdingsmiddelen. Er werd op die dag een relatief grote hoeveelheid van het verboden bestrijdingsmiddel dinoterb gemeten. Daarvoor was dinoterb nooit gemeten in deze natuurplas, daarna ook niet meer. Het watermonster van 1 september 2022 bevatte ook een hoge concentratie van het middel trichloorfon. Ook deze stof werd ervoor niet aangetroffen, evenmin erna. Terwijl de metingen vrijwel maandelijks plaatsvinden.   

Voor fipronil is er eenzelfde verhaal. Deze stof werd alleen op 6 juli 2022 gemeten, in een hoeveelheid die nooit eerder werd aangetroffen in Noord-Holland. Voor en na deze datum werd fipronil niet aangetoond.

De allerhoogste dinoterb-waarde werd gemeten op 15 december 2023, in een sloot bij Heemskerk nabij een waterwinning. De stof werd in de maanden ervoor niet aangetoond op deze plek. Het is nog even wachten op de metingen van 2024, wat die uitwijzen.

Eénmalige hoge meetuitkomsten? Iedere data-analist en statisticus slaat hierop meteen aan. Sterk afwijkende waarden moeten altijd worden verklaard. Bij HHNK gaan de alarmbellen echter niet af.

Overal vind je ‘uitbijters’

Het plotseling opdoemende en even snel verdwijnende bestrijdingsmiddelen-spook in het Zwanenwater staat niet op zich. Op veel meetlocaties en bij veel stoffen is er sprake van enkele zogenaamde ‘uitbijters’. Dit zijn sterk afwijkende meetuitslagen, die niet in lijn liggen met de verwachte meetwaarden (zie figuren onderaan dit artikel). Uitbijters wijzen meestal op fouten. Het kan gaan om fouten in de lab-analyse (een deel van de analyses mislukt) of in registraties (bijvoorbeeld een komma verkeerd intikken). Registratiesystemen zijn doorgaans uitgerust met een alarm. Wanneer er een sterk afwijkende waarde wordt ingevoerd, treedt de signalering in werking. Dit om te voorkomen dat foute meetwaarden in het systeem belanden. Het registratiesysteem voor meetuitslagen van chemische stoffen van HHNK lijkt niet te beschikken over zo’n alarm. Het invoeren van ‘uitbijters’ wordt niet opgemerkt.

HHNK bevestigt dit. “Op het reguliere monitoringsmeetnet voor oppervlaktewater zit geen automatische signalering. Dit is wel een wens van HHNK om te ontwikkelen, deze wordt zo spoedig mogelijk geïmplementeerd.” Hoe gaat waterschap HHNK om met ‘uitbijters’? Worden die wel gezien? Of gaan die zonder meer het registratiesysteem in? “Die zullen op dit moment niet worden opgemerkt en worden dus opgenomen in de registratie”, aldus de woordvoerder.

Veel ‘uitbijters’ bij dinoterb

Een check van alle hoge dinoterb-meetwaarden (>100 ng/l) laat zien dat het hier om louter uitbijters gaat. In 2022 en 2023 wordt in totaal op 11 locaties éénmalig een dergelijk relatief hoge waarde gemeten. Het gaat om allemaal verschillende locaties. Op bijna geen van de locaties werd eerder dinoterb vastgesteld, ook in de maanden erna werd de stof niet aangetoond. Op 9 locaties vond de bemonstering plaats op dezelfde dagen: 6 – 8 juli 2022. De andere twee locaties betreffen het Zwanenwater (september 2022) en Heemskerk (december 2022).

Wanneer er veel uitbijters zijn bij een middel, zou je verwachten dat dit gesignaleerd wordt. Dergelijke vreemde uitslagen-patronen wijzen in de richting van het laboratorium- en/of het registratiesysteem. Het bestuur van HHNK neemt de meetwaarden echter aan als een vaststaand gegeven.

HHNK: “meetdata kloppen”

Op 28 maart 2024 brengt hoogheemraad Jos Beemsterboer van HHNK naar buiten dat de meetdata correct zijn: “Uit validatie blijkt dat alle gerapporteerde analyseresultaten voor dinoterb voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen en correct zijn gerapporteerd.” Dit gebeurde nadat Agrifacts een aantal vragen had gesteld over de betrouwbaarheid van de meetdata. Daarin waren merkwaardige trendbreuken zichtbaar, die verklaard zouden kunnen worden vanuit laboratoriumfouten.

De verklaring van Beemsterboer bevreemdt om twee redenen. Het onderzoek naar het dinoterb-mysterie moet dan nog beginnen. Kennelijk is het niet de bedoeling dat de onderzoekers ook naar het laboratorium van HHNK kijken als mogelijke oorzaak van de plotseling oppoppende hoge meetwaarden, die even snel weer verdwijnen. Op de tweede plaats is er weinig voor nodig om te zien dat het hier om uitbijters gaat.

Volgens de woordvoerder van HHNK is er wel degelijk onderzoek gedaan naar de analyseresultaten. Er is geconcludeerd dat deze voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen en correct zijn gerapporteerd. Of Beemsterboer het laboratoriumwerk waarvoor hij verantwoordelijk is zelf heeft gecontroleerd, wordt niet duidelijk. Een buitenstaander het lab-werk laten beoordelen op uitbijters zou al aardig wat mysterieuze vondsten van bestrijdingsmiddelen kunnen ophelderen.


Correctie toegevoegd op 2 mei 2024: Onderzoekers van het Centrum voor Milieuwetenschappen Leiden (CML) zeggen de dinoterb-meting in het Zwanenwater niet te hebben opgenomen in hun Bestrijdingsmiddelenatlas. “Na controle en feedback van HHNK, zitten in onze database voor meetpunt Zwanenwater geen waarden boven de rapportagegrens voor dinoterb”, aldus de onderzoekers. Agrifacts had naar buiten gebracht dat er geen controle op uitbijters zit bij de Bestrijdingsmiddelenatlas. Dit is onjuist, die controle is er wel. Alleen uitbijters die als incorrect worden bevestigd door de bronhouder kunnen gecorrigeerd worden.

Toevoeging door de auteur van dit artikel: De ‘vondst’ van dinoterb in het Zwanenwater is zowel door CML als HHNK als incorrect beoordeeld. CML heeft de meetwaarde in haar Bestrijdingsmiddelenatlas daarom opgenomen als ‘beneden de rapportagegrens’. HHNK paste deze correctie echter niet toe in haar registratiesysteem, daar is de incorrecte waarde blijven staan.


Figuur 1. Op 6 juli 2022 werd éénmalig een hoge concentratie fipronil aangetoond in natuurplas Zwanenwater. Een sterk afwijkende waarde is meestal het gevolg van een fout.

Figuur 2. Alleen op 1 september 2022 werd een piekwaarde dinoterb gemeten in het Zwanenwater. Ervoor en erna werd de stof niet aangetoond.

Figuur 3. Bij veel bestrijdingsmiddelen en op veel meetlocaties worden één of enkele uitbijters gezien in de meetdata. Op dit meetpunt werd op 11 november 2022 een hoge concentratie imidacloprid aangetoond.

Deel via:

Wolf negeert adviezen wolvendeskundigen totaal

Het is, samenvattend, niet overdreven om te stellen dat vrijwel alle voorspellingen van de Nederlandse wolvendeskundigen over het gedrag van de wolf consequent niet zijn uitgekomen. Of het nu gaat over prooikeuze, schuwheid voor mensen, afrasteringen, de wolf reageert niet volgens het draaiboek van de deskundigen. De deskundigen veranderen voortdurend hun adviezen, echter niet hun houding: bij wolvenaanvallen blijft het de veehouder die tekort is geschoten in de bescherming van zijn dieren.

Het is niet zonder reden dat zo weinig boeren wolfwerende rasters hebben geplaatst. Eerst zou het amper nodig zijn, volgens de wolvenexperts. Daarna werden rasters van 90 tot 105 centimeter hoog geadviseerd door dezelfde experts, want hoger zou de wolf niet springen. Eerder zou het dier er onderdoor willen. Vervolgens werd besloten om de geadviseerde rasterhoogte vast te stellen op 120 centimeter, met dan ook nog een bovenste draad onder stroom.

Wolvenexperts passen hun adviezen voortdurend aan. De partijen die hun dieren wilden beschermen tegen de wolf, hoorden steeds veranderende adviezen: over de soort rasters die ze moesten inzetten, de hoogte ervan en de subsidiemogelijkheden daarvoor. Goede rasters zijn duur. Bovendien moeten ze wel aan de wettelijke eisen voldoen.

Download het artikel ‘Wolf negeert adviezen wolvendeskundigen totaal’ hier:

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

Waterlab HHNK speurt naar bestrijdingsmiddelen met zeer fijngevoelige meetapparatuur

Begin maart sloeg milieuorganisatie MOB alarm over de vondst van dinoterb. Deze onkruidverdelger werd zo’n 25 jaar geleden al verboden. Eind maart is het al weer raak. MOB verzoekt opnieuw om handhaving bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en de NVWA. Deze keer vanwege de vondst van het verboden middel fenchloorvos. MOB verdenkt de bloemensector van illegaal gebruik. Agrifacts analyseert de gegevens die ten grondslag liggen aan de Bestrijdingsmiddelenatlas en constateert dat binnen HHNK veel fijngevoeliger wordt gemeten op een aantal middelen dan bij andere waterschappen. (Foto: Shutterstock)

Bestrijdingsmiddelen komen in het water meestal in zeer lage concentraties voor. Ook de norm voor nogal wat middelen ligt bijzonder laag. Bij sommige middelen zijn norm en concentratie zo laag, dat het laboratorium deze niet meer kan meten. Waar de laboratoria van andere waterschappen een bestrijdingsmiddel geregeld niet meer kunnen meten, lukt dit het laboratorium van HHNK nog wel. Het laboratorium van HHNK beschikt over zeer fijngevoelige meetapparatuur, blijkt uit de meetuitslagen (Bron meetuitslagen: Informatiehuis Water). Waar een zeer verfijnde meetmethode wordt ingezet, worden sommige stoffen tóch gevonden. Dit geldt voor dinoterb en fenchloorfos, alsmede voor een aantal andere middelen.   

Iedere meetmethode heeft een rapportagegrens. De rapportagegrens is de laagste waarde die het laboratorium nog betrouwbaar kan vaststellen. In tabel 1 is te zien welke rapportagegrenzen waterschapslaboratoria hanteren voor een aantal bestrijdingsmiddelen. Uit de tabel blijkt dat er in Noord-Holland 10 tot 100 keer lagere concentraties kunnen worden gemeten van genoemde middelen, dan in andere delen van Nederland.

Laboratorium Waterproef

Hollands Noorderkwartier laat de metingen uitvoeren door waterlaboratorium Waterproef in Edam. Waterproef wil niet reageren op vragen: “HHKN is onze opdrachtgever en de eigenaar van de door ons geproduceerde analyseresultaten. In overleg met HHNK is besloten dat er voor beantwoording van vragen over dit onderwerp, zij het aanspreekpunt zullen zijn.”

Waterproef verzorgt ook de laboratoriumactiviteiten voor Amstel, Gooi en Vecht, bevestigt de woordvoerder van dit waterschap. Je zou dus verwachten dat Waterproef de verfijnde meettechniek inzet bij beide waterschappen. Maar dat blijkt niet het geval, zo blijkt uit de meetuitslagen voor fenchloorfos (zie tabel 1). Waterproef bemonstert het water in Noord-Holland met een meetinstrument dat 33x lagere concentraties aankan dan de meter die gebruikt wordt voor water rond Amsterdam.  

Tabel 1. Bestrijdingsmiddel met rapportagegrens (in µg/l) bij verschillende waterschappen (2022). De rapportagegrens is de laagste concentratie die nog betrouwbaar kan worden gemeten.

WaterschapDinoterbFenchloorfosTefluthrinBromofos-ethylCyfluthrin
Hollands Noorderkwartier0,030,00030,00030,00050,002
Amstel, Gooi en Vechtn.v.t.0,01n.v.t.n.v.t.n.v.t.
Waterschappen Noord Brabant / Limburg0,3n.v.t0,030,010,05
Zuiderzeeland, Vallei & Veluwe, Rijn & IJssel, Drents-Overijsselse Deltan.v.t.n.v.t.0,0010,010,003
Rijnland, Delfland, Stichtse Rijnlandenn.v.t.n.v.t.Vanaf 0,050,01n.v.t.
Bron data: Informatiehuis Water

Trendbreuk in dinoterb-metingen

Bij dinoterb is een trendbreuk te zien in de meetuitslagen. Tot 2021 zijn de meetwaarden relatief laag. In 2021 worden veel minder metingen uitgevoerd en in 2022 wordt weer jaarrond gemeten. De meetwaarden liggen dan veel hoger (zie figuur 1). Een trendbreuk in meetuitslagen kan het gevolg zijn van de overstap naar een andere meetmethode. De woordvoerder van HHNK bevestigt dat er op dat moment werd overgestapt op een andere methode. Volgens hem is dit niet de oorzaak van de trendbreuk. Agrifacts wil deze veronderstelling checken en vraagt inzage in de ringtoetsen. Laboratoria toetsen de betrouwbaarheid van hun metingen door deel te nemen aan zo’n toets. Zij krijgen dan van een referentielaboratorium monsters toegestuurd om te analyseren. De HHNK-woordvoerder bevestigt dat is meegedaan aan ringtoetsen voor dinoterb. Inzien van de toetsuitslagen blijkt niet mogelijk. Het betreft vertrouwelijke informatie. Middels een WOO-verzoek hoopt Agrifacts deze beoordelingen alsnog in te kunnen zien.

Figuur 1. Concentraties dinoterb in 2013, 2020, 2021 en 2022, gemeten binnen Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In 2021 wordt overgestapt op een andere meetmethode (in dit jaar vinden minder metingen plaats). In 2022 wordt volop gemeten. Bron data: Informatiehuis Water.

Handhavingsverzoeken MOB

Het meten van zeer lage concentraties, vergt veel van het laboratorium. Dit is erg moeilijk. Het is de vraag of de zeer lage rapportagegrenzen die Waterproef hanteert voor een aantal bestrijdingsmiddelen in Noord-Holland, terecht zijn. Mogelijk dat beneden de grens wordt gemeten, waarop metingen nog betrouwbaar zijn. De ringtoetsen zouden daar inzicht in kunnen geven, maar die zijn niet openbaar.

De bestrijdingsmiddelen die MOB eruit pikt voor handhaving, zijn middelen waarvoor in Noord-Holland een zeer lage rapportagegrens worden gehanteerd: dinoterb en fenchloorfos. Analyse van het volledige lab-bestand levert een rijtje middelen op waarvoor hetzelfde geldt, bijvoorbeeld: tefluthrin, bromofos-ethyl, cyfluthrin (zie tabel 1). Ook bij deze stoffen zien we rode stippen in de Bestrijdingsmiddelenatlas (figuur 2), opvallend vaak op dezelfde meetlocaties.

Dat genoemde stoffen vooral bij waterschap HHNK worden aangetroffen, is de danken aan de inzet van zeer fijngevoelige meetapparatuur van haar laboratorium Waterproef. Of zulke verfijnde metingen nog betrouwbaar zijn? Dat mogen we helaas niet controleren.

Figuur 2. Kaartjes uit de Bestrijdingsmiddelenatlas met normoverschrijdingen van Tefluthrin (linksboven), bromofos-ethyl (rechtsboven), cyfluthrin (linksonder) en fenchloorfos. Deze stoffen konden worden aangetoond dankzij de inzet van een zeer verfijnde meettechniek door HHKN. Bron afbeeldingen: Bestrijdingsmiddelenatlas; 2022.

Deel via:

Vijf misvattingen over de Nationale Databank Flora en Fauna

De aanwezigheid van stikstofgevoelige natuur heeft consequenties voor boeren in de omgeving. Agrifacts wil daarom checken of die natuur er daadwerkelijk is. Dit blijkt niet mogelijk aangezien de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) niet openbaar is. Eind vorig jaar kreeg Agrifacts dan toch een halve dag toegang tot de NDFF. Provincie Gelderland maakte dit mogelijk dankzij de juridische inzet van Visie MKB en hun advocaat van BarentsKrans. Tijdens deze halve dag was onze redactie in de gelegenheid om een aantal beweringen te checken. Hieronder vijf misvattingen over de NDFF.

Misvatting 1: “Een betaald abonnement is wel mogelijk

Diverse keren kreeg Agrifacts van ecologen die werken voor de NDFF te horen dat de gegevens wél toegankelijk zijn, mits je er maar fors voor betaalt (denk aan 10.000 euro). Agrifacts vroeg ondanks het hoge bedrag een betaald abonnement aan. NDFF gaf aan dat dit niet mogelijk is. Een abonnement is weggelegd voor een selecte groep (overheden, natuurorganisaties en -bureaus). Het idee dat een betaald abonnement wel mogelijk is, mits je maar fors in de buidel tast, is dus niet waar.

Misvatting 2: “Wij verwachten dat de NDFF binnenkort opengaat voor publiek”

In 2020 gaf toenmalig LNV-minister Schouten aan te werken aan een spoedige openstelling van de NDFF voor publiek. Het natuurbeleid maakt gebruik van informatie in de NDFF, dan moet die informatie controleerbaar zijn.

Het valt op dat met het verstrijken van ieder jaar, de openstelling van de NDFF met een jaar wordt uitgesteld. Werd vorig jaar nog gecommuniceerd dat de databank naar verwachting in 2024 open zou gaan, inmiddels is de opening al weer opgeschoven naar 2025.

Misvatting 3: “Databank bevat vooral gegevens van particulieren en vrijwilligers

Vrijwilligers die gegevens verzamelen voor de NDFF stellen dat veel gegevens in de NDFF particulier eigendom zijn. Volgens Provincie Gelderland is ongeveer 90% van de Gelderse natuurinformatie verzameld in opdracht van en/of met geld van de overheid. Agrifacts constateert dat de gegevens in de NDFF zijn gekoppeld aan een eigenaar. Per eigenaar kan de informatie ‘aan’ of ‘uit’ worden gezet. Het is dus goed mogelijk om de soorten-inventarisaties van vrijwilligers die niet willen dat anderen die inzien, uit te zetten.
De natuurinformatie die met overheidsgeld is verzameld, kan eenvoudig worden geselecteerd. Voor deze
informatie zou de Wet Open Overheid van toepassing moeten zijn.

Misvatting 4: “Databank kan niet open vanwege risico op wegroven zeldzame soorten”

Het is opvallend dat sommige betrokkenen bij de NDFF als een bok op de haverkist springen als Agrifacts informatie uit hun databank wil hebben. Hun argument? In de NDFF kan je precies zien waar soorten zich bevinden. Dieven zouden dan de zeldzame planten of eieren van bijzondere vogelsoorten kunnen roven. Dit argument snijdt geen hout. Partijen die gedetailleerde informatie uit de databank krijgen in te zien, moeten ervoor tekenen dat zij die niet delen of publiceren. Publicaties mogen nooit de precieze plek van soorten laten zien.
Agrifacts heeft enkele keren een zeer beperkte hoeveelheid gegevens verkregen uit de NDFF, nadat eerst
een verklaring met voorwaarden was getekend. Ook tijdens de halve dag toegang tot de NDFF, was het
verboden gegevens te fotograferen of anderszins vast te leggen.

Misvatting 5: “Overheid heeft alleen stikstofgevoelige leefgebieden gekarteerd waar de soort daadwerkelijk gebruik van maakt”

Eind 2017 werd het areaal stikstofgevoelige natuur in Nederland fors uitgebreid. Provincies hadden op grote schaal ‘stikstofgevoelige leefgebieden’ toegevoegd. In Gelderland gaat het bijvoorbeeld om de broedgebieden van de vogelsoorten kwartelkoning, wespendief, zwarte specht en boomleeuwerik.
Volgens toenmalig LNV-minister Carola Schouten zouden alleen leefgebieden zijn toegevoegd, waar de soort daadwerkelijk gebruik van maakt. Dit bleek echter niet te kloppen. In meer provincies moesten al stikstofgevoelige leefgebieden worden geschrapt, omdat de soort er niet voorkomt.

Op de Veluwe werd veruit het grootste areaal aan stikstofgevoelig leefgebied bijgeplust. Het gaat om zo’n 60.000 hectare in totaal. Agrifacts heeft sterke twijfels bij de juistheid ervan. Tot 2017 was zo’n 30 procent van de Veluwse natuur stikstofgevoelig. Na 2017 is dat nagenoeg 100 procent. Het lijkt erop dat alle natuur die niet stikstofgevoelig was, in 2017 zonder meer werd ingetekend als ‘stikstofgevoelig leefgebied’ van bepaalde soorten. Agrifacts heeft nooit kunnen controleren of die soorten er daadwerkelijk gebruik van maken. Immers, de NDFF is niet openbaar.

Tijdens de halve dag op het provinciehuis van Gelderland werd voor enkele soorten broedvogels (wespendiep, boomleeuwerik, zwarte specht) gecheckt of deze daadwerkelijk zijn gespot in hun ‘stikstofgevoelige leefgebieden’ op de Veluwe. Hiertoe werden de locatie-waarnemingen van de soort in de NDFF, vergeleken met de leefgebiedenkaarten in stikstofmodel Aerius. Uit deze check blijkt dat Provincie Gelderland veel meer ‘stikstofgevoelig leefgebied’ heeft ingetekend op de Veluwe, dan waar de soort daadwerkelijk gebruik van maakt. In een behoorlijk areaal ingetekend ‘leefgebied’, is de soort niet waargenomen.

Agrifacts mocht tijdens het gebruik van de NDFF helaas geen foto’s maken, om de discrepanties vast te leggen. Er werd toestemming gegeven voor één uitgezoomde foto van het beeldscherm.

Deel via:

Regio-lezingen over wateropgave nu online

In februari 2024 organiseerde STAF vijf regionale lezingen over de agrarische wateropgave. Aanleiding waren de kaarten met nutriënten vervuilde gebieden (NV-gebieden), die het ministerie van LNV in december 2023 publiceerde. De kaart met de NV-gebieden voor oppervlaktewater is gebaseerd op de stikstof- en fosfornormen die waterschappen hanteren in hun gebieden. Zijn die normen realistisch? Bij grondwater zien we een totaal ander Nederlands kaartje dan waar Europa zelf mee komt. Waar zijn de kaarten gebaseerd op Europese richtlijnen en waar op Nederlands wensdenken? De regio-lezingen werden bezocht door in totaal zo’n 600 mensen.

De lezingen vonden plaats in de regio’s Oost (5 februari, Apeldoorn), West/Midden (12 februari Oostzaan-Amsterdam), Noord (14 februari, Donkerbroek), Zuidwest (20 februari, Kruisland), Zuidoost (22 februari, Deurne).

Presentaties downloaden

Deel via:

Fosforvervuild gebied Noord-Groningen waarschijnlijk onterecht aangewezen

Het ministerie van LNV heeft waarschijnlijk (een deel van) Noord-Groningen onterecht aangewezen als fosforvervuild gebied. De fosfornormen die Waterschap Noorderzijlvest hier stelt, worden deels van nature al overschreden. Wageningen Environmental Research (WER) adviseerde Noorderzijlvest vorig jaar de normen aan te passen. Tot nu toe is dat niet gebeurd.

In het noorden van Nederland zit van nature veel fosfor in het water. Dat is reden dat het waterschap in Friesland heeft besloten geen fosfornorm te hanteren in het gebied. Buurwaterschap Noorderzijlvest, in Noordwest Groningen, houdt echter wel vast aan strikte fosfornormen. Dit Waterschap rapporteert in tegenstelling tot Friesland jaar na jaar normoverschrijdingen. Dat was reden voor het ministerie van LNV om Noord-Groningen aan te wijzen als Nutriënten Vervuild gebied voor fosfor.

Al ruim voor de aanwijzing als NV-gebied was duidelijk dat Waterschap Noorderzijlvest onrealistische fosfornormen hanteerde. Dat was gebleken uit onderzoek van WER. Onderzoekers constateerden dat in het gebied sprake is van veel achtergrondbelasting. Dit is fosfor waar het waterschap niets tegen kan doen, zoals natuurlijke fosforrijke kwel. De fosfor-achtergrondbelasting bedraagt gemiddeld 55 procent. In delen van het gebied is de achtergrondconcentratie zelfs hoger dan de norm. WER deed daarom de aanbeveling om de KRW-doelen voor fosfor aan te passen.

Agrifacts vraagt het waterschap wat zij gaat doen met deze aanbeveling. Het waterschap geeft aan dat zij de normen opnieuw aan het bekijken is. “Dit kan leiden tot aanpassing. We verwachten dit in 2024 af te ronden.”

Fouten op NV-kaart kunnen niet worden hersteld

Het Ministerie van LNV laat weten niet verantwoordelijk te zijn voor normen die waterschappen hanteren. “De provincie stelt de normen vast op basis van advies van het waterschap. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het ministerie van I&W.”

Volgens het Ministerie van LNV is er ruimte voor aanpassing van de normen, als wordt aangetoond dat de hogere concentraties stikstof of fosfor in het water veroorzaakt worden door achtergrondbelasting. “Het tussentijds aanpassen van normen is overigens niet gebruikelijk.”

Volgens het ministerie is de aanwijzing als NV-gebied niet ongedaan te maken. Ook niet als de aanwijzing berust op een onjuiste normstelling. “De huidige aanwijzing geldt voor de periode 2024 en 2025. Indien de Nutriënten Verontreinigde gebieden worden voortgezet na 2025 (dit is aan een nieuw kabinet), zullen de dan geldende normen worden gehanteerd.” 

Het is nog onbekend of het ministerie wel maatregelen gaat nemen in gebieden, waar een onjuiste waterschapsnorm de oorzaak is van aanwijzing als NV-gebied.  

Deel via:

Regio-lezingen: ‘Wateropgave, Europese richtlijnen of Nederlands wensdenken?’

STAF organiseert vijf regionale lezingen over de forse wateropgave in Nederland.

Een goede kwaliteit grond- en oppervlaktewater is een van de speerpunten van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). Koerst Nederland op de Europese richtlijnen of op politiek wensdenken? De STAF-redactie zocht het uit. 

Op 5 december 2023 kwam Piet Adema, demissionair minister LNV, met zijn kaart met Nutriënten Verontreinigde gebieden. Ruim de helft van het platteland werd ingekleurd als vervuild. Dit is opmerkelijk, aangezien Europa enkele jaren daarvoor nog bekend maakte dat grote delen van Nederland juist op koers liggen, om in eindjaar 2027 de doelen te halen. Heeft Adema de juiste gegevens gebruikt voor het maken van zijn NV-kaarten? 

Opmerkelijk is ook de wijze waarop waterschappen de stikstof- en fosfornormen vaststellen voor hun wateren. In de praktijk leidt dit ertoe dat verschillende waterschappen, verschillende normen hanteren voor vergelijkbare wateren. Het ene waterschap laat de normen wetenschappelijk onderbouwen, het andere waterschap stelt bij bestuursbesluit onhaalbare normen vast. Welke waterschappen hebben hun normstelling goed op orde, en welke waterschappen niet?  

Bovenstaande en andere belangrijke vragen worden beantwoord. Er zijn vijf regionale lezingen, waarbij wordt ingezoomd op respectievelijk Oost-, West-, Noord-, Zuidoost- en Zuidwest-Nederland.


5 februari: Apeldoorn (Oost-Nederland)

In deze lezing wordt ingezoomd op de waterschapsgebieden: Vechtstromen, Drents-Overijsselse Delta, Rijn & IJssel, Vallei & Veluwe, Rivierenland.

Datum:
maandag 5 februari 2024.
Locatie: Van der Valk, Landgoedlaan 26, 7325 AW Apeldoorn
Inloop: Vanaf 19.30 uur met koffie en thee. Aanvang: 20.00 uur.
Programma: Opening door avondvoorzitter Jaap Haanstra (voorzitter STAF). Lezing door Geesje Rotgers (onderzoeksjournalist).
Aanmelden: de lezing is vrij toegankelijk. Aanmelden wordt op prijs gesteld vanwege de catering. Mail naar info@stichtingagrifacts.nl (vermeld: 5 februari, Apeldoorn).

12 februari: Oostzaan-Amsterdam (West- en Midden-Nederland)

In deze lezing wordt ingezoomd op de waterschapsgebieden: Hollands Noorderkwartier, Amstel, Gooi & Vecht, Rijnland, Delfland, Schieland & Krimpenerwaard, Stichtse Rijnlanden, Zuiderzeeland.

Datum:
maandag 12 februari 2024.
Locatie: Van der Valk Oostzaan-Amsterdam, Westeinde (verl. Stellingweg) 1, 1511 MA  Oostzaan.
Inloop: Vanaf 19.30 uur met koffie en thee. Aanvang: 20.00 uur.
Programma: Opening door avondvoorzitter Jaap Haanstra (voorzitter STAF). Lezing door Geesje Rotgers (onderzoeksjournalist).
Aanmelden: de lezing is vrij toegankelijk. Aanmelden wordt op prijs gesteld vanwege de catering. Mail naar info@stichtingagrifacts.nl (vermeld: 12 februari, Oostzaan).

14 februari: Donkerbroek (Noord-Nederland)

In deze lezing wordt ingezoomd op de waterschapsgebieden: Fryslân, Noorderzijlvest, Hunze en Aa’s 

Datum: 
woensdag 14 februari 2024.
Locatie: ’t Witte Huis, Geert Wolter Smitweg 20, 8435 WG  Donkerbroek.
Inloop: Vanaf 19.30 uur met koffie en thee. Aanvang: 20.00 uur.
Programma: Opening door avondvoorzitter Frans van de Lindeloof (directeur STAF). Lezing door Geesje Rotgers (onderzoeksjournalist).
Aanmelden: de lezing is vrij toegankelijk. Aanmelden wordt op prijs gesteld vanwege de catering. Mail naar info@stichtingagrifacts.nl (vermeld: 14 februari, Donkerbroek).

20 februari: Kruisland (Zuidwest)

In deze lezing wordt ingezoomd op de waterschapsgebieden: Scheldestromen, Hollandse Delta, Brabantse Delta

Datum: 
dinsdag 20 februari 2024.
Locatie: Zaal Koch, Molenstraat 120, 4756 BH Kruisland.
Inloop: Vanaf 19.30 uur met koffie en thee. Aanvang: 20.00 uur.
Programma: Opening door avondvoorzitter Frans van de Lindeloof (directeur STAF). Lezing door Geesje Rotgers (onderzoeksjournalist).
Aanmelden: de lezing is vrij toegankelijk. Aanmelden wordt op prijs gesteld vanwege de catering. Mail naar info@stichtingagrifacts.nl (vermeld: 20 februari, Kruisland).

22 februari: Deurne (Zuidoost)

In deze lezing wordt ingezoomd op de waterschapsgebieden: De Dommel, Aa en Maas, Limburg.

Datum:
donderdag 22 februari 2024.
Locatie: Natuurpoort De Peel, Leegveld 8a, 5753 SG Deurne.
Inloop: Vanaf 19.30 uur met koffie en thee. Aanvang: 20.00 uur.
Programma: Opening door avondvoorzitter Frans van de Lindeloof (directeur STAF). Lezing door Geesje Rotgers (onderzoeksjournalist).
Aanmelden: de lezing is vrij toegankelijk. Aanmelden wordt op prijs gesteld vanwege de catering. Mail naar info@stichtingagrifacts.nl (vermeld: 22 februari, Deurne).
Deel via:

Raad van State gebruikt woord ‘significant’ onjuist in stikstofuitspraken

De Raad van State creëert wanorde in en met haar stikstof-uitspraken, doordat zij het woord ‘significant’ onjuist gebruikt. Het woord heeft twee betekenissen, de Raad van State haalt die door elkaar. Die conclusie trekken onderzoekers Ronald Meester, Jaap Hanekamp en Matt Briggs in hun studie ‘Significantie is niet significant’ – Over de stikstofuitspraken van de Raad van State en de eco-statistiek van stikstofdepositie.

Het woord ‘significant’ wordt veelvuldig gebruikt door de Raad van State in haar stikstofuitspraken. Zo spreekt de Raad van State onder meer over “projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen”. En over de kritische depositiewaarden van stikstof zegt de Raad van State: “Dit is de grens waarboven het risico bestaat dat de kwaliteit van een habitat significant wordt aangetast door de invloed van stikstofdepositie”.

Het woord significant heeft echter twee betekenissen. In de Nederlandse spreektaal heeft het woord significant de betekenis van ‘belangrijk’ of ‘relevant’. In de wetenschap, met name in de statistiek, heeft dit woord een andere betekenis. Daar betekent het: verantwoorde conclusies trekken uit onderzoeksgegevens. Beide betekenissen blijken elkaar niet te overlappen.

Onderzoekers Ronald Meester, Jaap Hanekamp en Matt Briggs, alle met een track record in de statistiek, onderzochten het gebruik van de term ‘significant’ door de Raad van State in drie stikstofuitspraken. De onderzoekers komen tot de conclusie dat de Raad van State de twee betekenissen van het woord significant “door elkaar haspelt”. Door deze vermenging van twee onvergelijkbare termen, aangeduid met hetzelfde woord, is wetenschappelijke, taalkundige en juridische wanorde ontstaan.

Het artikel “Significantie is niet significant” – Over de stikstofuitspraken van de Raad van State en de eco-statistiek van stikstofdepositie is hier te downloaden:

Deel via:

Provincies willen boerengrond voor extra natuur – Alleen natuurclubs mochten meepraten

Als het over landbouw gaat, nodigt de overheid tal van organisaties uit om mee te praten. Dat zagen we in 2023 bijvoorbeeld bij het Landbouwakkoord-overleg. Natuur- en milieuorganisaties waren ruim vertegenwoordigd. Hoe anders opereert de overheid als het over natuur gaat. Voor het opstellen van de natuurdoelen werden nagenoeg alleen natuurorganisaties en ecologische bureaus uitgenodigd. Ambtenaren en natuurorganisaties bespraken ook de maatregelpakketten buiten de natuurgebieden, voor onder meer agrariërs. Dat blijkt uit verslagen en emailverkeer die met een beroep op de Wet Open Overheid in de openbaarheid kwamen.

Desgevraagd bevestigen de gedeputeerden van de provincies Noord-Brabant en Overijssel dat zij alleen natuurorganisaties aan tafel hebben gevraagd. En dat er ook gesproken is over natuurontwikkeling op gronden buiten hun natuurgebieden. (Foto: Shutterstock).

Download hier het artikel (verschenen in STAF-editie december 2023).

Deel via:

Transparantie bij MOB ver te zoeken

Veel media berichtten in juli 2023 over onderzoek van Mobilisation for the Environment (MOB), de actiegroep van Johan Vollenbroek. Uit dat onderzoek kwam dat de intensieve veehouderij de maatschappij jaarlijks 9 miljard euro zou kosten. Waar media nogal eens een linkje toevoegen naar het onderzoeksrapport in hun online berichtgeving, is dat hier nergens het geval. Het onderzoek van MOB is onvindbaar. Vollenbroek blijkt zijn onderzoek niet openbaar te willen maken. Bestaat het onderzoek eigenlijk wel? (Foto: VidiPhoto).

Download hier het artikel (verschenen in STAF-editie december 2023).

Deel via:

Drentse natuur krijgt nieuw jasje vanachter de computer

Veel actueel veldonderzoek is er niet vooraf gegaan aan het samenstellen van het uitgangsmateriaal voor de Natuurdoelanalyses in Drenthe. Deze stukken worden gebiedsverkenningen genoemd en zijn in 2021 opgeleverd. Zo hebben ambtenaren bestaande vegetatiekaarten in 2020 achter de computer omgebouwd tot habitatkaarten. Het belangrijkste wat ze daarbij nodig hadden waren nieuwe rekenregels. Voor gegevens over aanwezigheid van vogels en andere diersoorten is daarnaast gebruik gemaakt van de vaak ongedateerde tellingen van Sovon en gegevens uit de niet vrij toegankelijke Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Dit blijkt uit duizenden pagina’s interne stukken die zijn opgevraagd bij de gezamenlijke provincies. Daaruit zijn ook de hierna aangehaalde citaten afkomstig.

De data uit de verkenningen zijn ook gebruikt voor het maken van ‘quick scans’, waarmee een eerste indruk werd gevormd van de ‘staat van instandhouding’ in de tientallen habitats in de Drentse Natura2000 gebieden.

Niet conform de methode

“Het is niet conform de afgesproken methode, maar via rekenregels geautomatiseerd uitgevoerd”, verontschuldigt een van de ambtenaren zich over zijn computerverkenning. “T0 (telling 0, de nulmeting voor de aanwezigheid van planten- en diersoorten) is een te bonte verzameling. De regels waren toen nog niet zoals nu. Dit is eerder een T1 kaart (kaart met actuele meetgegevens). De vegetatiekaarten zijn de basis en in een gebied worden dezelfde regels gehanteerd, zodat een interne vergelijking goed gaat. Deze methodiek is nog niet juridisch geschikt in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen.”

Lat ligt niet te hoog

Zo gaat het nog even verder, maar ondertussen moeten wel stukken worden geproduceerd waarop verder gebouwd kan worden aan ambtelijk bewijs voor allerlei soorten kwetsbare natuur. De lat ligt niet te hoog, geven coördinatoren vanuit interprovinciaal overleg (IPO) aan. Aanwezigheid van bijvoorbeeld salamanders wordt regelmatig vastgesteld op basis van vage waarnemingen, en niet op basis van echte monitoring. Een berg gegevens moeten worden opgelepeld, want er bouwt zich een tijdsdruk op, vooral vanuit het ministerie van LNV (toen nog DGS: Directoraat-Generaal Stikstof), om ‘input’ te leveren voor natuurgebieden waar plant en dier zuchten onder de stikstofdruk. Het zorgt er voor dat met veel indicatoren een beetje de hand wordt gelicht. Want, wanneer zijn waarnemingen ‘voldoende objectief’? En misschien moeten bepaalde lastige indicatoren ‘iets minder zwaar meewegen’.

Voeg gebiedsexpert toe

Ambtenaren worstelen met hun opdracht. Het gaat niet alleen om het leveren van data ‘vanuit het veld’ (al bestaande rapportages), ook moeten landelijke observaties over het milieu lokaal worden doorvertaald. Hoe doe je dat? “Ga daarover in gesprek met een ‘gebiedsexpert’ en vul dat vervolgens lokaal in,” zo wordt vanuit het IPO aangereikt. 

Al wikkende en wegende stellen provincie-ambtenaren rapportages en scans op over de natuur in Natura2000 gebieden. Daarna wordt het voorgelegd aan een ‘voortouwnemer’, zoals dat heet. In het  geval van een gebiedsverkenning van het Fochteloërveen reageert die met: “Dit is mogelijk erg subjectief. Wel is het mooi dat je alle informatie die beschikbaar is, in beeld hebt. Het is wel onduidelijk hoe (je) alle informatie bij  elkaar veegt en weegt.”

Een dag per gebiedsstudie

Het ombouwen en ‘actualiseren’ van de bestaande vaak ongesorteerde data per Natura2000 gebied tot een gebiedsverkenning kostte de Drentse ambtenaren in 2020 ongeveer 1 dag per gebied. “Voor een gemiddelde provincie (voor alle gebieden) kost dit 2 à 3 weken werk,” zo wordt opgesomd. Eigenlijk best snel, maar voor het ministerie in Den Haag eigenlijk te lang. Toch zou er dan wel een acceptabele studie liggen. Commentaar van een interprovinciale ‘voortouwnemer’ bij het stuk over het Fochteloërveen: “Als het oordeel (over informatie in de verkenning) gebaseerd is op een idee, dan moet dat er maar bij staan. Aanbevelingen toevoegen: waarmee is het mogelijk om de volgende keer een beter oordeel te vellen? Hierdoor kom je bij elke ronde op een beter onderbouwd oordeel.”

Ten behoeve van de in 2023 gepubliceerde Natuurdoelanalyses zijn er uiteindelijk wel enkele veldbezoeken gedaan, maar niet bekend is hoeveel en hoe grondig.

De gebiedsverkenningen vanachter de pc blijven ondertussen belangrijk basismateriaal, mede omdat daarin ook de landelijke beoordelingscriteria worden aangereikt, voor hoe het er voor staat in de verschillende natuurgebieden, en hoe de uitkomsten daarvan weer moeten worden meegenomen in de diverse gebiedsprocessen in de provincie.

Deel via:

Ministerie LNV schetst veel dramatischer beeld grondwaterkwaliteit dan Europa

Op 5 december 2023 publiceerde demissionair LNV-minister Piet Adema kaartjes met nutriënten verontreinigde gebieden. Het gaat om stikstof en fosfor in het oppervlaktewater en om stikstof (nitraat) in het grondwater. Agrifacts vergelijkt de grondwaterkaart van Adema met de grondwaterkaart in de landbouwrapportage van de Europese Commissie. Daaruit blijkt dat het ministerie van LNV een veel dramatische beeld schetst dan de Europese Commissie. (Agrifacts werkt nog aan een vergelijking van de kaarten voor oppervlaktewater).

Op de nieuwe grondwaterkaart van Adema is een aanzienlijk deel van Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg ingetekend als ‘met nutriënten verontreinigd gebied’ (zie figuur 1). De Europese Commissie schetst in haar landbouwrapportage echter een veel minder dramatisch beeld. Op de kaart van de Europese Commissie valt 63% van de grondwatermeetpunten in Overijssel in de beste klasse (<25 mg/l). In Gelderland is dat 77%, in Noord-Brabant 61% en in Limburg 43%. Zie figuur 2 voor de Europese grondwaterkaarten van Overijssel en Gelderland. Zie tabel 1 voor de resultaten in alle provincies.

Adema wijkt af van Europese richtlijn

Waar de Europese grondwaterkaart een genuanceerd beeld geeft (er zijn locaties waar de kwaliteit prima op orde is, maar ook waar het niet goed is), scheert demissionair minister Adema grote gebieden over één kam. In Nederland ontbreekt de nuance. Een ander deel van het verschil komt voort uit het hanteren van verschillende definities voor ‘grondwater’.

De Kaderrichtlijn Water is er helder over, wat onder grondwater verstaan moet worden. In artikel 2, lid 2 staat de definitie: ‘al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat’. Demissionair minister Adema heeft deze definitie niet gehanteerd bij het maken van zijn grondwaterkaart met nutriënten verontreinigd gebied (figuur 1). Hij is niet uitgegaan van metingen in het grondwater, maar van metingen in het zogenaamde ‘uitspoelingswater uit de wortelzone’. Wat precies wordt verstaan onder ‘uitspoelingswater’ hangt af van de grondsoort en de hydrologie. Het kan gaan om bodemvocht, om drainwater (uitspoelend regenwater) of om grondwater. Dit is niet in lijn met de definitie in de Europese richtlijn.

Figuur 1. Gebieden aangewezen vanuit grondwater. In de kaart staan de percelen die zijn aangewezen als nutriënten verontreinigd gebied vanuit grondwater aangegeven. Dit betreft de zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. (Bron: Rijksoverheid, 5 december 2023).

Figuur 2. De actuele grondwaterkaarten van Gelderland en Overijssel, gemaakt door de Europese Commissie voor de Nederlandse landbouwrapportage 2016-2019. Bron: EU.

Tabel 1. Percentage meetpunten per grondwaterkwaliteitsklasse. Bron: Landbouwrapportage Europese Commissie 2016-2019.

 < 25 mg nitraat/liter
(goed)
25 – 40 mg nitraat/liter
(matig)
40 – 50 mg nitraat/liter
(onvoldoende)
>50 mg nitraat/liter
(overschrijding)
Groningen97030
Friesland91720
Drenthe746615
Overijssel6312718
Gelderland778510
Flevoland100   
Utrecht90532
Noord-Holland88723
Zuid-Holland100   
Zeeland60111414
Noord-Brabant616726
Limburg4312936
Nederland totaal738514

Deel via:

Europa rekent Gelderse boeren af op zeer oud vuil

De Europese Commissie signaleert maar weinig plekken in Nederland waar de nitraatconcentraties in het oppervlaktewater de norm overschrijden (> 50 mg/l). Dat blijkt uit metingen die Europa heeft verzameld voor de Nederlandse landbouwrapportage. Opvallend zijn de twee ‘rode meetpunten’ in Gelderland (zie kaart). Hier wordt de nitraatnorm in het oppervlaktewater fors overschreden. Wat is daarvan de oorzaak? Agrifacts onderzoekt dit op basis van literatuur. Het blijkt te gaan om zeer oud vuil uit onzekere bron. Zijn deze meetpunten wel geschikt om de effecten van het mestbeleid te monitoren?

Agrifacts downloadt de meest actuele kaart met nitraatconcentraties in het oppervlaktewater, bij de Europese Commissie. Zie figuur. Het gaat om metingen in de periode 2016-2019, die Nederland heeft aangeleverd in Brussel. Wat opvalt, is dat de hogere nitraatconcentraties vooral worden gemeten in de grensprovincies, waar relatief veel water uit het buitenland binnenkomt.
Op de kaart staan ook twee rode punten in het binnenland, in provincie Gelderland. Het bovenste punt
betreft de Zijbeek van het Uddelerveen. Dit punt maakt ook deel uit van het huidige Nederlandse Landbouwmeetnet om de effecten van het mestbeleid te monitoren. Het tweede punt betreft de Heelsumsebeek. Beide beken worden gevoed met kwelwater. Hoe lang worden die zeer hoge nitraatconcentraties hier al gemeten? Agrifacts gaat in de Wageningse bibliotheek op zoek naar literatuur.

Figuur. Nitraatconcentraties in oppervlaktewater. Bron: Metingen voor de landbouwrapportage van de Europese Commissie.

Op zoek naar oorzaak
De oudste literatuur die gevonden wordt voor de hoge nitraatconcentraties in de Zijbeek van het Uddelerveen dateert van 1988. Het rapport ‘Beïnvloeding waterkwaliteit Hierdense Beek Gebied’ meldt: “De metingen van 23 dec. 1980 worden beïnvloed door zeer hoge concentraties […] ongetwijfeld een gevolg van een (illegale) lozing […] Het gehele grondwatergebied in Uddelerveen is vervuild. In 1980 was hier dus al sprake van erg hoge nitraatwaarden. De (illegale) lozing heeft dus al minimaal ruim 40 jaar geleden plaatsgevonden.
De oudste literatuur voor de Heelsumse Beek dateert van 1959. Toen al werd gerapporteerd over de extreem hoge nitraatgehalten in de beek (Bronnen, bronbeken en bronbossen van Nederland). In 1974
werd de beek opnieuw bemeten en de nitraatwaarden waren onverminderd hoog (Onderzoek naar hydrobiologische toestand Heelsumse Beek). Het laatste onderzoek concludeert: “We hebben te maken met een permanente toestand en niet met een tijdelijk verschijnsel.” De onderzoeker kon geen verklaring geven voor het hoge nitraatgehalte. Hier dateert de forse vervuiling al van minimaal 60 jaar geleden.

Historisch vuil
Het gaat hier om twee meetpunten die in een ver verleden sterk vervuild zijn geraakt. Zijn deze meetpunten representatief voor het monitoren van de effecten van het huidige mestbeleid? Bij meetpunten die sterk gedomineerd worden door zeer oud vuil kan dat onmogelijk het geval zijn.

Foto: De Heelsumse Beek nabij Wageningen.

Deel via:

Presentatie ‘Brabantse natuurdoelanalyses langs de maatlat’ staat online

Op 9 november 2023 werden de Brabantse Natuurdoelanalyses langs de maatlat gelegd door Geesje Rotgers (redactie Agrifacts). Advocaat Ruud Verkoijen (Goorts en Coppens) ging vervolgens in op de juridische kant van de natuuranalyses. De avond werd aan elkaar gepraat door Piet van der Aar (redactie Agrifacts). De bijeenkomst vond plaats in Oirschot en was vrij toegankelijk. De organisatie mocht zich verheugen op 120 geïnteresseerde deelnemers.

Provincie Noord-Brabant heeft de afgesproken landelijke werkwijze niet gevolgd, voor het beoordelen van de natuurkwaliteit in haar natuurgebieden. Dat was de voornaamste conclusie die getrokken werd door de Agrifacts-redactie. Zo wordt naar typische soorten planten, vlinders en vogels gekeken in ‘postzegels’ natuur, in plaats van op een ecologisch relevante schaal. Veel ‘vereiste’ soorten worden niet aangetroffen in de ‘postzegels’ van soms maar 10 x 10 m2, terwijl die er wel zijn op een ecologisch relevante schaal (bijvoorbeeld 1 km2). Ook staan er veel soorten op de N2000-gebiedslijsten, die niet realistisch zijn.

Download hier de presentatie:

Deel via:

Ikea verwijdert milieuclaims vegetarische balletjes

‘Een klein balletje, met een groot effect! Het nieuwe Zweedse balletje heeft dezelfde smaak en textuur als ons iconische gehaktballetje, maar de productie van de plantaardige variant heeft 25 keer minder impact op het milieu.’ Klopt deze bewering van Ikea? Nee, blijkt uit een factcheck van Agrifacts.

Het verschil in milieu-impact van het vegetarische en het vleesballetje is onwaarschijnlijk groot. Ikea Nederland en ook Ikea Internationaal weigeren de onderbouwing van hun claim prijs te geven. Agrifacts vraagt ten slotte de Reclame Code Commissie de kwestie te toetsen. Ikea laat het niet aankomen op een zitting en uitspraak en zegt toe de reclames spoedig te zullen verwijderen.

‘Wakker geschud’
“De zaak bij de Reclame Code Commissie heeft bij ons de boel intern flink wakker geschud. Voor ons was dit een verfrissende casus”, aldus de Ikea-woordvoerder. Ikea biedt ook excuses aan voor de wijze waarop werd omgegaan met de vragen van STAF. De gevraagde onderbouwing van de milieu-impact kon niet worden verstrekt. “Wij waren afhankelijk van onze collega’s in Zweden. Zij wilden die informatie niet prijsgeven. Dit is echter niet zoals wij ermee om willen gaan in Nederland.”
De Nederlandse Ikea-vestigingen ontvangen instructies vanuit Zweden. Van daaruit worden onder meer de communicatielijnen bepaald. “In dit verhaal staan alle seinen nu op rood. Het is onverantwoord om harde getallen te koppelen aan de milieu-impact van producten hier in Nederland. Daar willen wij als Ikea Nederland van wegblijven.”
Ikea zegt alle reclames voor 1 januari te zullen verwijderen. Er wordt begonnen met het verwijderen van het grote billboard bij de vestiging in Duiven (foto).

Meer hierover in het komende STAF-blad.

Deel via:

Lezing STAF 9 november: Brabantse Natuurdoelanalyses langs de maatlat

Op donderdagavond 9 november legt STAF de natuurdoelen van Provincie Brabant langs de maatlat. Waar heeft de provincie ‘Brabantse koppen’ op het natuurbeleid gezet? Bij welke natuurgebieden zijn er bovenwettelijke natuurdoelen bijgeplust en wie heeft daartoe beslist? Het komt allemaal aan bod.

Provincie Noord-Brabant publiceerde dit voorjaar natuurdoelanalyses voor haar N2000-gebieden. Hierin staat hoe het gesteld is met de natuur en welke extra maatregelen nodig zijn voor natuurherstel. De Ecologische Autoriteit heeft een deel van de natuuranalyses inmiddels beoordeeld.

Agrifacts heeft in de afgelopen maanden getoetst of het werk van de provincie en de Ecologische Autoriteit in lijn is met de Europese en eerder gemaakte landelijke afspraken. De avond is speciaal bedoeld voor bestuurders in de Brabantse politiek en landbouw, en iedereen die geïnteresseerd is in dit thema.

Datum: Donderdagavond 9 november 2023.

Locatie: ’t Zand Brabants Gastvrij, Bestseweg 52, 5688 NP Oirschot.

Inloop: 19.30 uur (met koffie en thee). Aanvang programma: 19.45 uur.

Programma: Opening door de avondvoorzitter, Piet van der Aar. Lezing door Geesje Rotgers. Beiden redactieteam Agrifacts.

Deelname is gratis. Wel graag aanmelden i.v.m. de catering.

Aanmelden: Stuur een mail naar info@stichtingagrifacts.nl

Deel via:

Piekbelasters bestaan niet

Veruit de meeste ‘piekbelasters’ bevinden zich aan de westkant van de Veluwe. De overheid heeft ervoor gekozen om bedrijven die jaarlijks meer dan 35 kg (2.500 mol) stikstofdepositie veroorzaken op overbelaste stikstofgevoelige natuur, aan te merken als piekbelaster. Geodata-analist Piet Steenhuizen bracht in kaart dat met name de natuur op 5 tot 20 kilometer afstand van de bedrijven in dit gebied, hard doortikt in de ‘piekbelaster calculator’. Terwijl de stikstofdepositie per hectare hier minimaal is. Van piekbelasting op de natuur is hier beslist geen sprake.

Het is opmerkelijk hoe de overheid heeft bepaald welk boerenbedrijf piekbelaster is, en welk bedrijf niet. Daarbij stond niet de natuur centraal, maar het gegeven dat de overheid 3.000 bedrijven wilde aanwijzen als piekbelaster. Het RIVM heeft de stikstofdepositie van alle veetelers en industriële bedrijven in Nederland van hoog naar laag gesorteerd. De depositie van het 3001ste bedrijf bepaalde de drempelwaarde van 2.500 mol (35 kg) stikstofdepositie per jaar.

Lees het hele artikel hier:

Deel via:

Minister Van der Wal de mist in met uitleg over stikstofonderzoek Universiteit Amsterdam

Op 29 september 2023 reageert Christianne Van der Wal, minister voor Natuur en Stikstof, op het stikstofonderzoek van Universiteit van Amsterdam. In haar brief verwart de Minister het begrip depositie voortdurend met concentratie en verspreiding. Daardoor kloppen nogal wat van haar beweringen niet. Depositie is de hoeveelheid stikstof (de kilo’s) die op de bodem en in de vegetatie terecht komt. Concentratie is de hoeveelheid stikstof die in de lucht zweeft. En verspreiding betreft het percentage dat dichtbij de bron blijft, respectievelijk verder weg waait.

Minister Van der Wal kreeg op 13 september 2023 het verzoek van de Vaste Commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om het stikstofonderzoek van Universiteit van Amsterdam te duiden. De Minister slaat in nogal wat passages in haar brief de plank mis, doordat zij begrippen door elkaar haalt. Hieronder een aantal van die passages.

Opdracht was niet ‘verspreiding’ meten maar ‘depositie’

Minister Van der Wal: ‘De Universiteit van Amsterdam (UVA) heeft, in opdracht van de Stichting Mesdag-Zuivelfonds NLTO, op basis van biomonitoring, (meet)onderzoek uitgevoerd naar de verspreiding van ammoniak nabij twee melkveestallen’.

De Minister gebruikt het woord ‘verspreiding’ terwijl de onderzoeksopdracht spreekt over ‘depositie’. De onderzoeksopdracht bestond uit onderstaande 6 vraagstellingen (zie kader).

De onderzoeksopdracht

Mesdagfonds en Universiteit van Amsterdam kwamen eind 2019 onderstaande 6 onderzoeksvragen overeen. Toegevoegd is welke onderdelen (nog) niet zijn opgeleverd.

1. Het doen van een uitgebreid literatuuronderzoek, met als doel geschikte methoden te vinden om op relatief goedkope wijze de ammoniakdepositie te meten.

2. Meten van de verdeling van ammoniakemissie en -depositie rond een veehouderijbedrijf en deze vergelijken met de gemeten atmosferische ammoniakconcentraties en de gesimuleerde fluxen. (Niet opgeleverd: meten van depositie).

3. Vergelijking van verschillende methoden voor het meten van ammoniakdepositie. (Niet opgeleverd)

4. Punt 3 is inclusief biomonitoringbenaderingen voor het meten van (droge) depositie van ammoniak. (Niet opgeleverd).

5. Het vergelijken van de meetgegevens van punt 3 en punt 4 met de gemodelleerde ammoniakdepositie. (Niet opgeleverd).

6. Validatie van het MAN-netwerk (metingen van luchtconcentraties in natuurgebieden) met ammoniakdepositiemetingen. (Niet opgeleverd).

Depositie wordt niet op gangbare manier gemeten

Minister Van der Wal: ‘Voor het onderzoek is rond twee boerderijen de ammoniakemissie, de ammoniakconcentratie en de stikstofdepositie op een gangbare manier gemeten en dit is vergeleken met de stikstofopname in het gewas (biomonitoring).’

Het klopt dat de ammoniakconcentratie op de gangbare manier is gemeten, zoals het RIVM dit ook doet (dat de resultaten vergelijkbaar zijn met die van het RIVM was dan ook te verwachten). Het klopt niet dat de ammoniakemissie is gemeten (die werd berekend), het klopt ook niet dat de stikstofdepositie is gemeten. De stikstofdepositie wordt in Nederland niet gemeten, hiervoor is geen gangbare methode. Dit onderzoek beoogde juist een methode te vinden (zie onderzoeksvragen).

UvA heeft niet vastgesteld dat depositiemodel klopt

Minister Van der Wal: ‘Dit onderzoek bevestigt met metingen dat de gehanteerde methodiek van het RIVM deugt en dat de cijfers van de modelbereking kloppen.

Dit is pertinent onjuist. Voor luchtconcentraties en verspreiding (in percentage!) komen de uitkomsten van het UvA-onderzoek en het RIVM-model overeen. Voor de stikstofdepositie – hoeveel kilo stikstof slaat daadwerkelijk neer op bodem en wordt opgenomen door de vegetatie – geldt dit nadrukkelijk niet. Het is UvA in het geheel niet gelukt om de depositieberekeningen van het RIVM te valideren. UvA heeft de hoeveelheid stikstof die planten hebben opgenomen (volgens het RIVM-rekenmodel de hoofdmoot van de stikstofdepositie) niet kunnen vaststellen. Hierbij moet worden opgemerkt dat voor het beleid de depositie allesbepalend is (en dus niet de luchtconcentraties of verspreidingspercentages).

Depositie natuurgebieden wordt niet gemeten

Minister Van der Wal: ‘Het RIVM meet en monitort de totale depositie van stikstof met ruim 300 meetpunten om Natura 2000-gebieden’

Dit is niet juist. Het RIVM meet en monitort de luchtconcentraties in een groot aantal N2000-gebieden (MAN-meetnet). De deposities worden berekend met een model.

‘Piekbelasting’ helemaal niet gemeten

Minister van der Wal: ‘Het UvA-onderzoek geeft op het gebied van piekbelasters geen nieuwe inzichten en is daarom ook geen aanleiding om de methodiek of de aanpak van piekeblasting te herzien […]. De aanpak piekbelasting is bedoeld om een forse vermindering van overbelasting op stikstofgevoelige natuur te realiseren.’

Het was de onderzoeksopdracht niet om de concentraties en verspreiding (in %) vast te stellen. De onderzoeksopdracht was de stikstofdepositie (in kilo’s) te meten, rondom de boerderij en in natuurgebieden. UvA is er niet in geslaagd die stikstofdepositie te meten. Wij weten dus helemaal niet hoeveel stikstofneerslag de boerderijen hebben veroorzaakt en hoeveel er in de natuur terechtkomt.

UvA heeft de onderzoeksfocus gedurende het traject verlegd. De focus is verlegd van depositie naar luchtconcentraties en verspreidingspercentages. De nieuwe focus gaf vergelijkbare uitkomsten als de modelberekeningen van het RIVM. Dat lijkt vrij logisch, aangezien het RIVM in haar modellen ook focust op luchtconcentraties en verspreiding (in %). Nogmaals: dit was niet de onderzoeksopdracht. Die betrof nadrukkelijk de depositie.

Dat de aanpak van piekbelasting veel verschil gaat maken voor de natuur is niet aannemelijk. Wanneer 3.000 boerderijen die aangemerkt worden als ‘piekbelaster’ worden opgekocht, gaat dit nauwelijks verschil maken. Zie artikel: Kabinet rekent zich onterecht rijk met opkoopregeling.

Conclusie

UvA kreeg de opdracht de stikstofdepositie rondom de boerderij en in natuurgebied te meten. En te checken of de gemeten depositie overeenkomt met de berekende depositie. Immers, in het stikstofbeleid draait het volledig om de depositie. Het is UvA (tot op heden) niet gelukt om de depositie-uitkomsten van het stikstofmodel te valideren met metingen. De feitelijke metingen van de UvA verschilden te sterk met de uitkomsten van het rekenmodel. Het depositieonderzoek werd daarop gestaakt. Het is op dit moment onbekend of het depositie-onderzoek afgerond gaat worden.

Deel via:

Kosten voor natuur gaan meer dan verdubbelen

Op de VN-top over biodiversiteit in december 2022 is afgesproken dat 30 procent van al het land en water op aarde beschermd gebied moet zijn in 2030. De Europese Unie heeft deze afspraak overgenomen in haar Biodiversiteitsstrategie. Als Nederland aan dit akkoord wil voldoen, gaat dat ten koste van 150.000 hectare landbouwgrond en dit vraagt tot 2030 minimaal 16,7 miljard euro.

Hoeveel areaal natuur heeft Nederland? Per 2022 is door Nederland op zee de doelstelling van 30% beschermd gebied ruim gehaald. De Natura-2000 en de Kaderrichtlijn Marien-gebieden vormen samen ruim 32% van het zeeoppervlak. Voor land en binnenwateren is dat niet het geval.
De WUR beschreef hoe de 30% norm bereikt kan worden. In 2021 was het aandeel wettelijk beschermde Natura 2000-gebieden circa 15% van het areaal land en binnenwateren (inclusief IJsselmeer). Met de Natuur Netwerk Nederlandgebieden (NNN) erbij, was dit aandeel bijna 25%. Na realisatie van het NNN in 2027 is in Nederland zo’n 26% van het oppervlak land en binnenwater beschermd natuurgebied.
Er moet dan dus nog circa 4% van het land- en binnenwateroppervlak extra tot natuur worden ontwikkeld. Dat komt overeen met 150.000 ha.

Wat gaat dat kosten?

Tot 2030 zullen de extra kosten daarvoor conservatief geschat minimaal 16,7 miljard euro bedragen. Dat is jaarlijks meer dan een verdubbeling van de kosten die in 2020 voor natuur- en landschapsbeheer werden gemaakt. Als de extra kosten voor beheer, organisatie, overname van vastgoed en overige activiteiten worden meegerekend, komt het jaarlijkse bedrag veel hoger uit.

Lees het artikel ‘Kosten voor natuurbeheer gaan meer dan verdubbelen’ (STAF-editie september 2023) hier:

Deel via:

Presentaties bekijken van de Expertmeeting Waterkwaliteit op 5 september

De waterkwaliteit is in de afgelopen decennia fors verbeterd. Nu is er sprake van een afvlakkende trend. Het beeld dat geregeld in de media wordt geschetst, dat er sprake zou zijn van verslechtering, is een gevolg van de manier van kijken en de normstelling. En ja, er is ook sprake van framing. Vier experts van waterschappen en een onderzoeker van STAF namen de aanwezigen mee in diverse aspecten van de Nederlandse waterkwaliteit. De Expertmeeting Waterkwaliteit vond plaats op 5 september 2023 in Bunnik (U).

De inleidingen zijn hieronder te downloaden.

Inleiding Michiel Oudendijk, domeinspecialist meten en monitoren en Harry Bouwhuis, senior policy advisor water quality van Waterschap Zuiderzeeland. Onderwerp: Kaderrichtlijn Water, normen en monitoring.

Inleiding Richard van Hoorn, beleidsadviseur Schoon Water en Agrarisch Waterbeheer bij Waterschap Vallei en Veluwe. Onderwerp: Waterkwaliteit begint buiten het bakje (over gedeeld inzicht).

Inleiding Ron van der Oost, toxicoloog bij Waternet. Onderwerp: SIMONI, slimme integrale monitoring.

Inleiding Geesje Rotgers, redactieteam Agrifacts. Onderwerp: Wat zegt Europa over de Nederlandse Waterkwaliteit? En de rol van onze landbouw daarin?

Deel via:

Ambtenaren en natuurbureaus zetten provinciale koppen op natuurbeleid

Hoe bepaal je de natuurkwaliteit in een natuurgebied? En hoe bepaal je of er sprake is van verbetering en verslechtering van de natuur in dat gebied? Daarvoor bestaan handleidingen, opgesteld door de Europese Commissie en vertaald naar de Nederlandse wetgeving. Die handleidingen dateren van begin deze eeuw. In de nieuwste versies van de natuurbeheerplannen en de recente natuurdoelanalyses tekent zich echter een nieuwe werkwijze af. Provincies eisen meer dan de wetgeving vraagt. Er worden onder toeziend oog van de Ecologische Autoriteit provinciale koppen op de natuurwetgeving gezet.

STAF deed een data-analyse op enkele tientallen natuurdoelanalyses van provincies. Daaruit blijkt dat provincies andere systematieken hanteren voor het beoordelen van de natuurkwaliteit, dan de handleidingen voorschrijven. Die systematieken leiden tot bovenwettelijke eisen en doelen. Zo wordt onder meer een nieuwe maatlat toegepast, die in opdracht van BIJ12 (uitvoeringsorganisatie provincies) is opgesteld. Die maatlat blijkt echter nergens online te staan, en is ook niet bestuurlijk afgetikt. Volgens BIJ12 betreft het nog een ‘voorstel’ en werd die niet ingevoerd omdat er intern discussie over is. Bijzonder is dan, dat deze concept-maatlat tóch op grotere schaal wordt toegepast in de recente natuurdoelanalyses en nieuwste generatie natuurbeheerplannen.

Politiek en bestuurders staan buiten spel

Het artikel ‘Zeven keuzes waarbij politiek en bestuurders buiten spel staan – Ambtenaren en natuurbureaus zetten provinciale koppen op natuurbeleid’ is hier te downloaden:

Foto: Kraanvogels werden zonder meer toegevoegd als typische soort van het Dwingelderveld. Volgens Provincie Drenthe hebben ambtenaren de bevoegdheid zelf typische soorten toe te voegen (Foto: Shutterstock).

Deel via:

Kabinet rekent zich onterecht rijk met opkoopregeling

Het idee dat Nederland verzuimd heeft iets te doen tegen stikstof, is een verkeerde voorstelling van zaken. Datzelfde geldt voor het idee dat met de opkoopregeling grote klappers gemaakt gaan worden. Innovaties en andere maatregelen zorgden inmiddels voor 65% minder stikstofdepositie. De uitkoopregeling draagt met 4% depositiereductie, relatief weinig bij.

Geodata-analist Piet Steenhuizen zette eerdere en toekomstige stikstofreducties in perspectief. Steenhuizen rekende tevens de te verwachten effecten van twee scenario’s door: 
1. Uitkoop van 3.000 piekbelasters voor 2030.
2. Halen van het doel van het gevallen kabinet: de kritische depositiewaarde wordt voor 74% van de stikstofgevoelige natuur gehaald in 2030.  

Kabinetsdoel niet haalbaar
De uitkoop van 3.000 piekbelasters zorgt voor 4% minder stikstofneerslag t.o.v. 1990. Niets doen zou tot ongeveer een zelfde afname leiden in dezelfde tijd. Dit komt doordat de uitstoot ook ‘vanzelf’ daalt door onder andere stikstof reducerende innovaties en stoppende bedrijven. 
Verder blijkt het niet mogelijk om het kabinetsdoel van 74% te halen. In dat geval zou er in heel Nederland geen enkele stikstof meer mogen worden uitgestoten. Zie figuur.

TNO en RIVM verschillen van inzicht
Steenhuizen gebruikte in zijn berekeningen de depositie-data van TNO. Bij gebruik van de depositie-data van RIVM resteert er nog wel enige depositieruimte voor Nederlandse bronnen.TNO en RIVM berekenen ongeveer dezelfde hoeveelheid stikstofneerslag, maar verschillen van inzicht over de herkomst. Volgens TNO is het buitenland verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de stikstofneerslag op Nederland. De andere helft komt van binnenlandse bronnen. RIVM stelt dat twee derde van de stikstofneerslag uit binnenlandse bronnen komt, en een derde uit het buitenland. 

Download het artikel ‘Kabinet rekent zich onterecht rijk met opkoopregeling’ hier:

Foto: Shutterstock/Nataly Gejdos

Deel via:

5 september: Expertmeeting Waterkwaliteit

De kwaliteit van water staat hoog op de politieke agenda. De stichting Agrifacts belegt op 5 september een studiedag voor (wetenschaps)journalisten, bestuurders met water in hun portefeuille en iedereen die geïnteresseerd is in het onderwerp.

In deze bijeenkomst zullen deskundigen van de waterschappen Zuiderzeeland en Vallei en Veluwe vertellen hoe zij omgaan met gestelde normen en gebiedspecifieke aspecten. Een toxicoloog van Waternet vertelt over aangetroffen residuen en combinaties daarvan, en over hun effect op het milieu. Een onderzoeker van Staf bespreekt de verschillende waterkwaliteitsmeetnetten, de rapportages naar Brussel en hoe je de waterkwaliteitsmetingen ‘boven water’ kunt krijgen.

Datum: Dinsdagmiddag 5 september 2023
Locatie: De Landgoederij, Camminghalaan 30, Bunnik (U). 
Inloop: 13.30 uur. Aanvang programma: 13.45 uur. Sluiting: 17.00 uur met soep en een broodje.
Aanmelden: Stuur een email naar info@stichtingagrifacts.nl. Vermeld dat het gaat om de ‘Expertmeeting Waterkwaliteit’. Deelname is gratis.

PROGRAMMA

13.45 uur: Opening door Frans van de Lindeloof (directeur Agrifacts)
13.50 uur:
Welkom door dagvoorzitter Piet van der Aar (redactieteam Agrifacts)
14.00 uur: Michiel Oudendijk
(domeinspecialist meten en monitoren) en Harry Bouwhuis (senior policy advisor water quality). Beiden werkzaam bij Waterschap Zuiderzeeland. Onderwerp: Kaderrichtlijn Water, normen en monitoring.
14.30 uur: Richard van Hoorn
(beleidsadviseur Schoon Water, DAW-coördinator, Agrarisch Waterbeheer bij Waterschap Vallei en Veluwe). Onderwerp: Waterkwaliteit begint buiten het bakje (over gedeeld inzicht).

15.00 uur: Ron van der Oost (toxicoloog bij Waternet). Onderwerp: SIMONI, slimme integrale monitoring.
15.30 uur:
Pauze
16.00 uur: Geesje Rotgers
(redactieteam Agrifacts): rapportages van en naar Brussel en verschillen in normstelling.
16.30 uur:
Vragen en discussie.
17.00 uur:
Afsluiting met soep en een broodje.

Deel via:

Lezing STAF 21 augustus: Drentse Natuurdoelanalyses langs de maatlat

STAF krijgt veel verzoeken voor het toetsen van natuurdoelanalyses. Onlangs is de toetsing van de Natuurdoelanalyses van Provincie Drenthe afgerond. Op maandagavond 21 augustus verzorgt STAF een lezing over de bevindingen. Waar heeft de Provincie ‘Drentse koppen’ op het natuurbeleid geplakt? Bij welke natuurgebieden zijn er natuurdoelen bijgeplust en wie heeft daartoe beslist? Het komt allemaal aan bod. De avond is speciaal bedoeld voor bestuurders in de Drentse politiek en de landbouw, en uiteraard ook voor andere geïnteresseerden.

Datum: Maandagavond 21 augustus 2023
Locatie: Zalencentrum Meursinge, Hoofdstraat 48, Westerbork. 
Inloop: 19.30 uur (met koffie en thee). Aanvang programma: 19.45 uur 
Programma: Opening door Jaap Haanstra (voorzitter Stichting Agrifacts). Daarna zal Geesje Rotgers (redactieteam Agrifacts) een lezing verzorgen over de bevindingen.  
Deelname is gratis. Wel graag aanmelden i.v.m. de catering. 

Aanmelden: Stuur een email naar info@stichtingagrifacts.nl. (Vermeld erbij om welke lezing het gaat).

Deel via:

Staatsbosbeheer mocht tóch lijst met gewenste gronden inleveren

Volgens stikstofminister Christianne van der Wal was er geen sprake van dat natuurorganisaties een lijstje met gewenste landbouwgronden hadden mogen inleveren bij haar ministerie. Dit antwoordde zij vorig jaar op Kamervragen. Na maandenlang trekken en zeuren kreeg Agrifacts de lijst die Staatsbosbeheer had ingeleverd bij LNV, eindelijk in de openbaarheid. Op de lijst blijken wel degelijk landbouwpercelen te staan die Staatsbosbeheer graag ingericht ziet als natuur.

Medio 2022 krijgt STAF een WhatsAppbericht van Staatsbosbeheer (zie afbeelding) uit voorjaar 2022 in handen. Daarin zegt Staatsbosbeheer een vertrouwelijke vraag te hebben gehad van het ministerie van LNV. De natuurorganisatie is gevraagd gronden aan te wijzen voor de realisatie van nieuwe natuur, buiten Natuurnetwerk Nederland en dus ook buiten N2000-gebieden. Staatsbosbeheer meldt in het bericht haar landelijke propositie te hebben ingeleverd bij het ministerie van LNV. STAF wil inzage in de lijst met gewenste gronden die Staatsbosbeheer heeft ingeleverd bij LNV. Immers, het is opvallend dat natuurorganisaties buiten hun gebieden percelen mogen aanwijzen die geschikt zouden zijn voor natuurontwikkeling. Dit buiten medeweten van andere partijen om, die betrokken zijn bij de gebiedsprocessen.

Na maandenlang trekken en zeuren wordt de lijst met de door Staatsbosbeheer gewenste gronden openbaar gemaakt. Op de lijst staan 53 ‘projecten’, oftewel percelen grond waar Staatsbosbeheer graag natuurdoelen zou willen realiseren. Daaronder nogal wat percelen die in eigendom zijn van onder meer boeren.

Verder lezen? Het artikel kunt u hieronder downloaden.

(Foto’s: Shutterstock, Rijksvoorlichtingsdienst.)

Download publicaties

Download hier het artikel ‘Staatsbosbeheer mocht tóch lijst met gewenste gronden inleveren’:

Bekijk de lijst met grondpercelen die Staatsbosbeheer inleverde bij het ministerie van LNV hier (inclusief bijbehorende correspondentie):

Deel via:

Stikstof in de Springendalse beek – het narratief van de vervuilende landbouw ontkracht

Stikstof (in de vorm van nitraat) in grond- en oppervlaktewater als gevolg van landbouwactiviteiten is een veelbesproken thema. De overheid wil in beekdalen bufferstroken aanhouden van 100 – 250 meter om zo de hoeveelheid stikstof in de waterlopen te reduceren. Immers, zo is de algemeen geaccepteerde simplistische gedachte, landbouw levert de grootste bijdrage aan die stikstof. Ook de stikstof die wordt gemeten in de Springendalse beek wordt vooral toegeschreven aan landbouw. Meetgegevens zouden dit aantonen. Onderzoekers Matt Briggs en Jaap Hanekamp bestudeerden de meetgegevens, en kwamen tot een andere conclusie. Andere nitraatbronnen spelen een grotere rol in de nitraattoevoer dan de landbouw.

De stikstof die gemeten wordt in de Springendalse beek (Overijssel) zou vooral uit de landbouw afkomstig zijn, volgens onderzoek van Deltares. Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw worden de nitraat-concentraties in de beek regelmatig gemeten, zowel in de boven- als benedenloop. Het idee dat de nitraat vooral uit de landbouw afkomstig zou zijn, wordt echter niet ondersteund door de metingen. Dat blijkt uit analyse van de metingen door onderzoekers Briggs en Hanekamp. De metingen laten juist zien dat andere bronnen dan de landbouw, een grotere rol spelen. Een mogelijk kandidaat is afbraak van organisch materiaal (oxidatie) in de ondergrond door de inlaat van zuurstof.

Download artikelen

Het artikel ‘Stikstof in de Springendalse beek – het narratief van de vervuilende landbouw ontkracht’ is hier te downloaden:

Het Engelstalige artikel ‘Nitrogen and Chlorine Changes Through A Netherlands Catchment: A Reply to Kaandorp et al., 2021’ van William M. Briggs en Jaap C. Hanekamp is hier te downloaden:

Deel via:

Natuur slecht omdat veel wenssoorten er niet zijn

Provincies kwamen met een nieuwe systematiek om de natuurkwaliteit in natuurgebieden vast te stellen. De aanwezigheid van gewenste soorten is in belangrijke mate bepalend. Naarmate meer van de soorten op de profiellijst worden gezien, is de natuurkwaliteit beter. Deze nieuwe methode wordt momenteel toegepast bij de natuurdoelanalyses. STAF checkte hoe de nieuwe methode uitpakte in de Brabantse natuurdoelanalyses. Conclusie is dat voor nogal wat N2000-gebieden een onrealistische soortenlijst wordt gehanteerd. Ook zijn voor een goede natuurkwaliteit soms tientallen soorten vereist op minuscule flinters grond, wat fysiek onmogelijk is.

Provincie Noord-Brabant leverde in februari een reeks natuurdoelanalyses op. Een deel van de analyses is opgesteld door bureau Arcadis, het andere deel door Antea Group. Uit de natuurdoelanalyses blijkt dat voor het beoordelen van de natuurkwaliteit, gebruik is gemaakt van een nieuwe beoordelingssystematiek.
Daarbij is gekeken naar de aan- en afwezigheid van een reeks ‘typische soorten’ planten, vlinders, mossen, vogels enzovoorts. Typische soorten zijn een indicator voor een gunstige staat van instandhouding.

Veel onrealistische soorten op de lijst
Voor alle individuele natuurgebieden is een lijst opgesteld met ’typische soorten’. In de Brabantse natuurdoelanalyses staat in welke mate de soorten op de lijst zijn aangetroffen. Wat opvalt is dat de natuurgebieden die door Arcadis zijn beoordeeld, in het algemeen een stuk gunstiger scoren dan de natuurgebieden die Antea Group beoordeelde. Dit komt doordat de bureaus werken met verschillende soortenlijsten.

Foto: De vuursalamander vinden we als ’typische soort’ op de lijsten van een aantal Brabantse natuurgebieden, hoewel de soort niet voorkomt in de provincie Noord-Brabant. Foto: Shutterstock, Wildmedia.

Download hier het volledige artikel hier:

Deel via:

Kamerstukken over waterberging onrealistisch

Waterbergend vermogen van zandgronden beperkt

Boeren op zandgrond laten hun water in het begin van het voorjaar te snel weglopen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wil de sponswerking van de bodem herstellen, als buffer voor droge perioden. Dit door het verhogen van het waterpeil. Het waterbergend vermogen van droge zandgrond aan het eind van de winter is met circa 20 tot 25 mm echter beperkt, stellen hydrologen.

In de Gelderlander van 17 januari 2023 stelt waterschap Rijn en IJssel dat ze (samen met anderen) jaarlijks 100 millimeter extra water wil opvangen, vasthouden en in de grond brengen. Volgens beleidsadviseur Nila Taminiau van het waterschap neemt de noodzaak om meer water vast te houden na de droge zomers van 2018 en 2022 flink toe. Circa 25 overheden en belangenpartijen slaan de handen ineen met Aanpak Droogte Achterhoek. “De neerslagtekorten gaan structureel toenemen. Ook krijgen we te maken met extremere neerslagtekorten. Deze nemen gemiddeld met 45 mm toe, maar voor extremere droge jaren
komt daar nog eens circa 100 mm bij. Als we 100 mm water kunnen vasthouden, is er voldoende water in
de bodem om een periode van droogte te overbruggen in gemiddelde situaties. En de effecten van extreem droge jaren te verminderen.” Water vasthouden kan door aanpassing van peilen, het verhogen van de drainagebasis en opvang in spaarbekkens of infiltratiegebieden.

Hydrologische mythes
Ook de Tweede Kamer heeft aandacht voor het onderwerp, zo blijkt uit het kamerstuk ‘Water en bodem sturend’ van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van november vorig jaar. Dit voor herstel van de sponswerking van de bodem, en onder andere vertraging van de afvoer door hermeanderen en beter infiltreren en vasthouden van water in de capillaire zone. ‘We verhogen de grondwaterpeilen met mogelijk 10 cm tot 50 cm. Daardoor wordt op de hoge zandgronden verdroging bestreden’, aldus het stuk. Begin deze maand was er opnieuw een commissiedebat.
Volgens hydroloog Jan van Bakel staan in het Kamerstuk ‘hydrologische mythes’. De sponswerking in het stuk is er één van. “Hoe voller de bodem is, hoe minder berging en dus minder veerkracht.” Ook bestrijdt hij het idee dat het neerslagoverschot in de winter is vast te houden voor de zomer. Dit is voor maximaal 20 mm mogelijk op landbouwgrond.

Lees verder door het artikel te downloaden:

Deel via:

Brabantse natuurrapportages negatief voorgesorteerd en dragen stikstofstop niet

De Brabantse stop op stikstof-genererende activiteiten die gedeputeerde Hagar Roijackers per 1 maart afkondigde, wordt niet gedragen door de 15 natuurdoelanalyses (NDA’s) die volgens haar aan dit besluit ten grondslag liggen. Uit de NDA’s valt niet te halen dat de stikstofbelasting in de onderzochte Natura-gebieden trendmatig toeneemt. Het beeld is eerder van een afnemende stikstoflast. Wel is verdroging een probleem, door een veelheid van oorzaken. Er vinden veel grondwateronttrekkingen plaats, door de landbouw, maar vooral ook voor drink- en industriewater, ook over de grens in België.

Het is evenwel ook weer niet te zeggen dat het, mede door de verdroging, alleen maar slechter gaat met de toestand van de natuur. Er zijn bedreigingen, maar er is ook heel wat goed nieuws te melden, met name dat het op heel wat plekken minder slecht gaat.

Geen nulmetingen, resultaat afgemeten aan doel
Deze feiten moeten wel ‘uitgemijnd’ worden uit de NDA’s, om het eens in goede ecologentaal te zeggen. Het negatieve wordt sterk benadrukt, het positievere nieuws zit vaak verstopt in de teksten. De wijze waarop de rapportages zijn opgeschreven wekt al snel de suggestie dat het glas op zijn best halfvol is. Natuurresultaten worden namelijk niet afgemeten aan duidelijke nulmetingen met tellingen van soorten en aan de daaropvolgende trend tot nu toe. De nulmeting ontbreekt juist en de stand van zaken wordt afgemeten aan het beoogde doel in 2030. Dit is nogal verwarrend. Ook pakken veel scores negatief uit omdat bijvoorbeeld leefgebieden van soorten volgens de rapportages bijna altijd groter moeten zijn dan wat beschikbaar is en als er eenmaal geschikte habitats voorhanden zijn, of ‘hersteld’ zijn, dan willen de beoogde dier- en plantensoorten niet altijd komen, of soms niet blijven. Dat is dan ook weer een tekortkoming.

Foto: Natuurgebied Kampina (Shutterstock, R. de Bruijn Photography).

Download artikel

Deel via:

Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit

De waterkwaliteit in Nederland verbetert. Desondanks rapporteert Europa opnieuw een verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit. Deze keer voor het grondwater. Wat de Europese rapportage niet vermeldt, is de oorzaak. Die komt aan het licht na een beroep op de Europese Wet op de transparantie. De verslechtering blijkt het gevolg van een wijziging in de Nederlandse meetsystematiek. Enige jaren geleden gebeurde dit ook al. Toen bij het oppervlaktewater.

De Europese Commissie komt iedere vier jaar met haar zogenaamde landenrapportage. Daarin staat hoe het gesteld is met de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door de landbouw. Met het grondwater gaat het de goede kant op. Over de periode 2008 – 2011 worden mooie cijfers gepresenteerd aan Brussel: op 88% van de meetpunten voldoet het grondwater aan de norm van < 50 mg nitraat per liter. En op maar liefst 79% van de meetpunten is de kwaliteit zeer goed: < 25 mg nitraat per liter. Vergelijkbare resultaten worden gehaald in de periode 2012 – 2015. De Europese Commissie vermeldt deze scores ook in de derogatiebeschikking voor Nederland. Mede op grond hiervan mochten veehouders extra stikstof uit dierlijke mest aanwenden op hun weilanden.

In de jongste Europese landenrapportage (periode 2016 – 2019) zijn de cijfers wat minder rooskleurig [1]. Nog maar 84% van de meetpunten voldoet aan de norm, en op nog 73% van de meetpunten wordt de waarde van < 25 mg nitraat per liter gehaald. In plaats van een verbetering, is er sprake van een behoorlijke verslechtering. Zie figuur 1.  

Figuur 1. Nitraatconcentraties in het Nederlandse grondwater, in drie perioden. Bron data: Landenrapportage Europese Commissie; derogatiebeschikkingen voor Nederland.

Verslechtering door wijziging meetnet

De landenrapportage vermeldt niks over de oorzaak van de verslechtering in 2016-2019. STAF deed bij de Europese Commissie een beroep op de transparantiewetgeving. De Commissie stelde daarop de correspondentie tussen de Nederlandse autoriteiten en de Europese Commissie beschikbaar [2]. Hierin valt te lezen wat de verslechtering heeft veroorzaakt. De Nederlandse autoriteiten lieten Brussel weten per 2016 het watermeetnet te hebben gewijzigd. Er werden naar verhouding meer meetpunten toegevoegd, waar hogere concentraties nitraat worden gemeten. “Dit betekent dat de gegevens die zijn verstrekt voor eerdere rapportages niet vergelijkbaar zijn met de huidige gegevens”, meldt Nederland. Nederland wil dat Brussel met terugwerkende kracht zaken gaat herzien. Brussel antwoordt aanpassingen in oude cijfers niet te zullen gaan controleren.

Als Nederland haar meetnet ongewijzigd had gelaten, zou er wél een verbeter-trend zichtbaar zijn geweest voor het grondwater. In dat geval was de stikstofnorm op circa 95% van de meetpunten gehaald.

Ook in 2018 al verslechtering

Bij het oppervlaktewater was hetzelfde al eens aan de hand. Waar de Nederlandse gegevens een verbetering lieten zien, bleek uit de Europese gegevens een forse verslechtering. In 2018 publiceerde het blad V-focus het artikel ‘Dramacijfers, wie zond ze naar Brussel’ [3]. De Europese Commissie had haar nieuwste cijfers gepubliceerd over de nutriëntenverliezen vanuit de landbouw naar het oppervlaktewater. In de landenvergelijking lieten de meeste lidstaten een verbetering zien. Behalve Nederland, daar waren de milieuresultaten in vier jaar tijd enorm verslechterd (zie grafiek 2). Hoewel destijds bij zowel de Europese als Nederlandse autoriteiten navraag werd gedaan, kwam er geen verklaring.

Figuur 2. Percentage meetpunten voor zoet oppervlaktewater in de beste Europese waterkwaliteitsklasse (jaargemiddelde nitraatconcentratie < 2 mg per liter) voor de EU-lidstaten voor de periode 2008-2011 en 2011-2015. Bron: V-focus / Landenrapportage Europese Commissie.

De aap komt nu alsnog uit de mouw. De stukken die de Europese Commissie onlangs vrijgaf na een verzoek van STAF, gaan ook hierop in. Begin 2021 schrijven de Nederlandse autoriteiten aan Brussel: “De huidige cijfers in het Nederlandse landenrapport laten structurele trendbreuken zien, als gevolg van netwerkverbeteringen en fouten in de databestanden in het verleden. Een heel duidelijk voorbeeld van een dataprobleem uit het verleden is terug te zien in alle oppervlaktewatercijfers. Zoals we de Europese Commissie in 2018 hebben laten weten, is er in 2012 een dataset aangeleverd met NO3-N-concentraties in plaats van NO3-concentraties. Op verzoek van de heer Debeuckelaere hebben we in 2018 een herziene ‘dataset 2012’ geüpload. Deze herziene dataset is niet gebruikt”, aldus Nederland.”

STAF constateert dat de Europese Commissie tot op de dag van vandaag niks heeft gedaan met de gecorrigeerde Nederlandse waterbestanden. Wie zich baseert op de Europese watercijfers over Nederland ziet verslechtering, terwijl er in de praktijk juist sprake is van verbetering.

(Foto: Shutterstock)


[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.

[2] Download hier de correspondentie, die via een WOO-verzoek is verkregen van de Europese Commissie (Joint Research Centre):

[3] Dramacijfers, wie zond ze naar Brussel. V-focus, juli 2018: Dramacijfers: Wie zond ze naar Brussel? – V-focus

Deel via:

Discrepanties in het Nederlandse waterbeleid

De Europese Nitraatrichtlijn geldt voor de landbouw en stuurt op een goede kwaliteit grond- en oppervlaktewater. Er is sprake van een goede waterkwaliteit als de norm wordt gehaald. Maar welke norm? Nederland oordeelt anders dan de Europese Commissie, en anders dan ons omringende landen. Ook is de herkomst van vervuiling in grond- en oppervlaktewater onvoldoende in beeld. STAF stuitte in de afgelopen jaren op een aantal discrepanties in het Nederlandse waterbeleid. Deze zijn in onderstaand document op een rij gezet.

Deel via:

Europese maatlat voor kwaliteit oppervlaktewater geeft andere uitkomsten

De Europese Commissie hanteert een andere maatlat dan Nederland, om de mate van vermesting (eutrofiëring) van het oppervlaktewater vast te stellen. Dit heeft andere uitkomsten tot gevolg. Op de Europese kaart zijn nogal wat wateren ‘groen’ (doel gehaald), die op de Nederlandse kaart ‘rood’ kleuren (doel niet gehaald). En omgekeerd. STAF onderzocht per waterschap in hoeverre de Europese en Nederlandse beoordeling tot dezelfde uitkomsten leiden.

Eind 2021 kwam de Europese Commissie met haar vierjaarlijkse landenrapportages over de Nitraatrichtlijn.[1] Deze richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen verontreiniging vanuit agrarische bronnen. Het gaat om zowel grondwater als oppervlaktewater. Volgens Brussel voldoet 86% van de Nederlandse grondwatermeetpunten aan de norm. Over het Nederlandse oppervlaktewater is Brussel minder lovend. Maar liefst 58% van de wateren wordt beoordeeld als ‘eutroof’ (vermest). Met name dit doet de Nederlandse landbouw de das om. Het leidde tot afbouw van de derogatie en verplichte bufferstroken langs watergangen.

Topkwaliteit water in Gelderland

Welke meetgegevens heeft de Europese Commissie gebruikt voor haar landenrapportage? STAF vroeg deze op bij zowel de Europese Commissie als bij Deltares, die deze had aangeleverd in Brussel. Via beide wegen wordt de dataset verkregen. Het gaat om andere gegevens dan Nederland zelf gebruikt voor haar Actieprogramma Nitraatrichtlijn (maatregelenpakket voor de landbouw).

Volgens de Europese beoordeling doen twee waterschappen het opvallend goed: dit zijn Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vallei en Veluwe. Het oppervlaktewater is in beide Gelderse waterschappen in hoge mate ‘non-eutroof’. Ruim 80% van de wateren voldoet hier aan de norm die Europa stelt. Wat verklaart dit succes? Waterschap Rijn en IJssel: “Hoe goed de waterkwaliteit is, hangt af van welke normering je hanteert. In Nederland is de meetmethode in het besluit kwaliteitseisen en monitoring water (BKMW) vastgelegd.” Waterschap Vallei en Veluwe zegt zich bewust te zijn van de bijzondere waterkwaliteit in zijn gebied. Ook dit waterschap wijst op de Nederlandse meetmethode BKMW. “De interpretatie of iets wel of niet eutroof is, is een vertaalslag en geen onderdeel van de BKMW-toetsing.” Volgens de Nederlandse meetmethode scoren beide waterschappen minder goed.

Europa gebruikt andere maatlat

Europa beoordeelt de eutrofiëringstoestand voor de nitraatrapportage op basis van de biologie, oftewel de hoeveelheid algen (chlorofyl). Nederland focust zich op de hoeveelheid nutriënten: stikstof en fosfor. Volgens Nederlandse beleidsrapporten zijn die parameters aan elkaar gekoppeld. Maar is dat wel zo? Uit de verkregen dataset blijkt nauwelijks verband tussen de mate van eutrofiëring en stikstof/fosfor. Onderzoeksinstituut Deltares, die de Nederlandse algen-metingen aanlevert aan de Europese Commissie, bevestigt het verschil. Brussel oordeelt op basis van biologische kwaliteitselementen. “Als die minder goed scoren, is het water eutroof, ongeacht de score voor stikstof en fosfor.” Dat het oppervlaktewater in het beheergebied van de Gelderse waterschappen goed scoort op de Brusselse maatlat, komt omdat de biologische kwaliteitselementen goed zijn, aldus Deltares.

Volgens de Europese Commissie is 58% van de Nederlandse wateren eutroof. Nederland brengt een vergelijkbaar landelijk cijfer naar buiten. Als we inzoomen op de beheergebieden van de 21 waterschappen, zien we echter grote verschillen. Sommige waterschappen scoren beduidend beter op de Europese maatlat, andere op de Nederlandse maatlat. Zie figuur 1.

.

Figuur 1. Mate van vermesting van de oppervlaktewateren binnen waterschappen, periode 2016-2019. Bepaling op basis van de EU-maatlat (bepaling algenconcentratie) en NL-maatlat (bepaling N- en P-concentratie).

Andere maatlat, andere uitkomsten

In figuur 1 is te zien dat de Gelderse waterschappen Rijn en IJssel, en Vallei en Veluwe veel beter scoren in de Europese beoordeling dan in de Nederlandse. Het omgekeerde zien we bij de waterschappen Friesland, Drents-Overijsselse Delta en Rivierenland. Deze waterschappen zijn beter af met de Nederlandse maatlat. Kijken we op waterlichaam-niveau, dan zijn de verschillen groot. Bij de wateren die door Europa worden beoordeeld als ‘eutroof’, wordt in zo’n 30 procent van de gevallen zowel de stikstof- als fosfornorm gehaald. Bij wateren die van Europa de beoordeling ‘non eutroof’ krijgen, wordt in 50 procent van de gevallen de stikstof- en/of de fosfornorm overschreden. Zie tabel.

Eutrofie-statusN- en P-norm gehaaldN-norm gehaaldP-norm gehaaldN- en P-norm niet gehaald
Non eutroof50706218
Eutroof30574430
Tabel. Eutrofie-status en percentage wateren waar N- en P-doelen worden gehaald.

Maatregelen landbouw op basis Europese of Nederlandse maatlat?

Het 7e Actieprogramma voor de landbouw richt zich specifiek op probleemgebieden en
probleemteelten wat betreft nutriëntenuitspoeling. Het ministerie van Landbouw is verantwoordelijk voor dit programma. Volgens dit ministerie is eutrofiëring (vermesting) van oppervlaktewater gekoppeld aan stikstof en fosfor. De dataset die Nederland afleverde in Brussel voor de nitraatrapportage laat echter nauwelijks verband zien tussen de mate van eutrofiëring en het al dan niet halen van de stikstof- en/of fosfordoelen (zie figuur 2). De Europese en Nederlandse wijze van beoordelen sluiten dus niet op elkaar aan. Voor het aanwijzen van ‘probleemgebieden’ maakt het nogal uit of de Europese of de Nederlandse maatlat wordt gehanteerd (zie figuur 1).

Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gaat over de wijze van meten. STAF legt het verschil in uitkomst tussen de EU- en NL-maatlat voor aan dit ministerie. Het ministerie bevestigt de analyse van STAF. “Als de biologie goed is, is het best mogelijk dat de N- of P-norm niet wordt gehaald. Nederland heeft ervoor gekozen dat bij een goede biologie, één nutriënt de norm mag overschrijden.” En als de N- en P-norm beide worden gehaald, en de biologie desondanks toch slecht blijft? “Mogelijk dat de waterbeheerder relatief hoge waarden voor N en P heeft gesteld. Of er is wat anders aan de hand. Voor de ecologische toestand maakt het niet uit, omdat de biologie leidend is.”

Nauwelijks verband tussen stikstof, fosfor en eutrofiëring Nederlandse wateren

Eutrofiëring kan leiden tot overmatige algengroei, waardoor waterplanten en vissoorten verdwijnen. Uit analyse van de metingen die Nederland naar Brussel stuurde over de periode 2016 – 2019, blijkt dit verband nauwelijks aanwezig (zie figuur 2).

Ook de Europese Commissie schaart zich tot op zekere hoogte achter de lijn van een één-op-één verband tussen eutrofiëring en nutriënten. (Bron: Chlorophyll-nutrient relationships of different lake types using a large European dataset; 2008). Echter, die één-op-één relatie is aangetoond in Europese watertypen met een maximale P-concentratie van 0,1 mg/l en een N-concentratie tot 1,7 mg N/liter. Bij hogere waarden werd dit verband niet aangetoond. Genoemde lage concentraties zijn voor veruit de meeste Nederlandse wateren niet van toepassing. Bij ons liggen de grenswaarden veelal hoger en worden hogere concentraties gemeten. Dit verklaart wellicht het ontbreken van een dergelijk verband bij Nederlandse wateren.

Figuur 2. Verband tussen eutrofiëring (chlorofyl-a) en stikstof in Nederlandse meren en plassen, in de periode 2016 – 2019 (R-kwadraat = 0,17). Bron: Dataset EU-landenrapportage. 
Figuur 2. Verband tussen eutrofiëring (chlorofyl-a) en fosfor in Nederlandse meren en plassen, in de periode 2016 – 2019 (R-kwadraat = 0,05). Bron: Dataset EU-landenrapportage. 

[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.

[2] Bestand met eutrofie-status per waterlichaam:

Deel via:

Brussel zet vuil vogelplassen, RWZI en overstorten bij landbouw op de rekening

De Europese Commissie heeft vrijwel alle vervuiling van het Nederlandse oppervlaktewater, ongeacht de herkomst, bij de landbouw op de rekening gezet. Dit gebeurde in de zogenaamde landenrapportage over de Nitraatrichtlijn, die in het najaar van 2021 werd uitgebracht. Bij het grondwater gebeurde dit ook al. De Europese Commissie verwees hier naar Nederland, die had alleen metingen moeten aanleveren die relevant zijn voor de landbouw. Nederland stelde echter alle metingen te hebben aangeleverd – landbouw, stedelijk gebied en natuur – omdat de Europese Nitraatrapportage dit zou eisen.

De Nitraatrichtlijn beoogt de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater vanuit agrarische bronnen tegen te gaan. Lidstaten zijn verplicht de waterkwaliteit te meten en de metingen aan te leveren bij de Europese Commissie. Op grond van die metingen stelt de Europese Commissie om de vier jaar vast in welke mate het water is vermest (eutroof), en of maatregelen in de landbouw voldoende effect hebben.

Figuur 1. Afbeelding uit de nitraatrapportage over Nederland. Zo’n 58 procent van de Nederlandse oppervlaktewateren is vermest (eutroof).

Bron: Report from the Commission to the council and the European Parliament on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of
waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member
State reports for the period 2016–2019.

STAF vroeg de locatie- en meetgegevens op, die ten grondslag liggen aan de EU-kaart. Zowel Deltares als de Europese Commissie verstrekten de dataset. STAF controleerde per meetlocatie in hoeverre het water wordt beïnvloed door de landbouw, rioolwaterzuivering, riooloverstort, watervogels en andere bronnen. Dit gebeurde aan de hand van de KRW-factsheets van de betreffende waterbeheerder. Ongeveer 20 procent van de meetlocaties heeft weinig tot niets met landbouw van doen. De metingen die Nederland inleverde over de periode 2016 – 2019, blijken ‘vervuild’ met metingen van stedelijk vuil (rioolwaterzuivering, riooloverstorten, industrie) en vogelplassen.

Vogelplassen

In de dataset komen we een aantal vogelplassen tegen. Het gaat onder meer over vogelplassen in natuurgebied, zoals: Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen (Flevoland), Vogelplas Starrevaart (bij Den Haag) en een aantal duinmeren op onder meer Texel en langs de Noord-Hollandse kust. In het Noord-Hollandse duingebied Zwanenwater bijvoorbeeld, worden zeer hoge concentraties stikstofvervuiling gemeten. Waterbeheerder Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hierover: “Omdat het aantal vogels in het gebied groot is, vormen zij naar verwachting de belangrijkste bron. Een aalscholverkolonie zat voorheen bij de westelijke waterplas, maar de laatste jaren bij de oostelijke waterplas, waar ook ons meetpunt in ligt.” Meerdere vermeste vogelplassen zien we als ‘rode punten’ op de kaart (figuur 1), ondanks dat landbouw hier geen rol speelt.

Stedelijk gebied

In de dataset zitten talrijke meetlocaties die (mede) beïnvloed worden door lozingen van de rioolwaterzuivering (circa 20% van de punten), riooloverstorten (circa 15% van de punten) en andere bronnen dan landbouw. Bij het bepalen van de mate van vermesting zijn de gegevens van 708 waterlichamen aangeleverd in Brussel, waarbij er verder geen onderscheid is gemaakt naar landbouw-, stedelijke en natuurwateren.

De Europese Commissie is er zonder meer vanuit gegaan dat het in alle gevallen metingen betroffen in oppervlaktewateren die beïnvloed worden door de landbouw. Eerder zagen we hetzelfde bij de metingen in het grondwater. Het artikel ‘Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad’ verscheen in december 2022.

Dispuut tussen Den Haag en Brussel

Tweede Kamerlid Caroline Van der Plas (BBB) stelde vragen over het STAF-artikel van december 2022. Op 9 februari 2023 kwam landbouwminister Piet Adema met antwoorden, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Adema: “In het kader van de landenrapportage is een lidstaat verplicht om alle monitoringsdata die gebruikt zijn voor de nationale nitraatrapportage te uploaden naar de Europese Commissie. Hier heeft Nederland aan voldaan en deze dataset omvat ook de meetpunten uit de categorie natuur en overig.” Volgens Adema moeten lidstaten óók de gegevens over vervuiling uit stedelijke bronnen en natuurbronnen aanleveren voor de nitraatrapportage. Dit is opmerkelijk, aangezien de nitraatrapportage uitsluitend gaat over watervervuiling vanuit agrarische bronnen.

Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius spreekt Adema tegen. Zijn woordvoerder antwoordde eerder op vragen van STAF dat het alleen gaat om metingen op locaties waar de landbouw significante invloed heeft. Sinkevičius bevestigt dit in maart nogmaals op vragen van Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP). Sinkevičius: “Het monitoringnetwerk heeft tot doel het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten meetpunten opnemen op plaatsen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie.”

Foto: Vogelplas Starrevaart bij Den Haag.

Deel via:

Depositie van zware metalen onderbelichte factor bij ammoniumopbouw in de bodem

De kritische depositiewaarde (KDW) was aanvankelijk gekoppeld aan de minerale neutralisatiecapaciteit van een bodem. Tegenwoordig is de KDW gekoppeld aan habitattype als een soort absoluut gegeven. Hierdoor wordt voorbijgegaan aan het feit dat bodems met dezelfde habitattypen inherent kunnen verschillen in de draagkracht voor een bepaald habitat, maar ook dat ze in de loop van de afgelopen eeuw met meer te maken hebben gehad dan alleen stikstofdepositie. Zoals met de depositie van zware metalen (lood, zink, cadmium en koper).

Tekst en foto’s: Huig Bergsma (Geochemicus / Mineraloog)

Aan het begin van de discussie over kritische depositiewaarden was een belangrijke rol weggelegd voor de mineralogie van een bodem. Bodems met een grote voorraad aan basische silicaatmineralen (zoals keileem) kunnen sneller zuur neutraliseren, en op die manier verzuring tegengaan, dan zandbodems die vrijwel geheel uit kwarts bestaan. Dit klopt in grote lijnen met de realiteit die we waarnemen en om die reden zijn natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe minder kwetsbaar dan natuurgebieden op een Brabants dekzand. Evengoed wordt de mineralogie van een bodem nu niet meer meegewogen bij vaststelling van de KDW, maar is de KDW gebaseerd op enkele veldproeven, modellen en het oordeel van experts. Zo kan het dat de KDW hetzelfde is voor droge heide op de beide hiervoor genoemde zandgronden, terwijl de kwetsbaarheid niet vergelijkbaar is.

Bodem onomkeerbaar veranderd

De KDW wordt beschouwd als een inherente eigenschap van een ecosysteem. Maar het woord inherent suggereert een bepaalde onveranderlijkheid en onafhankelijkheid die helemaal niet hardgemaakt kan worden. De bodem is een black box die we maar langzaam doorgronden. Om met de mineralen in de bodem te beginnen: door de zware zuurdepositie van de afgelopen decennia (zwaveloxiden, stikstofoxiden en ammonium) is de bodem mineralogisch onomkeerbaar veranderd. Bij zuurneutralisatie door mineralen komen kationen vrij die uitspoelen naar het grondwater. Voor de industriële revolutie was de zuurlast zo laag dat dit proces niet merkbaar verliep, maar de zuurlast van de afgelopen eeuw was zo hoog dat de mineralenvoorraad in de toplaag van de bodem meetbaar afgenomen is. De minerale bodem is versneld kwetsbaarder geworden en kan daardoor minder zuur verwerken. Dit is één van de oorzaken dat het met de tijd lastiger is geworden voor habitattypen om zich te handhaven op plekken waar ze zich voor de Tweede Wereldoorlog nog volop manifesteerden.

Invloed zware metalen

Door de tunnelvisie die er rond stikstofdepositie is ontstaan, is het makkelijk om dingen over het hoofd te zien. Als alle oplossingen worden gezocht in het reduceren van stikstof tot onder de KDW, is er dan nog behoefte aan onderzoek hoe de bodem op dit moment echt functioneert? Maar wat nou als de KDW waarde wordt gehaald en het probleem is niet opgelost? Zijn er andere factoren die het stikstofgehalte in de bodem bepalen?

Bijvoorbeeld, uit een langjarig verweringsonderzoek in Noord-Drenthe kwam naar voren dat binnen het onderzoeksgebied de ammoniumgehaltes consequent verschilden tussen de locaties terwijl er geen aanwijsbare puntbronnen waren die deze verschillen zouden kunnen verklaren.  Waar de bodems wel in verschilden, was de gebruikshistorie en zo bleken de hoge ammoniumgehaltes te correleren met het totaal aan zware metalen (lood, zink, cadmium en koper) op die plek (figuur 1). Het moge duidelijk zijn dat Drenthe geen historie heeft qua ertswinning en dat de verhoogde zware metalen meestal het gevolg zijn van luchtdepositie.

Figuur 1. Correlatie tussen gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) op locaties rond Norg in Drenthe.

Eén correlatie op locatieniveau is nog geen overtuigend bewijs dat er een verband bestaat tussen depositie van zware metalen en ophoping van ammonium, maar ook in andere databases en op provinciaal niveau (figuur 2) werd deze correlatie gevonden.

Figuur 2. Correlatie tussen gemiddelde gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) in verschillende natuurgebieden in de provincie Overijssel.
Boetelerveld, Overijssel
Boetelerveld, Overijssel

Zware metalen remmen denitrificatie

Ook de wetenschappelijke literatuur is duidelijk. De stikstofcyclus in de bodem is een complex proces met daarin twee belangrijke stappen: nitrificatie en denitrificatie. Bij nitrificatie wordt ammonium door bacteriën omgezet via nitriet naar nitraat. Bij denitrificatie wordt door andere groepen bacteriën nitraat omgezet naar gasvormige stikstofverbindingen. Waar de grond vervuild is met zware metalen, en dan vooral met zink, worden met name de nitrificerende bacteriën geremd (1). Als gevolg hiervan hoopt op deze plekken ammonium zich op in de bodem. De schadelijkheid van de zware metalen ten opzichte van de nitrificatie wordt gedomineerd door de concentratie van de zware metalen in het bodemvocht en is sterk afhankelijk van de mineralogie, organisch stofgehalte, kleigehalte en pH van de bodem. Dit is terug te zien in de verschillen tussen bodemtypes in natuurgebieden. Waar een jong stuifzand met weinig bindingsplaatsen bij een veel lager zinkgehalte al ammonium begint op te bouwen, doet een organisch stof- en kleirijke bodem dat bij hogere zinkgehalten. Als de data geëxtrapoleerd worden lijkt het er op dat zonder zware metalen in de toplaag geen noemenswaardig ammonium wordt opgebouwd. Kort door de bocht gezegd, als er met de stikstofdepositie geen gelijktijdige zware metalen depositie was geweest, was er geen ammoniumprobleem in de bodem geweest.

Figuur 3. Zink en lood gehalten in boorkernen op de Strabrechtse Heide (NBr).

Zoals in de analyses van een boorkern (figuur 3) te zien is, zijn de zware metalen voornamelijk geconcentreerd in de toplaag van de bodem. Zware metalen zoals zink en lood komen weliswaar van nature in de bodem voor, maar zijn dan structureel gebonden in de mineralen kaliveldspaat, biotiet en amfibool, mineralen waaruit ze door verwering maar zeer langzaam vrijkomen. De atmosferische fijne en ultrafijne zware deeltjes zijn metallisch of metaalzouten en vele malen reactiever. De verhoging van de gehalten aan zware metalen in de bodem kan relatief klein lijken, maar toch een zeer grote invloed hebben op de biologie.

Natuurbodem vraagt brede kijk

Zonder nog verder in te gaan op de effecten van de depositie van PFAS, PAK’s, PCB’s en pesticiden op de fauna en flora van natuurgebieden moge het duidelijk zijn dat de mensen veel meer in de bodem hebben aangericht dan alleen zure en verzurende depositie. Met stoffen die op verschillende niveau’s met elkaar interacteren en het systeem als geheel verzwakt hebben. Het is misschien onterecht om één probleemstof aan te wijzen en dan te hopen dat alles zich kan herstellen terwijl er veel meer ingrepen nodig zijn om de natuur weer terug te brengen tot een staat die hoorde bij een bodem van 100 jaar geleden. Want als je één zwakke schakel in het systeem hebt gerepareerd wordt pas duidelijk wat de volgende zwakke schakel is. Het zou mooi zijn als dit pleidooi voor een meer holistische kijk op de bodem opgepikt wordt. Als dit niet gebeurt en we blijven met een bulldozer mentaliteit papieren milieudoelstellingen najagen, dan wil ik graag de sabeltandtijger terug.

Natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe zijn minder kwetsbaar.
Veluwe

Literatuur

(1) Lu L., Chen C., Tan K., Min W., Matthew S., Shan H.(2022). Long-term Metal Pollution Shifts Microbial Functional Profiles Of Nitrification And Denitrification In Agricultural Soils. Science of The Total Environment. Volume 830, 15 July 2022, 154732

Deel via:

Europese Commissie: Stedelijke meetpunten horen niet in landbouwrapportage

De Europese Commissie heeft in haar rapportage over de agrarische waterkwaliteit in Nederland, ook stedelijke meetpunten meegewogen. STAF vroeg de dataset op, waarop de Europese Commissie zich had gebaseerd in haar waterrapportage. Uit die dataset bleek dat diverse agrarische meetlocaties met een forse normoverschrijding, in stedelijk gebied liggen. Meest in het oog sprong het grondwatermeetpunt middenin een hondentoilet in hartje Nijmegen. STAF publiceerde hierover het artikel Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad. Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP) stelde hierover vragen aan de Europese Commissie. Die kwam deze week met uitsluitsel (te downloaden onderaan dit artikel): Stedelijke meetpunten horen niet in de landbouwrapportage.

De ministeries van Landbouw en Infrastructuur & Waterstaat deden de kwestie af als weinig relevant. “Het lijkt zo te zijn dat de Europese Commissie geen onderscheid maakt tussen meetpunten in landbouw- en stedelijk gebied.” Volgens LNV en I&W “wijzigen de gemiddelden er niet door”. Aangezien Europa niet zozeer kijkt naar gemiddelden, maar naar normoverschrijdingen, maakt het wel degelijk uit dat er verkeerde meetlocaties in het landbouwmeetnet zitten, volgens STAF. Immers, de maatregelen die boeren moeten nemen voor de waterkwaliteit, zullen niet helpen tegen de forse normoverschrijding in het Nijmeegse hondentoilet.

Europese Commissie

Volgens de Europese Commissie beoogt haar rapport het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten daarom meetpunten kiezen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie. Er moet daarom onderscheid worden gemaakt tussen de bijdrage aan verontreiniging uit stedelijke bronnen en die uit agrarische bronnen. In het rapport over Nederland wordt dat onderscheid niet gemaakt.

De Europese Commissie liet STAF vorig jaar weten dat Nederland de gegevens zelf heeft aangeleverd. In die gegevens was dit onderscheid niet gemaakt. In de antwoorden op vragen van Ruissen stelt de Europese Commissie verder dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is om ervoor te zorgen dat zij een geschikt meetnet opzetten.

Vervolg

De redactie van STAF onderzoekt momenteel hoe de stedelijke meetpunten in de Nederlandse waterrapportage terecht gekomen zijn.

Een van de locaties waar de agrarische grondwaterkwaliteit wordt gemeten ligt in een hondentoilet in hartje Nijmegen.

Download hier de antwoorden van de Europese Commissie:

Deel via:

Ook Natuurdatabank Vegetatie en Habitats niet openbaar

‘Hoe gaat het met de natuur en de biodiversiteit in Nederland? Op allerlei manieren worden hierover gegevens verzameld, onder andere over de vegetatie’, stelt BIJ12 op haar website. ‘Meten is weten!’, aldus deze uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies. BIJ12 zegt de natuurgegevens beschikbaar te stellen via de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Voor het publiek blijken beide databanken nog altijd niet toegankelijk.   

Sinds 2019 spreken overheden de intentie uit om de natuurdatabanken NDVH (vegetaties, habitats) en NDFF (soorten) toegankelijk te maken voor het publiek. Tot op de dag van vandaag is het nog altijd niet zover. Dit maakt het onmogelijk om de ecologische onderbouwing van de natuurkaarten in het Aerius-rekenmodel te controleren.

Het ministerie van Landbouw heeft in januari 2023 zo’n 170 nieuwe natuurdoelen toevoegen aan in totaal 101 Natura 2000-gebieden. Dit gebeurde vanwege de aanwezigheid van natuurwaarden. STAF wilde controleren of die natuurwaarden (habitattypen) daadwerkelijk zijn aangetroffen door de provincies. Immers, de vaststelling van de vegetatie en typische soorten bepaalt of een habitattype daadwerkelijk aanwezig is. De ecologische onderbouwing kon niet beschikbaar worden gesteld.

Databank met vegetaties en habitats  

‘Met de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) is door BIJ12, Ordina Geo-IC, samenwerkende provincies, natuurorganisaties en terreinbeheerders een belangrijke schakel in natuurmonitoring gerealiseerd.’ Dit Twitterbericht van BIJ12 dateert van maart 2019. ‘Dit jaar (2019, red) start het implementatietraject waarbij ketenpartners de NDVH in gebruik gaan nemen’, meldde Ordina destijds. ‘Op een later moment wordt de applicatie beschikbaar gesteld voor een breder publiek’, aldus BIJ12.

Inmiddels zijn we vier jaar verder en de NDVH is nog altijd niet openbaar. Al menen sommige provincies van wel. Provincie Zeeland heeft een link op haar website staan, naar deze databank. De link blijkt echter alleen toegankelijk voor eigen medewerkers. BIJ12 bevestigt dat de NDVH nog niet publiekelijk bereikbaar is. “De applicatie staat nog in de productieomgeving en moet nog diverse testen ondergaan. Wanneer de databank publiek wordt is nog niet bekend.”

Databank met flora en fauna

Al eerder liep STAF ertegenaan dat de Nationale Databank Flora en Fauna niet publiek is. “Natuurgegevens worden conform interprovinciale afspraken opgeslagen in de NDFF”, aldus Henk Jumelet, gedeputeerde voor Provincie Drenthe in het STAF-blad van maart 2022. “Begin 2021 is een start gemaakt van de transitie van de NDFF naar een open Natuurdatabank die voor iedereen toegankelijk is. De verwachting is dat deze 2024 / 2025 beschikbaar zal zijn voor publiek”, aldus Jumelet.

Conclusie

Een aanzienlijk deel van de natuurdoelen die in januari 2023 zijn toegevoegd aan de Aerius-natuurkaart, betreffen ‘natuurkruimels’. Het gaat om habitattypen met een veelal zeer kleine oppervlakte. Of deze ‘natuurkruimels’ op de juiste ecologische gronden zijn aangewezen, blijkt niet controleerbaar nu de natuurdatabanken nog niet openbaar zijn.

(Bron afbeelding: BIJ12, Infographic Inwinning en verwerking van vegetatiegegevens)

Deel via:

Zes vragen aan Raad van State over onderbouwing stikstofuitspraken

Aan de Raad van State zijn zes vragen gesteld over de onderbouwing van een aantal wezenlijke stikstofuitspraken. Het gaat om uitspraken waarbij de onderbouwing (deels) buiten de uitspraak is gebleven.  De vragen richten zich specifiek op het verstaan van het programma AERIUS(OPS), het gebruik van kritische depositiewaarden, het gebruik van het voorzorgbeginsel en het verstaan van het begrip significantie. Hieronder de specifieke vragen.

Door: Prof em. Dr drs mr Lucas Bergkamp, Dr Jan Bergstra MAE, Dr William M. Briggs, Dr Dr Jaap C. Hanekamp, Prof Dr Ira Helsloot, Prof Dr Ronald W.J. Meester, Mr Dr Quinten Pluymaekers, Geesje Rotgers.

Drie vragen over AERIUS

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“Ten eerste is dit AERIUS Calculator. Dit rekeninstrument maakt een deels geautomatiseerde besluitvorming mogelijk. Het berekent de depositiebijdrage van emissiebronnen die een gebruiker in het systeem invoert of importeert en wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling gebruikt voor de vaststelling of een project of een andere handeling door het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben. Het resultaat van de berekening geeft inzicht in de depositiebijdrage van de ingevoerde bronnen op vaste rekenpunten binnen Natura 2000-gebieden of op rekenpunten die de gebruiker zelf heeft gedefinieerd. AERIUS Calculator biedt op deze wijze inzicht of een ingevoerde ontwikkeling stikstofdepositie veroorzaakt die de drempel- of grenswaarde niet overschrijdt en daardoor is uitgezonderd van de vergunningplicht, of de grenswaarde wel overschrijdt, waardoor deze vergunningplichtig is. …”

In RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“De wetgever heeft in dit kader van belang geacht dat het bij activiteiten in de bouwfase van een project vaak gaat om kleine, tijdelijke stikstofdeposities, die op het geheel bezien slechts beperkt bijdragen aan het stikstofprobleem. Doordat het programma AERIUS-Calculator in de loop der tijd steeds nauwkeuriger is geworden, is het mogelijk om de tijdelijke deposities van activiteiten in de bouwfase op verschillende Natura 2000-gebieden individueel te berekenen en te beoordelen. Omdat de kritische depositiewaarden in veel Natura 2000-gebieden worden overschreden, is het daarbij regelmatig nodig om een passende beoordeling te maken en om (zeer beperkte) mitigerende maatregelen te treffen. Deze gang van zaken is volgens de wetgever niet effectief. De wetgever heeft het daarom doelmatiger geacht om de tijdelijke stikstofdeposities die worden veroorzaakt door een aantal specifieke activiteiten van de bouwsector generiek te beoordelen en om hiervoor een afzonderlijke regeling vast te stellen in het kader van de structurele aanpak van het stikstofprobleem.”

Vraag 1. Welke modelnauwkeurigheid van AERIUS wat betreft berekende depositiebijdragen hanteert de RvS onder welke bronvermelding?

Een belangrijke conclusie van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof over AERIUS Calculator – “… de betrouwbaarheid van de voorspelling door het hanteren van een zeer lage beoordelingsdrempel [is] onvoldoende en leidt deze aanpak tot schijnzekerheid. AERIUS Calculator … berekent op basis van emissies van een project kleine bijdragen aan concentraties en depositie. De onzekerheid van die extra depositie op Natura 2000-gebieden is bij de gehanteerde ruimtelijke schaal (hexagonen ter grootte van een hectare) vele malen hoger dan de beoordelingsdrempel. De wetenschap kan hier niet bieden wat het beleid vraagt.” (2020; p. 9) – staat haaks op de uitspraak, zoals vermeld in ECLI:NL:RVS:2022:3159, dat AERIUS een “steeds nauwkeuriger” rekeninstrument is “geworden”.

Vraag 2. Op basis van welke documentatie stelt de RvS, contra bovenstaande conclusie van het wetenschappelijk Adviescollege, dat AERIUS “steeds nauwkeuriger wordt”?

Vraag 3. In het licht van antwoorden op de voorgaande twee vragen, hoe beoordeelt de RvS af- en goedkeuring van vergunningverlening op basis van AERIUS op het niveau van honderdsten tot tienden van molen per hectare per jaar?

Eén vraag over kritische depositiewaarden (KDW)

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 (maar ook ECLI:NL:RVS:2022:3159) wordt het volgende over kritische depositiewaarden (KDW) gesteld:

“De kritische depositiewaarde geldt niet als absolute grenswaarde voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen, maar de mate en duur van de overschrijding van de kritische depositiewaarde zijn wel belangrijke indicatoren voor de beoordeling of de daling van de depositie door de PAS-bronmaatregelen en de effecten van de herstelmaatregelen in de gebieden al dan niet nodig zijn voor het behoud en het voorkomen van verslechtering van de stikstofgevoelige natuurwaarden.”

Vraag 4. Naar welke KDW verwijst de RvS precies en welke documentatie is daarvoor gebruikt? Welke nauwkeurigheid hanteert de RvS voor gebruikte KDW onder welke documentatieverwijzingen?

Eén vraag over significantie (als in het bijvoeglijk naamwoord significant)

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt de term ‘significant’ meerdere malen gebruikt. Bij dezen een kleine bloemlezing:

  • ECLI:NL:RVS:2019:1603
  • “… een verslechterend of significant verstorend effect …”
  • “… voor projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen …”
  • “… geen significant verslechterende effecten …”
  • ECLI:NL:RVS:2022:3159
  • “… Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten …”
  • “… een habitat significant wordt aangetast door de invloed van stikstofdepositie …”
  • “… dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten …”

Vraag 5. Het schijnt ons toe dat de RvS het woord ‘significant’ zowel kwalitatief als kwantitatief gebruikt. In het tweede geval verzoeken wij de RvS, onder verwijzing naar gebruikte documentatie, de term ‘significant’ te kwantificeren. Indien de term kwalitatief moet worden verstaan, wanneer zijn veranderingen (“verstorend effect”, “negatieve gevolgen”, “verslechterende effecten”) wel of niet ‘significant’?

Eén vraag over het voorzorgbeginsel

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 komt het ‘voorzorgbeginsel meerdere malen aan bod, zoals:

“Het Hof heeft meermalen geoordeeld dat het voorzorgbeginsel ten grondslag ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Uit het arrest en eerdere rechtspraak volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het Hof bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn een strikte uitleg van het voorzorgbeginsel voorstaat. De passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor een Natura 2000-gebied houdt volgens het Hof in dat, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het betrokken plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd. Zoals het Hof al oordeelde in het Kokkelvisserij-arrest dient het bevoegd gezag op basis van die passende beoordeling de zekerheid te hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn.

Vraag 6. Wij verzoeken de RvS, onder verwijzing naar de gebruikte documentatie, de term ‘zekerheid’, in de context van het voorzorgbeginsel, te kwantificeren, dit om ecologische onschadelijkheid te begrijpen.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

Ministerie wil veel ‘natuurkruimels’ in slechte staat toevoegen aan N2000-gebieden

De Minister voor Natuur en Stikstof heeft op 25 november 2022 het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden gepubliceerd in de Staatscourant. De Minister wil circa 150 extra habitats (typen natuur) en 70 soorten toevoegen aan de instandhoudingsdoelstellingen van een groot aantal N2000-gebieden. Het zou gaan om habitattypen en soorten die op moment van aanwijzen van de gebieden al aanwezig waren. Middels een correctie worden die doelen alsnog aan het aanwijzingsbesluit (veelal uit 2004) toegevoegd. Uit analyse van de extra natuurdoelen blijkt, dat het in hoofdmoot gaat om snippertjes natuur in slechte staat. Verder blijkt uit de onderbouwende rapporten niet dat het gaat om natuur die er al was tijdens de aanwijzing.

Opvallend is dat het overgrote deel van de habitats en soorten in het Wijzigingsbesluit al sinds januari 2018 geregistreerd staat bij de Europese N2000-natuurdatabank. Deze werden door de Nederlandse overheid dus eerst geregistreerd in Brussel. Pas daarna werd het ontwerpbesluit gepubliceerd (maart 2018) en werd de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Belanghebbenden kunnen tot en met 11 januari 2023 bezwaar maken tegen het Wijzigingsbesluit. De extra habitats en soorten staan op dat moment al vijf jaar geregistreerd bij de Europese Commissie.

Vooral ‘kruimels’ slechte natuur bijgeplust

Veel van de habitats die genoemd worden in het Wijzigingsbesluit, hebben vanwege het Europese Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU al een beoordeling ondergaan. Hieruit blijkt dat het voor het overgrote deel gaat om kleine stukjes, ofwel ‘kruimels’ natuur, die ook nog eens in slechte staat van instandhouding verkeren. (Onderaan dit artikel kunt u de lijst met habitats, de oppervlakte en EU-beoordeling, downloaden).

Waar een bos ten tijde van het aanwijzingsbesluit een gemiddelde oppervlakte had van 115 hectare, is dat bij de bossen in het Wijzigingsbesluit slechts 9 hectare. Bij de heidegebieden ging het aanvankelijk om arealen van gemiddeld 184 hectare, de gebieden in het Wijzigingsbesluit tellen maar gemiddeld 6 hectare. Opvallend is ook dat de natuurkruimels overwegend in slechte staat zijn (80%). Zie onderstaande grafieken.

Grafiek 1. Gemiddelde oppervlakte van aangewezen habitats ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022).
Grafiek 2. Aandeel habitats in slechte staat van instandhouding. In de grafiek wordt onderscheid gemaakt tussen habitats die zijn aangewezen ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022)

Kruimels veel vaker in slechte staat

Uit analyse van de EU-data blijkt dat een goede staat van instandhouding in sterke mate samenhangt met de oppervlakte. Hoe groter de oppervlakte van een habitat in een N2000-gebied, hoe vaker deze volgens de EU-registratie in goede staat van instandhouding verkeert. En omgekeerd: hoe kleiner de oppervlakte, hoe slechter gemiddeld de staat van instandhouding. Zie grafiek 3 voor een voorbeeld.

Grafiek 3. Staat van instandhouding van de Nederlandse grasland-habitats in de N2000-gegevensbank van de Europese Commissie. In klasse ‘A’ vallen vooral de habitats met een grotere oppervlakte. De kleine habitats (kruimels) scoren vaker een ‘C’.

Habitats niet aantoonbaar aanwezig bij aanwijzen N2000-gebied

Volgens de Minister voor Natuur en Stikstof worden de habitats en soorten toegevoegd omdat deze bij aanwijzen van het N2000-gebied al aanwezig waren. Het zou gaan om een correctie van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Klopt dat wel? De onderbouwende rapporten van het thans voorliggende Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden staan in de Kamerbrief van 5 maart 2021 (Toezegging over informatie over SDF in behandeling van het Wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering d.d. 2 maart 2021).

Voor de toevoeging van de habitats wordt verwezen naar het rapport Habitattypen in Natura 2000-gebieden (augustus 2014, edepot.wur.nl/314180). Dit rapport is opgesteld met als doel de natuurgegevens voor de Europese Commissie te actualiseren (natuurgegevens moeten periodiek worden geactualiseerd, conform Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU). De onderzoekers zeggen daarvoor gebruik te hebben gemaakt van zo recent mogelijk beschikbare habitattypenkaarten. Het gaat dus niet om de actualisatie van de gegevens ten tijde van de aanwijzing van de N2000-gebieden. Wanneer het de bedoeling was van de Minister om de aanvankelijke aanwijzingsbesluiten (ingediend in 2003 en goedgekeurd in 2004) te controleren op volledigheid, dan had gebruik gemaakt moeten worden van habitattypenkaarten van rond het jaar 2000. En niet van kaarten van veel latere datum.

(foto: Shutterstock)

Download EU-beoordelingsresultaten habitats in het Wijzigingsbesluit

Deel via:

Europese Commissie: derogatie Nitraatrichtlijn in strijd met ambitieuze Nederlandse stikstofdoelen

De nieuwe derogatie van de Europese Nitraatrichtlijn was in wezen al van tevoren gedoemd te mislukken. Voormalig landbouwminister Henk Staghouwer stuitte in Brussel niet alleen op een kritische Eurocommissaris en dito lidstaten, maar ook op de ambitieuze stikstofdoelen van kabinet Rutte, waar Staghouwer zelf deel vanuit maakte. Dit blijkt uit een document (gedateerd 5 juli 2022) dat STAF heeft opgevraagd met een beroep op de Europese openbaarmakingsregels.

De Europese Commissie wees het Nederlandse verzoek om derogatie van de Nitraatrichtlijn uiteindelijk af, met een verwijzing naar het eigen Nederlandse kabinetsbeleid. Nederland had opnieuw derogatie aangevraagd, om ook de komende vier jaar meer dierlijke mest te mogen aanwenden, dan de minimale 170 kg N/ha.

Derogatie in strijd met kabinetbeleid

De Commissie wees Nederland erop dat een derogatie-aanvraag niet in strijd mag zijn met de eigen stikstofdoelen. Volgens de Commissie druist het Nederlandse derogatieverzoek in tegen de aanzienlijke stikstof-reductiedoelstellingen die Nederland zichzelf heeft gesteld. Vier Nederlandse ministers hadden de Eurocommissaris op 31 mei 2022 laten weten met een maatregelenpakket te komen tegen stikstof, dat zal leiden tot een reductie van de veestapel van zo’n 30 procent. Dit blijkt uit een gespreksverslag, dat STAF desgevraagd op 20 december ontving van de Europese Commissie.

Volgens de Commissie is het derogatieverzoek tevens in strijd met het ambitieuze standpunt dat NL op internationaal niveau heeft ingenomen op het gebied van waterkwaliteit. Aldus het opgevraagde document.

Download hier het document van de Europese Commissie (de markeringen zijn aangebracht door de redactie van STAF):

Download hier het artikel in STAF, december 2022

Foto: Europese Commissie.

Deel via:

Europese Commissie komt met ander verslag ‘stikstofoverleg’ dan Nederland zelf

Begin november 2022 bracht minister Van der Wal (stikstof) naar buiten samen met de ministers Jetten (klimaat & energie), Staghouwer (landbouw) en De Jonge (wonen) een bezoek te hebben gebracht aan Brussel. Om hier versoepelingen in het stikstofbeleid te bepleiten. Het viertal kreeg naar eigen zeggen nul op het rekest. STAF vroeg het gespreksverslag op in Brussel. Dat werd op 20 december 2022 openbaar gemaakt. Dat verslag brengt een ander beeld, dan Van der Wal naar buiten heeft gebracht.

Gespreksverslag downloaden

(De opvallende zaken in het verslag zijn gemarkeerd door de STAF-redactie).

Onderzoeker Jaap Hanekamp gaf op 21 december 2022 een toelichting op het verslag bij Blckbx TV.

Geesje Rotgers van de STAF-redactie lichtte de bevindingen toe op een kennisbijeenkomst van Niscoo (Heerenveen, 21 december 2022).

Landbouwminister was niet mee

Het gesprek tussen de vier Nederlandse ministers en Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius vond plaats op 31 mei 2022. In de plenaire vergadering van 3 november zegt Minister Van der Wal-Zeggelink dat zij samen met haar collega’s Jetten (klimaat en energie), De Jonge (wonen) en Staghouwer (landbouw) naar Brussel is geweest. Uit het verslag blijkt dat landbouwminister Staghouwer niet mee was. Maar minister Mark Harbers (infrastructuur en waterstaat) daarentegen wel. Dit is opvallend, alleen de ministers die de stikstofruimte hard nodig hebben voor hun eigen portefeuilles waren mee naar Brussel.

Van der Wal zegt over de inhoud van het bezoek: “Het antwoord is klip-en-klaar. We kunnen met het hele kabinet afreizen, maar de Eurocommissaris is heel helder: eerst leveren. Eigenlijk zegt de Commissaris, Sinkevicius, exact hetzelfde als wat de Raad van State gisteren heeft gezegd: dat beloven wat Nederland steeds doet, is onvoldoende, dat geloven we niet meer; u moet het laten zien en ga eerst maar eens aan de slag met stikstofreductie, ga eerst maar eens aan de slag met natuurherstel, dan praten we verder.”

Veehouderijkrimp van 30%

Uit het verslag wordt duidelijk dat de benodigde ruimte geleverd moet worden middels circa 30 procent krimp van de veestapel. Dit wordt als zodanig medegedeeld door de vier ministers aan de eurocommissaris. In Nederland wordt echter volgehouden dat krimp van de veestapel geen doel op zich is, maar wel een gevolg kan zijn van de maatregelen.

Meetbaar natuur- en stikstofbeleid

De Eurocommissaris zegt indirect weinig vertrouwen te hebben in het Nederlandse beleid dat gebaseerd is op rekenmodellen. De Eurocommissaris wil ‘results on the ground’ (meetbare resultaten), hij wijst op de flexibiliteit van de Habitatrichtlijn (de Habitatrichtlijn biedt ruimte om anders om te gaan met zeldzame en algemenere natuur binnen het Europese N2000-netwerk), en adviseert milieu-assessments uit te voeren (beoordelingen van de natuur/ het milieu). Ook wijst hij Nederland erop te zorgen voor juridisch houdbaar beleid.

(Foto: Europese Commissie, Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius)

Deel via:

Landbouw óók aan de lat voor nitraat uit de stad

De Europese Commissie heeft nitraat uit stedelijke bronnen bij de Nederlandse landbouw op de rekening gezet. STAF vroeg de meetlocaties en -gegevens op, die de Europese Commissie had gebruikt in haar rapportage over nitraat uit agrarische bronnen. Metingen in een hondentoilet in hartje Nijmegen en stedelijke groenstroken blijken ook in de rapportage te zijn verwerkt. De Commissie gebruikte dezelfde gegevens voor de onlangs verstrekte derogatiebeschikking. Volgens de Europese Commissie is Nederland zelf verantwoordelijk voor de aanlevering van de gegevens. Nederland zegt op haar beurt dat de Europese Commissie verantwoordelijk is voor de rapportage.

In oktober 2021 publiceerde de Europese Commissie haar vier jaarlijkse waterrapportage (2016-2019), conform Richtlijn 91/676/EEG. Die richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen nitraat uit agrarische bronnen. Op grond van onder meer deze waterrapportage krijgt de landbouw maatregelen opgelegd.

Volgens de grondwater-rapportage van de Europese Commissie wordt op 14 procent van de meetlocaties de norm voor nitraat (50 mg/liter) overschreden. Op 73% van de meetlocaties is het nitraatgehalte minder dan 25 mg per liter en dus zeer goed. Deze waarden staan ook vermeld in de derogatiebeschikking voor de landbouw, die dit najaar werd gepubliceerd. In deze beschikking staan maatregelen die de Nederlandse landbouw krijgt opgelegd van Brussel.

Locaties met normoverschrijding

De Europese Commissie werkt in haar waterrapportage met kaartjes. Hierop is te zien waar de kwaliteit van het water goed is (groen) en waar de norm wordt overschreden (rood). Op de kaart voor grondwater
staan 24 rode punten. Hier wordt de nitraatnorm overschreden. Daarnaast zijn er 9 meetpunten (oranje),
die tegen de grenswaarde aanzitten. STAF zoomt in op de locaties met normoverschrijdingen en komt uit op verrassende plekken, zoals een hondentoilet in hartje Nijmegen (foto), een villawijk in het Utrechtse Bilthoven en een groenperk in het centrum van Zwolle.

Download het artikel hier:

Deel via:

Durf kritiek te uiten op werkwijze Raad van State bij stikstof

‘De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) betreurt het dat zij té laat is teruggekomen van de strenge lijn in uitspraken over kinderopvangtoeslagen.’ Dit schrijft de ABRvS zelf in haar reflectierapport van 19 november 2021. Na veel kritiek op haar uitspraken, paste de organisatie haar werkwijze aan. De ABRvS zou haar werkwijze in de strenge stikstofuitspraken ook eens tegen het licht moeten houden. “Boeren zouden daar om kunnen vragen”, denkt Jan Bergstra. Bergstra bestudeerde de uitspraken van de ABRvS, en schreef hierover enkele wetenschapsjournalistieke artikelen.

De ABRvS hanteert een redeneerpatroon, dat voor discussie vatbaar is. Zij gaat uit van de redenatie dat ieder risico dat je ziet (hier: schade aan habitats in Natura 2000-gebieden), moet worden vermeden. Daarnaast moet worden uitgegaan van het meest slechte scenario (worst case scenario) en met kansrekening en statistiek wordt in beginsel niet gewerkt. Deze combinatie van uitgangspunten kan tot opmerkelijke conclusies leiden en zet nu het land op slot. (Afbeelding: Shutterstock).

Link naar het interview:

PAS-meldersfuik had voorkomen kunnen worden

De problematiek rondom de PAS-melders is ontstaan door het crashen van de PAS-wetgeving in 2019. Daarmee ging er ook een streep door deze meldingen en kwamen veel bedrijven in de problemen. Hun bedrijfsaanpassing werd illegaal. Bergstra: “Feitelijk zijn niet de PAS-melders het probleem, maar het zonder adequate voorbereiding torpederen van de wetgeving is het probleem.” Daarvoor is de Raad van State verantwoordelijk. Volgens Bergstra had de Raad van State ook anders kunnen oordelen. Hij bestudeerde de PAS-uitspraak en keek in hoeverre het voorzorgsbeginsel dat de ABRvS hanteerde, daarin dwingend is. “Dit leidt mij tot de conclusie dat dit beroep niet dwingend is. Alleen al om die reden bestond er onmiskenbaar ruimte voor een afweging van de natuurbeschermingsbelangen tegen de belangen van andere gebruikers van de wetgeving op dat moment, waaronder de ten tijde van de uitspraak geregistreerde PAS-melders”, meent Bergstra. “Daarmee had het ontstaan van de PAS-meldersfuik kunnen worden vermeden.”

Link naar het artikel

Het wetenschapsjournalistieke artikel ‘Over de (on)gezondheid van de logica die de ABRvS noodzaakte tot de stikstofuitspraken en tot het doen ontstaan van de PAS-meldersfuik’ is hier te downloaden:

Bergstra schreeft een reeks wetenschapsjournalistieke artikelen over uitspraken van de Raad van State. Deze zijn gebundeld op de STAF-website.

Deel via:

Onderzoek afname zweefvliegen: harde conclusie, zonder bewijs

Door: Klaas van der Horst

In het voorjaar van 2021 publiceerde een viertal onderzoekers onder aanvoering van landschapsecoloog Aat Barendregt van het Utrechtse Copernicus Instituut een studie naar de teruggang van de zweefvliegenstand. Deze studie is vooral gebaseerd op langjarig onderzoek door Barendregt zelf in Boeschoten nabij Garderen. Conclusie van dit onderzoek is dat de zweefvliegenstand in het bos van landgoed Klein Boeschoten in veertig jaar dramatisch is afgenomen. Niet alleen de aantallen zijn gekelderd, maar ook de soortenrijkdom is enorm verschraald. Betoogd wordt dat dit vooral het gevolg is van aanhoudende verzuring door landbouwemissies en transmissie van bestrijdingsmiddelen door de lucht vanuit met name de Gelderse Vallei.

De zweefvliegentellingen zijn in deze studie goed geboekstaafd en verantwoord. Er is sprake van een flinke afname. Naar de oorzaken hiervan werd niet gezocht. Desondanks worden er toch harde conclusies getrokken over de oorzaak: de intensieve veehouderij. Barendrecht geeft toe dat hij geen harde data heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de zweefvliegensterfte is toe te schrijven aan (een toename van) pesticidendeeltjes in de lucht. Hij heeft dit niet onderzocht en heeft er ook geen data van (“maar het is algemeen bekend”).

We hebben hier te maken met een conclusie op basis van suggestie in plaats van op onderzoek. STAF checkte de onderbouwing van het artikel. Het artikel met bevindingen is hieronder te downloaden.


Bedreigde zweefvliegen hebben allereerst meer oude bomen nodig

Zweefvliegen staan volop in de belangstelling omdat ze, net als veel andere insecten, worden bedreigd, maar tegelijk ook onmisbaar zijn voor de bestuiving van gewassen en belangrijk zijn voor de onderdrukking van bladluizenplagen. Ondertussen wordt de landbouw geregeld eenzijdig verantwoordelijk gehouden voor de sterke teruggang van de zweefvliegenpopulaties, door intensivering en vooral door het middelengebruik. Maar klopt dit laatste?

Lees het artikel hier.

Deel via:

Aerius dubbel ongeschikt voor opkoop piekbelasters

Rekenmodel Aerius is dubbel ongeschikt voor het opkopen van piekbelasters nabij natuurgebieden. In 2020 constateerde het adviescollege Meten en Berekenen Stikstof al dat Aerius ongeschikt is voor het lokale stikstofbeleid van het kabinet. Dit vanwege de grote onzekerheden in de rekenuitkomsten op lokaal niveau. Nu blijken die onzekerheden nóg veel groter voor specifiek de piekbelasters. Dit is een van de uitkomsten van de nieuwste studie van onderzoekers Matt Briggs en Jaap Hanekamp[1]. Onlangs gaf het RIVM gegevens vrij van teststudies van het model (modelvalidaties). Die werden door Briggs en Hanekamp bestudeerd. Met Aerius valt onmogelijk hard te maken welke stikstofruimte vrijkomt op een natuurgebied, bij opkoop van een piekbelaster.

Johan Remkes adviseert het kabinet versneld 500 tot 600 piekbelasters aan te pakken. Remkes: “Deze ondernemingen zijn evidente piekbelasters, gelegen nabij kwetsbare Natura 2000-gebieden. Hun uitstoot moet teruggebracht worden naar bijna nul.” Remkes baseerde zich in zijn advies op een concept-analyse die het RIVM op zijn verzoek maakte[2]. In die analyse gaat het in hoge mate om piekbelasters van één individueel natuurgebied. Deze bedrijven zijn geselecteerd met rekenmodel Aerius. RIVM becijferde de stikstofwinst bij het weghalen van respectievelijk 1, 3, 5 en 7 bedrijven bij ieder kwetsbaar natuurgebied.

Opvallend is dat zowel Remkes als het RIVM zwijgen over de grote onzekerheid in hun Aerius-rekenwerk. Er wordt stug doorgerekend met de onrealistische en niet-bestaande precisie. Dit druist in tegen de bevindingen van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (2020)[3]; die worden volledig genegeerd. Dit adviescollege concludeerde dat AERIUS niet geschikt is voor het huidige, gewenste kabinetsbeleid. Dit vanwege de veel te grote onzekerheden op lokale schaal.

Onzekerheden nog groter bij piekbelasters

Rekenmodellen die gebruikt worden voor beleid, moeten getest worden met metingen. Dat geldt ook voor OPS, de rekenkern van Aerius. Dergelijke testen vonden in het verleden plaats. Bijzonder is dat deze testen nooit openbaar werden gemaakt. Deze werden ook niet verstrekt aan het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, toen zij op verzoek van toenmalig minister Schouten het Aerius-model beoordeelde. Middels een WOO-verzoek van boerenbestuurder Jan Cees Vogelaar kwamen die teststudies dit voorjaar op tafel. Die studies bevestigen dat OPS een hele grote onzekerheidsmarge kent, wat Aerius ongeschikt maakt voor het huidige kabinetsbeleid op locatieniveau.

Het RIVM stelde onlangs de onderliggende meet- en modeldata van de teststudies beschikbaar, op aanvraag van Briggs, Hanekamp en Rotgers. Die gegevens brachten nieuwe informatie aan het licht: de onzekerheid van het rekenmodel neemt toe, naarmate de lokale emissiebron groter is. Bij wat we tegenwoordig piekbelasters noemen, is die rekenonzekerheid dus nóg veel groter dan dat het Adviescollege heeft aangegeven. Dit houdt in dat Aerius onmogelijk kan aantonen hoeveel stikstof een ‘piekbelaster’ uitstoot op een natuurgebied.

Conclusie

Remkes adviseert een zekere hoeveelheid stikstofruimte vrij te spelen op locatieniveau, om te kunnen gebruiken voor andere doeleinden. Hiervoor wordt Aerius ingezet. De onzekerheden in de Aerius-berekeningen zijn echter zodanig groot, dat die berekende hoeveelheid onmogelijk hard gemaakt kan worden. Noch bij de inname van stikstof, noch bij de wederuitgifte ervan.


[1] Rebuttal On RIVM’s Critique Of Briggs et al; oktober 2022.

[2] Concept-analyse mogelijk effect piekbelasters; notitie RIVM; 30-9-’22.

[3] Meer meten, robuuster rekenen; Eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof; 15 juni 2020

Deel via:

De stikstofdiscussie bekeken vanuit de toegepaste (informele) logica

De discussie over stikstofemissies en deposities is groot en complex. Jan Bergstra (Minstroom Research BV) bestudeerde de uitspraken van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) en schreef daarover een serie wetenschapsjournalistieke artikelen. De rode draad vormt het redeneerpatroon van de ABRvS, dat voor discussie vatbaar is. Bij het Toeslagenschandaal stak de ABRvS uiteindelijk de hand in eigen boezem en paste haar werkwijze aan. De ABRvS zou haar werkwijze in de strenge stikstofuitspraken ook eens tegen het licht moeten houden, is de mening van Bergstra.

Begrip ‘habitat’ levert verwarring op

Natuurlijk is er niet echt sprake van stikstoflogica, maar er is wel sprake van opmerkelijke redeneringen, met opmerkelijke impact die nader onderzoek waard zouden zijn. In stikstoflogica I bekijk ik de terminologie. Wat is een habitat, wat is een habitattype. Mijn constatering is dat deze begrippen heel onduidelijk zijn en ook in de praktijk verwarring opleveren. Ik stel voor om in de plaats van habitattype de term habitatklasse te gaan gebruiken (met een meer specifieke betekenis wel te verstaan). 


Reeks argumenten fameuze uitspraak ABRvS 2019 overtuigen niet

In Stikstoflogica II probeer ik kritiek te leveren op de fameuze uitspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State uit 2019 waarmee het PAS buiten werking gesteld werd. Mijn conclusie is dat dit oordeel een reeks van argumenten bevat die mij deels allerminst overtuigen. Het is wel heel mooie taal, en het is ook heel scherpzinnig, en het is leuk om te lezen, ik kan deze tekst iedereen aanraden. Maar klopt dat nou allemaal ook? Ik ben geen jurist en vele slagen om de arm zijn nodig, maar ik kan niet anders zeggen dan dat ik bij lezen van deze uitspraak van de ene verbazing in de andere viel. Ik houd het er op dat mijn perspectief, de toegepaste logica, hier wringt met het perspectief dat de men in de RvS op deze zaak heeft. Als ik zelf met de EU habitatrichtlijn bij de hand over die casus een oordeel moest geven dan kwam ik tot een omgekeerde conclusie. 


Beter alternatief voor de KDW

In Stikstoflogica III staat een voorstel om de KDW aan te passen. Ik meen dat de KDW als ecologisch concept zoals destijds gebruikt in het PAS en ook zoals gebruikt in de genoemde uitspraak van de ABRvS “niet bestaat”. Het is niet moeilijk om de KDW te vervangen door iets anders waarmee de problemen die ik ermee heb in elke geval uit de weg zijn. Door te werken met de grenswaarden van de KDW range, DOGW (depositieondergrenswaarde), en DBGW (depositiebovengrenswaarde) ontstaat een beter verklaarbaar verhaal, en zou ook een meer gematigd regime van toepassing kunnen ontstaan.


Commentaar op rapport Remkes

Heeft e.e.a. nog relevantie in het licht van het recente rapport Remkes? Ik meen van wel, en in de hyperlink staat mijn commentaar op de voorstellen van Remkes. Hoewel ik inzie dat Remkes gegeven de bijzonder moeilijke en ook onplezierige omstandigheden een grote stap heeft gezet, en een punt markeert van waaruit men verder kan werken, heb ik toch het idee dat het heel anders zou kunnen (en moeten?)


(Dit artikel is toegevoegd op 16 november 2022)

Van KDW naar SDW en verder naar SDW/KDW

FDF heeft een alternatief voor de KDW voorgesteld, de SDW. Dit alternatief wordt in enig detail besproken en van commentaar voorzien. De SDW, met het bijbehorende protocol missen een essentieel aspect dat uitgangspunt was bij het ontwerp van de KDW. Een compromis onder de naam SDW/KDW wordt voorgesteld, dat begint als SDW en in de loop van de jaren meer gaat lijken op wat bij gebruik van de KDW aan habitats zou worden verkregen.


(Dit artikel is toegevoegd op 22 november 2022)

Over de ‘uitspraak Porthos’

De uitspraak ABRvS:Porthos is een vervolgstap op de RvS uitspraak ABRvS:XPAS waarin het PAS onvoldoende legitiem werd verklaard uit 2019. Deze bijdrage bevat een kritiek op de RvS uitspraak ABRvS:Porthos, en meer in het algemeen een kritiek op de werkwijze van de ABRvS met betrekking tot aspecten van de stikstofproblematiek.


(Dit artikel is toegevoegd op 15 december 2022. Een nieuwe versie van het document is toegevoegd op 27 december 2022.)

Ontstaan PAS-meldersfuik

De uitspraak ABRvS:XPAS wordt besproken met het oog op de mate waarin het beroep op het precautionary principle (ofwel het voorzorgsbeginsel) daarin dwingend is. Dit leidt mij tot de conclusie dat dit beroep niet dwingend is en dat naar mijn mening alleen al om die reden onmiskenbaar ruimte bestond voor een afweging door de ABRvS van de natuurbeschermingsbelangen tegen de belangen van andere gebruikers van de wetgeving op dat moment, waaronder de ten tijde van de uitspraak geregistreerde PAS-melders. Daarmee had het ontstaan van de PAS-meldersfuik kunnen worden vermeden.

Download hieronder het artikel ‘Over de (on)gezondheid van de logica die de ABRvS noodzaakte tot de stikstofuitspraken en tot het doen ontstaan van de PAS-meldersfuik’.


(Dit artikel is toegevoegd op 15 december 2022. Een nieuwe versie van het document is toegevoegd op 27 december 2022.)

Werkwijze Raad van State in zaken over ‘misplaatste dozenzaken’

Een studie wordt gemaakt van de collectie van uitspraken waar de ABRvS zich buigt over een zaak waarin een burger zich schuldig gemaakt zou hebben aan het naast, in plaats van in, een daartoe bestemde (afval)container plaatsen van een al dan niet met inhoud gevulde, en al dan niet plat-gevouwen, doos. Het blijkt dat de ABRvS een niet-klassieke, tweewaardige informele update logica op deze gevallen toepast en een poging wordt gewaagd om die logica met enige precisie in beeld te krijgen.

Download hieronder het artikel ‘De Raad van State over het plaatsen van dozen naast daarvoor bestemde afvalcontainers: een opmerkelijke toepassing van het precautionary principle’

Deel via:

Omzetten boerenland in natuur kan aarde verder opwarmen

Het kabinet zet het landelijke gebied op de schop vanwege stikstof. Echter, als je niet oppast
krijg je er een verdere opwarming van de aarde voor terug. Met name grasland heeft een
verkoelend effect op het klimaat. Als grasland plaats moet maken voor verstedelijking, een
zonnepark, bos of drogere natuur, dan heeft dat opwarming van het aardoppervlak tot
gevolg. Dat zegt Wim Bastiaanssen, hoogleraar watermanagement aan TU Delft, op basis van
satellietmetingen. “Het landgebruik heeft invloed op de temperatuur van het aardoppervlak.”

Wim Bastiaanssen richtte enkele jaren geleden IrriWatch op. Dit kennisbedrijf monitort nauwgezet de temperatuur en het vochtgehalte van het aardoppervlak in Nederland en vijftig andere landen.
Amerikaanse en Europese satellieten verrichten dagelijks metingen. Uit die metingen blijkt dat het landgebruik van invloed is op de temperatuur van het aardoppervlak. Op plekken met veel water blijft het koeler dan op plekken waar het droog is, zoals in de stad. Dat is bekend. Dat het op zonnige dagen al gauw om een graad of vijf à zes verschil gaat, is minder bekend. Minder bekend is ook dat er verschillen zijn tussen de soort bomen en planten die in het veld staan. De temperatuur van grasland ligt op zomerse, onbewolkte dagen al gauw een paar graden lager dan van bos of een heideveld. Grasland omzetten naar een andere vorm van landgebruik levert al snel een temperatuurstijging op.

Stijging temperatuur door verandering landgebruik

Nederland ondertekende in 2016 het Klimaatverdrag van Parijs. In dit verdrag is vastgelegd de stijging van de gemiddelde wereldtemperatuur te beperken tot 2 graden Celsius, en zo mogelijk 1,5 graden Celsius.
Verandering van landgebruik heeft relatief veel invloed op de stijging van de temperatuur. Bastiaanssen vindt het dan ook vreemd dat dit aspect niet wordt meegewogen, bijvoorbeeld bij het herbestemmen van agrarische gronden. Wanneer grasland wordt volgebouwd, leidt dat onherroepelijk tot een behoorlijke stijging van de oppervlaktetemperatuur. Hetzelfde geldt voor de omzetting van bijvoorbeeld bos in een zandverstuiving of veld met droge heide. In het algemeen kan worden gesteld: hoe droger het oppervlak, hoe hoger de oppervlaktetemperatuur zal oplopen. Het verdampen van vocht heeft een verkoelend effect.

Wim Bastiaanssen: “Het omzetten van weilanden in woonwijken, bossen of heidevelden zou wel eens een schending van het internationale klimaatverdrag kunnen betekenen.”

Schending klimaatakkoord

Water en natte natuur hebben de laagste oppervlaktetemperatuur, gevolgd door grasland (zie tabel). “Weilanden leveren een belangrijke bijdrage aan het niet laten oplopen van de oppervlaktetemperatuur en het halen van de klimaatdoelen”, stelt Bastiaansen. Het omzetten van weilanden in woonwijken, bossen of heidevelden zou wel eens een schending van het internationale klimaatverdrag kunnen betekenen, denkt hij. Een interessant geval om eens aan een rechter voor te leggen. Dat geldt ook voor de grootschalige plaatsing van zonnepanelen. “Die evenaren de temperatuur van stedelijk gebied.”

Deze vorm van opwarming niet meegewogen

Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat laat desgevraagd weten dat deze vorm van opwarming niet wordt meegewogen in het klimaatbeleid. “Hier gaat het om het zogenaamde hitte-eiland-effect. In ons klimaatbeleid sturen wij hier niet op, want daarmee neem je de oorzaak van de klimaatverandering niet weg. Die oorzaak ligt in de uitstoot van broeikasgassen”, aldus de woordvoerder. Aan de verkoelende werking van grasland wordt dus voorbij gegaan.
Lokale overheden hebben volgens het ministerie wel de mogelijkheid om ook hierop te sturen, dus als mensen in de provincie de temperatuur niet willen laten stijgen, zal vooral productiegrasland moeten blijven.


Tabel. De oppervlaktetemperatuur per type landgebruik op 7 augustus 2020 rond het middaguur. Bron: IrriWatch.

LandgebruikOppervlaktetemperatuur (in °C)
Natte natuur30.6
Zoet water30.9
Gras31.9
Kale grond32.2
Zout water32.4
Donkernaaldbos32.4
Glastuinbouw32,7
Loofbos33.1
Licht naaldbos33.5
Mais33.7
Aardappelen34.0
Bieten34.1
Granen34.1
Overig landbouw34.5
Boomgaard34.6
Boomteelt35.2
Droge natuur35.3
Stedelijk gebied36.7

Het artikel is ook als pdf beschikbaar:

Deel via:

Provincies streven natuurdoelen na, die verder gaan dan Habitatrichtlijn

Provincies streven hun eigen natuurdoelen na, die verder gaan dan de Habitatrichtlijn. Provincies hebben ervoor gekozen de natuurkwaliteit te bepalen op basis van het aantal typische soorten in het gebied. Hoe meer soorten, hoe hoger de score op natuurkwaliteit. De Habitatrichtlijn spreekt over behoud van soorten. De Europese Commissie geeft desgevraagd aan dat het streven naar meer soorten een Nederlandse keuze is.

Provincies werken in hun N2000-gebieden met lijsten met gewenste typische soorten planten, mossen, vlinders, vogels enz. Als meer dan 60% van de soorten op de lijst aanwezig is, dan is de natuurkwaliteit ‘goed’. Zijn het er minder dan 20%, dan is de natuurkwaliteit ‘slecht’. Daartussenin is de natuurkwaliteit matig. Dit staat in de nieuwe beoordelingsmaatlat van provincies. Provincies stimuleren hiermee het bijplussen van soorten, om een goede natuurkwaliteit te scoren. 
STAF heeft deze systematiek voorgelegd aan de Europese Commissie. Deze geeft aan dat (her)introductie van soorten geen doel is van de Habitatrichtlijn. Dit is een Nederlandse keuze. Bij de Habitatrichtlijn gaat het om behoud van soorten.

Lees het artikel op de website:

Deel via:

Stikstofneerslag niet maatgevend voor kwaliteit natuurgebieden

Natuurgebieden die volgens de Nederlandse stikstof-gedreven systematiek in erbarmelijke staat zijn, blijken volgens de Europese definitie juist in prima conditie. Sterker nog, volgens de Europese methodiek is er nauwelijks verband tussen stikstof-neerslag en de staat van de natuur.

Dat heeft de onderzoek redactie van de Stichting Agrifacts vastgesteld door Nederlandse en Europese rapportages te vergelijken en die per gebied naast de door Aerius/OPS berekende stikstofneerslag te leggen. Het gaat daarbij om de berekende stikstofneerslag, zoals die ook ten grondslag ligt aan het inmiddels beruchte ‘kaartje van minister Van der Wal’.

Waar Nederland stuurt op stikstof-neerslag als maatstaf voor de kwaliteit van de natuur, verlangt Brussel dat er wordt gekeken naar instandhouding van natuur. De onderzoekers van Staf stellen vast dat natuurgebieden die volgens de Nederlandse stikstof-gedreven meetmethode in erbarmelijke staat verkeren, er volgens de Europese definitie aanmerkelijk beter voor staan.

‘Beeld kantelt’

Het beeld dat de Nederlandse natuur ten onder gaat aan een te grote hoeveelheid stikstof in het milieu kantelt zodra er met een Europese bril naar dezelfde natuurgebieden wordt gekeken. Wie dat doet, concludeert dat de situatie veel minder alarmerend is dan het kabinet stelt. Volgens Brussel is zo’n 70 procent van de natuur, die in Nederland te boek staat als stikstofgevoelig, in goede staat van instandhouding. De problemen doen zich met name voor bij kleine natuursnippers, die zijn volgens Brussel vaker in verminderde staat van instandhouding.

Het gaat hier bijvoorbeeld om kleine vennetjes met soms maar een oppervlakte van 10 bij 10 meter; een mini-bos (een groepje bomen) of een heideveld van 100 bij 100 meter.

Door toch te sturen op de zogenaamde kritische depositiewaarde roept Nederland het stikstof-probleem over zichzelf af. Deze manier van sturen biedt dan ook geen garantie voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van de natuur, maar leidt wel tot kaalslag van de agrarische sector.

Brussel eist van Nederland dat het regelmatig rapporteert over de staat van instandhouding van de Natura2000 gebieden. Ons land doet dat trouw. Opmerkelijk genoeg zijn deze rapportages in Nederland geen handleiding voor binnenlands gebruik. Provincies kiezen er bewust voor eigen doelstellingen te definiëren die zij hebben vastgelegd in zogenaamde gebiedsbeheerplannen.

“In een aantal natuurgebieden is alle stikstofgevoelige natuur (nagenoeg) helemaal in goede staat van instandhouding volgens Brussel. Welk natuurdoel denkt Nederland daar dan te halen met het uitkopen van boeren?”, stelt Geesje Rotgers de onderzoekster van Agrifacts.

Meer informatie en Europese data

Klik hier voor het artikel en de link naar de Europese gebiedsinformatieformulieren.

Deel via:

Water kwam bij Limburgse Well hoger dan verwacht

Extreem hoog water leidde vorig jaar juli tot een enorme ramp in Duitsland en België. In Nederland vielen geen slachtoffers maar de schade in Limburg was groot. In het noorden van Limburg, rond de plaats Well, was de overstroming ernstiger dan verwacht. Boeren in deze regio vragen zich af of sluis Sambeek wel goed functioneerde. STAF onderzocht de kwestie.

Na de overstromingen in 1993 en 1995 is een reeks Maaswerken uitgevoerd, om Limburg beter te beschermen tegen hoog water. In juli 2021 leek het alsof die Maaswerken in sommige regio’s geen effect hadden. Het gebied tussen Well en Sambeek werd zwaarder getroffen dan voorzien. Het vermoeden bestaat dat Sluis Sambeek onvoldoende functioneerde, waardoor het water nog hoger kwam te staan. Hierdoor zou de overstroming meer schade hebben aangericht dan bij een goed functionerende sluis.
STAF legt de kwestie in augustus 2021 voor aan Rijkswaterstaat. Deze kan dan geen antwoord geven op vragen. “Wij zijn nog bezig met het analyseren en evalueren van de verschillende onderdelen van het hoogwater. De vragen die STAF stelt maken hier deel vanuit.”
STAF besluit een WOB-procedure te starten. Alle interne correspondentie, verslagen en stukken over het hoge water bij Sluis Sambeek worden opgevraagd bij Rijkswaterstaat. In maart 2022 wordt een pakket met 85 documenten ontvangen.

Download hier het artikel met de bevindingen:

Foto: Shutterstock.

Deel via:

Stikstofcrisis brengt voedselaanbod in gevaar: terug naar de stamppot

Door de stikstofcrisis staat de positie van Nederland als voedselproducent ter discussie. Politici en media wijzen op de omvangrijke export van agrarische producten door ons land. Echter, voor veel voedingsmiddelen is Nederland afhankelijk van het buitenland. Als we zelfvoorzienend willen zijn, zouden we ons maar nipt kunnen redden. Dit heeft grote gevolgen voor het eten op ons bord. Het menu zal karig zijn, voedselverspilling is uit den boze en er is geen eten meer voor onze huisdieren.

Veel meer landbouwgrond nodig dan beschikbaar

De huidige Nederlandse voedselconsumptie vraagt een landbouwareaal van ca. 3,3 miljoen hectare, terwijl er maar 1,8 miljoen beschikbaar is. Voedselimport is dus noodzakelijk. Veel voedingsmiddelen komen uit het buitenland, denk aan: rijst, veel fruit, wijn, pasta, groenten, tarwe voor brood, cacao en nog veel. Rekenen we de grondbehoefte voor hout, papier, biobrandstof en kleding mee, dan is het totale landgebruik van Nederland 10,4 miljoen hectare. Dat is 3 keer de oppervlakte van ons land (Vork, 2020).

Crisisdraaiboek Voedsel

Als een crisis uitbreekt waardoor de grenzen sluiten, moet Nederland het eigen voedsel produceren. In 2013 heeft WUR onderzocht of we in staat zijn 17 miljoen mensen te voeden. Mede op basis van dit rapport is het Beleidsdraaiboek Crisisbeheersing Nationale Voedselvoorziening aangepast.

De onderzoekers berekenden de behoefte aan landbouwgrond in verschillende scenario’s. Eén met een minimaal menu (2.040 kcal,) een menu dat met de huidige consumptiepatronen overeenkomt (2.232 kcal) en een menu dat gebaseerd is op de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad (2.416 kcal).

In ieder van deze menu-scenario’s werd ook het effect berekend, bij al dan niet beschikbaar zijn van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. In die scenario’s werd met biologische opbrengsten gerekend.

Niet alle grond is voor alle gewassen geschikt. In alle scenario’s blijft de grond in veenweidegebieden grasland, blijven de kassen staan en de fruitbomen behouden.

Voedselverspilling uit den boze

De verschillende scenario’s leverden verschillende uitkomsten op aan grondbehoefte. In alle scenario’s blijkt Nederland in staat is om zichzelf te voeden. Zelfs als er geen kunstmest of bestrijdingsmiddelen meer beschikbaar zijn. Echter, belangrijke voorwaarde is dan wel dat er geen voedsel wordt verspild. Nu wordt die verspilling geschat op zo’n 20%.

In de scenario’s zonder kunstmest en bestrijdingsmiddelen is alle grond nodig voor de productie van voedsel voor mensen.  Als deze middelen wel beschikbaar zijn, is slechts de helft van de grond nodig.

Sinds het verschijnen van het rapport is het landbouwareaal met ca. 3% afgenomen en is de bevolking met 3% gegroeid. Daarmee bereiken we de grenzen van de zelfvoorzieningsgraad.

Zonder kunstmest geen huisdieren

Leenstra en Vellinga berekenden de grondbehoefte voor de voeding van honden, katten en paarden. Zij berekenden dat de voerproductie van deze dieren 820.000 ha land vraagt. In het scenario Goede Voeding zonder kunstmest is maximaal 180.000 ha beschikbaar voor productie van niet-humaan voedsel. In dit scenario is er vrijwel geen voeding voor honden, katten en paarden beschikbaar.

Terug naar de stamppot

De beschikbare hoeveelheid voedingsmiddelen in het Goede Voeding scenario is weergegeven in het kader. Het is een koolhydratenrijk en vetarm dieet. Voldoende om aan alle minimale behoeften van voedingstoffen te voorzien. Het is een ouderwetse samenstelling. Aardappelen, brood, groenten en alleen vlees op zon- en feestdagen.  Varkensvlees en geïmporteerde voedingsmiddelen staan niet meer op het menu.

De Nederlandse agrarische productie kan in geval van nood de eigen bevolking voeden. Het vergt wel aanpassingen. Het eten is minder luxe. De kliekjesdag zal normaal moeten zijn en voor honden, katten en paarden is er geen voer meer.

Voedingsmiddelbeschikbaar (in gram/dag)
Brood231
Aardappelen450
Koolzaadolie6
Suiker118
Peulvruchten120
Vollegrondsgroenten256
Kasgroenten80
Fruit70
Melk (drinkmelk; bereiding kaas, boter)759
Rundvlees28
Schapenvlees2
Kip46
Ei54
Tabel. Beschikbare hoeveelheid voedingsmiddelen in het Goede Voeding scenario (in gram/dag)

Geraadpleegde publicaties

  • Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad
  • www.vork.org/nieuws/nederland-heeft-te-weinig-landbouwgrond-om-eigen-bevolking-te-voeden/
  • www.wur.nl/nl/project/Kan-de-Nederlandse-landbouw-17-miljoen-Nederlanders-voeden.htm
  • Voedselvoorziening in Nederland onder buitengewone crisisomstandigheden Terluin, I.J., B.M. Kamphuis, D.A. Oudendag en M.G.A. van Leeuwen LEI-rapport 2013-012 ISBN/EAN: 978-90-8615-621-4
  • opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/80780ned/table?ts=1656616607885
  • Leenstra, F. en T. Vellinga, 2011. Indicatie van de ecologische foot print van gezelschapsdieren Eerste verkenning, toegespitst op katten, honden en paarden in Nederland WUR rapport 509

Foto: Shutterstock.

Deel via:

Natuur- en milieuorganisaties zetten overheid naar hun hand

Meerdere WOO-verzoeken tonen hoe natuur- en milieuorganisaties overheden naar hun hand zetten. Onlangs ontving Agrifacts enkele duizenden pagina’s aan WOO-documenten van Provincie Drenthe. Die laten zien hoe drie natuurorganisaties te werk gaan. De vergunning voor de bouw van 2.500 woningen wordt aangevochten, de provincie kiest eieren voor haar geld en stemt in met het eisenpakket van het drietal. De procedure wordt gestaakt.

Wat is er gebeurd? Gemeente Assen en Provincie Drenthe willen een nieuwe woonwijk met 2.500 huizen realiseren. Drie natuurorganisaties startten een juridische procedure om dit plan tegen te houden. Het gaat om Vogelbescherming Nederland, Natuur en Milieufederatie Drenthe en Natuurmonumenten. Broedvogels van het iets verderop gelegen N2000-gebied Fochteloërveen zouden het gebied gebruiken voor het zoeken van voedsel en als rust- en slaapplaats. Ook zou de stikstofberekening niet kloppen.

Gemeente Assen en Provincie Drenthe zagen een spoedige realisatie van de woonwijk stranden in een langlopende procedure, met in het ergste geval een streep door de vergunning bij de rechtbank. Beide overheden besloten tot een ‘minnelijk traject’ met de drie natuurorganisaties. Het kwam tot een deal. De natuurorganisaties zijn bereid hun procedure tegen de woonwijk te staken, in ruil voor een onderzoek met plan van aanpak.

Onderzoek begeleid door natuurorganisaties

De natuurorganisaties eisten dat er onderzoek zou komen naar maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelen voor een aantal soorten te realiseren. Het gaat om enkele soorten zwanen, ganzen, eenden en de kraanvogel. Ook werd geëist dat de maatregelen die uit het onderzoek zouden komen, worden omgezet in een plan van aanpak van de provincie. Alleen dan was het drietal bereid de procedure tegen de komst van de nieuwe woonwijk in te trekken.

Provincie en gemeente gingen mee in de eis van de drie natuurorganisaties. Het gewenste onderzoek werd ingezet. En meer dan dat, de drie natuurorganisaties kregen volop inspraak. “Wij benadrukken dat er voor een onderzoeksbureau wordt gekozen waar alle partijen vertrouwen in hebben”, verlangt Vogelbescherming. Zo geschiedde. Het werd bureau Altenburg & Wymenga, waar ook de andere partijen zich goed in konden vinden. De natuurorganisaties praatten vervolgens mee over opdracht en offerte, onderzoek en rapport.

Maatregelenpakket en plan van aanpak

Het onderzoek komt tot het volgende maatregelenpakket:

  1. Afsluiten van wegen en paden voor publiek;
  2. Aanleg van struweel en boswal;
  3. Instellen fourageergebied voor ganzen en andere vogels op boerenland;
  4. Stoppen van de jacht;
  5. Boeren moeten oogstresten laten liggen voor de ganzen en andere vogels;
  6. Boeren moeten grasland en bollenvelden/sierteelt omzetten naar bouwland.

Of de natuurorganisaties de nieuwe woonwijk voortaan met rust zullen laten, is nog de vraag. Het plan van aanpak is er nog niet. Dat wordt onderdeel van het gebiedsproces, zo is te lezen in de stukken.

Foto: Fochteloërveen. Shutterstock, Agami Photo Agency.

Op basis van WOB-verzoeken verschenen eerder:

Deel via:

Onhaalbare norm belangrijke reden slechte stikstoftoestand oppervlaktewater

Vorig jaar kregen 21 wateren de beoordeling ‘slecht’ voor de stikstoftoestand. Er was hier sprake van een forse overschrijding van de stikstofnorm. De beoordelingen werden gedaan vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water. Onder de grote normoverschrijders waren opvallend veel recreatieplassen. De redactie van Agrifacts ging op zoek naar de oorzaak van de normoverschrijdingen en stuitte in nogal wat gevallen op een onhaalbare norm.

‘Met de aanhoudende slechte waterkwaliteit in Nederland is een crisis in de maak die vergelijkbaar is met de huidige rond stikstof’, volgens sommige politici en media. De Europese Kaderrichtlijn Water eist ecologisch gezond water. Daarom zijn er onder meer limieten gesteld aan de hoeveelheid stikstof in het water. Afgelopen jaar scoorden 21 KRW-wateren de beoordeling ‘slecht’ voor de stikstoftoestand. Om welke locaties gaat het? En wat is de oorzaak van de forse normoverschrijding?

Afbeelding. Onder de 21 KRW-wateren met een slechte stikstoftoestand bevinden zich opvallend veel recreatieplassen. (Voor legenda: zie artikel).

Slechte stikstoftoestand recreatieplassen

Op ongeveer de helft van de 21 meetpunten met een slechte stikstoftoestand is sprake van een conflicterende normstelling. Het water legt een weg af door verschillende waterlichamen, waarbij de norm per waterlichaam verspringt. Zo zijn er nogal wat plassen met een norm van maximaal 0,9 mg N/l, die water aangevoerd krijgen vanuit een rivier of kanaal met een norm van 2-3 mg N/l. De norm van 0,9 mg N/l is daardoor onhaalbaar. Onder de meetpunten met een hoge normoverschrijding ook relatief veel grensmeetpunten. Het buitenlandse water bevat meer stikstof dan de Nederlandse norm op het grensmeetpunt.

Er zit ook een aantal vogelplassen onder de KRW-wateren met een hoge normoverschrijding voor stikstof. “Op de plek waar wij meten zit nu een aalscholverkolonie”, meldt een van de waterschappen. Sommige waterschappen corrigeren wel voor natuurlijke invloed van vogels, andere niet.

Bekijk of download hieronder het artikel.

Deel via:

Stikstofkaart minister Van der Wal rammelt

De kaart die als onderbouwing dient voor het stikstofbeleid van het kabinet bevat grote fouten. Zo staan er tienduizenden hectares bufferzone ingetekend rondom natuurgebieden die niet stikstofgevoelig zijn. Ook zijn er bufferzones aangebracht rondom plekken waar de stikstofdoelen al gehaald zijn en waar maatregelen dus overbodig zijn en niets bijdragen.

Dit blijkt uit onderzoek van de onderzoeksredactie van de Stichting Agrifacts (Staf). De onderzoeksjournalisten checkten de stikstofkaart die minister Van der Wal (Natuur en Stikstof) naar buiten heeft gebracht en die de basis vormt voor de majeure ingrepen die de boerenstand te wachten staat omdat in die gebieden de stikstofuitstoot met 70 procent naar beneden moet.

Ook leidt het voornemen van het kabinet om rondom alle stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden een generieke bufferzone van een kilometer breed aan te wijzen, er in de praktijk toe dat Nederland in een pennenstreek dubbel zoveel natuurgebied rijker is.

‘Het generiek intekenen van bufferzones leidt tot bizarre excessen’, stelt Geesje Rotgers, de onderzoeksjournalist die namens Staf het plan tegen het licht hield. ‘Zo wordt het natuurgebied Lieftinghsbroek in Groningen in een klap tien keer zo groot. Rondom het gebied van 20 hectare komt een nagenoeg ‘boervrije’ buffer met een totale oppervlakte van 200 hectare.’

Om het IJsselmeer, een van de grootste Natura 2000-gebieden, ligt een beschermingsstrook ingetekend van in totaal zo’n 28.000 hectare. Het IJsselmeer is niet stikstofgevoelig, behoudens een miniem snippertje van 3,84 hectare nabij de Friese kust. Volgens het RIVM is het stikstofdoel voor het IJsselmeer gehaald. Van de beschermingszone wordt dan ook geen effect berekend. Voor het Veerse Meer en Haringvliet is er zelfs geen miniem snippertje stikstofgevoelige natuur, toch ook hier een beschermingsstrook van vele hectares. Zuid-Limburg wordt als het aan het kabinet ligt in een pennenstreek ‘boervrij’ verklaard, omdat als gevolg van het ruimhartig invullen van bufferzones dit deel van het land in een klap in zijn geheel tot natuurgebied wordt verklaard.

En in Drenthe, met veel middelgrote natuurgebieden, is het areaal beschermingsstrook net zo groot als het natuurgebied zelf. In feite wordt de hoeveelheid natuur hier verdubbeld.

Veel bufferstroken zonder effectiviteit

Staf berekende dat in totaal zo’n 200.000 hectare land wordt aangewezen als bufferstrook. Ongeveer 64.000 hectare daarvan, is of niet stikstofgevoelig of de stikstofdoelen zijn al gehaald. De beschermingszones leveren hier dus geen bijdrage aan de stikstofdoelen. Dit wordt bevestigd door de doorrekening van het RIVM. Het te verwachten effect wordt begroot op ‘ 0% ‘ (Bron: Toelichting bij richtinggevende emissiedoelstellingen per gebied). Het effect van nog eens 44.000 hectare bufferstrook is minimaal (berekende effecten van 1 – 5%).

Zuiverend effect bufferstroken niet meegerekend

Goed ingerichte bufferstroken kunnen het inwaaien van stikstof in het gebied (deels) verhinderen. Het College van Rijksadviseurs adviseerde de minister van LNV om deze reden bufferzones aan te leggen rondom Natura 2000 gebieden (Bron: Landschap versterken met bomen en bos). Het is opmerkelijk dat minister Van der Wal het advies heeft overgenomen van dit College, en op grote schaal bufferstroken liet intekenen, maar het effect van deze stroken in haar berekeningen achterwege laat.

Niet gekeken naar effectiviteit maatregelen

Het RIVM rekende de stikstofkaart door, zoals die door het ministerie van LNV was vervaardigd. RIVM stelt in haar rapport dat is uitgegaan van de keuzes van de minister. De minister wil beschermingszones van een kilometer breed om de natuurgebieden, met uitzondering van enkele gebieden, zoals Biesbosch en Rijntakken. RIVM is gevraagd of met de keuzes van de minister, de landelijke stikstofdoelen worden gehaald. Dat blijkt het geval. RIVM stelt nadrukkelijk niet te hebben gekeken naar de maatregelen en de effectiviteit daarvan. Juist op deze punten rammelt de stikstofbrief van de minister dan ook sterk.

Bijlage. Lijst N2000-gebieden met: oppervlakte natuur, geschat oppervlakte bufferstrook, effectiviteit gebiedsmaatregelen. Download de lijst hieronder.

Deel via:

Stikstof die als N2 naar lucht verdween, toch meegeteld als ‘bodemoverschot’

CBS en Kringloopwijzer berekenen grotere stikstofoverschotten in de bodem dan er werkelijk zijn. Dit komt omdat zij in hun berekeningen geen rekening houden met denitrificatie in de bodem. Hierbij verdwijnt stikstof als onschadelijk stikstofgas (N2) naar de lucht. De buitenlucht bestaat voor 78% uit N2-gas. De hoeveelheid stikstof die door denitrificatie verdwijnt, is met name bij nattere bodems substantieel. Dit geldt voor landbouw- en natuurgronden.

Uit onderzoek blijkt dat er uit niet bemeste gronden (zoals natuurgronden) wel 6 tot 35 kg stikstof per hectare per jaar kan verdwijnen in de vorm van N2. De hoogste verliezen werden gevonden bij nattere gronden. Bij bodems die bemest worden, verdwijnt meer stikstof in de vorm van N2. Bij een bemesting van 175 kg N/ha gaat het om 16 tot 40 kg N.

Verdwenen stikstof als ‘bodemoverschot’ meegeteld

Stikstof die door denitrificatie verdwijnt, wordt tot op heden niet meegeteld in stikstofberekeningen. Dat komt omdat er discussie is over de meetmethode. Er zijn namelijk twee methoden, die verschillende uitkomsten geven. Deze post wordt nu meegeteld als ‘bodemoverschot’ (CBS en Kringloopwijzer). Dit is een onjuiste gang van zaken. Een ‘bodemoverschot’ betekent dat de stikstof nog beschikbaar is voor plantengroei, of risico loopt op uitspoeling naar het grond- of oppervlaktewater. Terwijl dit in werkelijkheid niet het geval is, deze stikstof is verdwenen als N2 naar de lucht.

Reactie CBS en Wageningen UR

CBS en WUR bevestigen dat stikstof die in de vorm van N2 verdwijnt, niet wordt meegeteld in berekeningen. “Het is niet bekend waar het N-overschot (verschil tussen aan- en afvoer) blijft. Daarom is besloten hier niet verder aan te rekenen, maar het onder overschot, oftewel verliezen naar de bodem, te laten vallen”, aldus het CBS. In Nederland worden geen studies uitgevoerd waarin denitrificatieverliezen door metingen worden gekwantificeerd, stelt ook Wageningen UR. Om die reden worden deze niet meegenomen in berekeningen.

Download hier het artikel in STAF, maart 2022.

Deel via:

Gegevens biodiversiteit volop verzameld, maar nauwelijks gebruikt voor stikstofbeleid

Eind vorig jaar nam een groep boeren bij N2000-gebied Mantingerzand (Dr) contact op met STAF. Zij wilden weten wat een kleine dertig jaar aan natuurontwikkeling heeft opgeleverd. Zowel provincie als natuurorganisatie hadden deze vraag niet kunnen beantwoorden. STAF ging op zoek naar een antwoord.

In het verleden waren enkele boeren naast het natuurgebied gestopt om plaats te maken voor natuur. Ook is het gebied flink op de schop gegaan en nog altijd worden er maatregelen doorgevoerd. Wat is daarvan het effect op de biodiversiteit oftewel de natuurkwaliteit? Zijn de doelen van de natuurwetgeving in zicht?

Rekenmodel gaat boven veldgegevens

Voor het inschatten van de natuurkwaliteit wordt gebruik gemaakt van stikstofmodel Aerius. Dit model berekent nog altijd een matige tot sterke overbelasting met stikstof, wat schade oplevert aan de biodiversiteit. Klopt die rekenuitkomst met de werkelijkheid in het veld? STAF stuit erop dat voor Mantingerzand gigantisch veel gegevens worden verzameld over de biodiversiteit. Echter, daar wordt weinig mee gedaan. Die gegevens zijn op de eerste plaats niet publiekelijk. Op de tweede plaats worden deze niet op gebiedsniveau geanalyseerd en geëvalueerd.

STAF krijgt een grote hoeveelheid gegevens en analyseert deze. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat het aantal soorten vogels in Mantingerzand in de afgelopen 30 jaar is verdubbeld. Het aantal vlinders en libellen bleef er stabiel.

Alleen verzamelen, niet evalueren

Vorig jaar was er een vergelijkbare constatering in Korenburgerveen (Gelderland). Voor dit gebied bleek een grote hoeveelheid ecologische gegevens beschikbaar. Ook deze bleken niet te worden gebruikt voor evaluatie van de natuurontwikkeling en -kwaliteit. Boerenorganisatie LTO liet deze gegevens toen zelf evalueren door een ecoloog. Deze constateerde dat de natuur zich beter ontwikkelde, dan men op basis van de modelberekeningen had verwacht (zie artikel).

Het artikel in STAF kan hier worden gedownload:

(foto: Shutterstock)

Deel via:

UTwente zwijgt over enorm aandeel vegetariërs (21%) in burgeronderzoek ‘zoönosen en veehouderij’

Persbericht over zoönosen en veehouderij blijkt tóch gekleurd

Er is nogal wat mis met het persbericht over zoönosen van Universiteit Twente van 8 januari vorig jaar. STAF kaartte destijds de kwestie aan bij de universiteit, die aanvankelijk van niets wilde weten. Na een officiële klacht van drie boerenorganisaties kwam er een uitspraak van het College van Bestuur, op basis van een grondige analyse van de Commissie Wetenschappelijke Integriteit: hier is sprake van bedenkelijk gedrag. Enerzijds vanwege het gebrek aan transparantie over het onderliggende onderzoek, anderzijds vanwege het niet eerlijk communiceren naar het brede publiek.

De kwestie kreeg onlangs een vervolg. Een jaar na het persbericht verschijnt alsnog de bijbehorende wetenschappelijke publicatie. Die blijkt qua inhoud en conclusies niet overeen te stemmen met het persbericht. STAF zet de feiten op een rij en neemt contact op met de universiteit. Deze is niet van plan het persbericht aan te passen. 

Saillant detail is, dat de in het persbericht genoemde onderzoeker voor de gemeente Hengelo actief lid is van de Partij voor de Dieren. Die partij trad ten tijde van het verschijnen van het persbericht – op weg naar de verkiezingen – actief in de media op over intensieve veehouderij en zoönosen.

Persbericht verschijnt jaar eerder dan artikel

In januari 2021 bracht Universiteit Twente een persbericht uit: ‘Meer risico op zoönose in Nederland dan we denken’. Wetenschappers van de vakgroep Psychologie van Risico, Conflict en Veiligheid van de Universiteit Twente luiden hierin de noodklok. Volgens hen zijn Nederlanders zich niet voldoende bewust van het risico op het ontstaan van zoönosen in de intensieve veehouderij. STAF wilde destijds het onderliggende onderzoek checken, maar dat was niet beschikbaar (zie artikel STAF, februari 2021). De universiteit kon haar beweringen in het persbericht niet hard maken. Drie boerenorganisaties dienden daarop een klacht in bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van de universiteit. Deze oordeelde, mede op advies van het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit, dat hier sprake is van ‘bedenkelijk gedrag’.

Een jaar later, in januari 2022, verschijnt alsnog het wetenschappelijke artikel. Deze heeft geen deel uitgemaakt van de beoordeling door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit. Er is dus niet getoetst of het artikel overeenstemt met het veel eerder verschenen persbericht.

Reactie Universiteit Twente

Universiteit Twente geeft aan waarom het zo lang heeft geduurd, voor de publicatie er was: “We hebben de kritiekpunten van STAF destijds geadresseerd door nog een studie uit te voeren die representatief is voor de Nederlandse bevolking.”

Voor Universiteit Twente is de kous nu af. “De resultaten van het onderzoek blijven ook na aanpassing van de steekproef overeind, evenals het persbericht.” Universiteit Twente is geenszins van plan nog een naschrift toe te voegen aan het persbericht. Ook wil zij geen link toevoegen naar de uiteindelijke publicatie.

Persbericht en artikel komen niet overeen

STAF legt het persbericht naast het wetenschappelijke artikel en komt tot een aantal substantiële verschillen.

  1. Universiteit Twente baseerde haar persbericht op een onderzoek onder 167 mensen, voornamelijk vrouwen en jongeren (persberichtgroep). De uiteindelijke publicatie is gebaseerd op een groep van 1.009 personen (publicatiegroep). In de persberichtgroep is 21% vegetarisch – dit wordt verzwegen. In de publicatiegroep is dat 7%. (Volgens de Vegetariërsbond eet 5% van de Nederlanders geen vlees).
  2. STAF toetst de antwoorden die beide groepen hebben gegeven. De onderzoekers lichtten de deelnemers eerst voor over de relatie tussen intensieve veehouderij en zoönosen. Daarin werd een verband geschetst met het eten van vlees. Vervolgens kregen de deelnemers vragen voorgelegd. In de persberichtgroep (hoog aandeel vegetariërs) wordt beduidend meer stelling genomen tegen de intensieve veehouderij en vleesconsumptie. Zo is 56% het er (helemaal) mee eens als de intensieve veehouderij zou worden uitgebannen, tegenover 27% in de publicatiegroep (zie figuur). In de persberichtgroep kiest 90% voor minder of geen vlees, als dat zou helpen tegen zoönosen. In de publicatiegroep is dat 63%.
  3. In het persbericht wordt de noodklok geluid omdat Nederlanders zich niet voldoende bewust zouden zijn van het risico op ontstaan van zoönosen in de intensieve veehouderij. In de publicatie wordt geen noodklok geluid. De publicatie vermeldt dat Nederlanders zich juist wel bewust zijn van het risico.
Figuur: De persbericht-groep (167 personen – 21% vegetariërs) neemt beduidend meer stelling tegen de mondiale intensieve veehouderij dan de publicatiegroep (1009 personen – 7% vegetariërs).

Conclusie

De woordvoerder van Universiteit Twente laat weten dat het College van Bestuur van de universiteit geen kritiek had op het wetenschappelijke onderzoek, alleen op het persbericht. STAF constateert dat het wetenschappelijke onderzoek niet overeenstemt met het eerder uitgebrachte persbericht. STAF vraagt Universiteit Twente dit alsnog te vermelden bij het persbericht op haar website.

Deel via:

Kritische depositiewaarden niet geschikt voor beschermen natuur

De betrouwbaarheid van de kritische depositiewaarden voor stikstof (KDW) is onder de maat. De KDW zijn in de praktijk ongeschikt als instrument om de natuur in Nederland mee te beschermen. Dat blijkt uit onderzoek van Matt Briggs en Jaap Hanekamp. Zij onderzochten hoe de KDW tot stand zijn gekomen en hoe betrouwbaar deze zijn. Sommige KDW zijn gebaseerd op potproeven in kassen, andere op expertoordelen zonder verder onderzoek. Praktijkonderzoek heeft zelden plaatsgevonden. Briggs en Hanekamp publiceerden hun studie in het wetenschappelijke tijdschrift Dose Response.[1]

Het Nederlandse stikstofbeleid leunt zwaar op de KDW; deze geven aan vanaf welke hoeveelheid stikstof de natuur risico loopt op schade. Briggs en Hanekamp wilden weten hoe de KDW tot stand zijn gekomen. En of de KDW een goede maat zijn voor de hoeveelheid stikstof die risico geeft op natuurschade.

KDW hoogst onzeker

Sommige KDW vonden hun basis in bloempotten in kassen. De uitkomsten werden vervolgens geëxtrapoleerd naar regio’s of het hele land. “Je kunt niet stellig beweren dat wat je meet in een bloempot van 10×10 cm, ook geldt voor natuur in heel Nederland”, schrijven de onderzoekers in Dose Response. Dan zijn er de vele oordelen van deskundigen, die nooit nader werden onderzocht. Als je uitgaat van een inschatting van een deskundige, zul je daarna altijd moeten toetsen of het klopt. Juist bij het beschermen van natuur wil je zeker weten of een inschatting in de praktijk ook echt zo uitpakt. Anders neem je mogelijk verstrekkende maatregelen zonder dat je weet of die wel nodig zijn.

In andere studies werden de verschillen die werden gevonden tussen planten, zonder meer toegeschreven aan stikstof. Terwijl een andere oorzaak soms meer voor de hand lag; correlaties werden opgetekend als causale verbanden. Zo werd bijvoorbeeld de afname van duinnatuur verder landinwaarts toegeschreven aan hogere stikstofconcentraties. Terwijl afwezigheid van landduinen meer de oorzaak lijkt van de afnemende duinvegetatie.

Briggs en Hanekamp constateren niet alleen gebrek aan uniformiteit, maar ook gebrek aan onderbouwing.

Nederland koos KDW om mee te sturen op natuurdoelen

Het kabinet zet in haar natuurbeleid stevig in op het halen van de KDW, om zo de natuurkwaliteit te verbeteren. In 2025 moet tenminste voor 40% van de natuur de kritische depositiewaarde niet meer worden overschreden. In 2030 moet dat 74% zijn. Het kabinet trekt 25 miljard euro uit voor het halen van dit doel.

Het onderzoek van Briggs en Hanekamp laat zien dat de KDW dermate onbetrouwbaar zijn, dat deze ongeschikt zijn om mee te sturen op natuurdoelen. Het PBL kwam afgelopen zomer tot een soortgelijke conclusie. Het PBL toonde aan dat er in de Nederlandse natuurgebieden nagenoeg geen verband is tussen KDW, stikstofdepositie en natuurkwaliteit.[2]

De onderzoekers concluderen dat de KDW niet bruikbaar zijn voor het natuurbeleid. De KDW moeten veel beter worden onderzocht op basis van veldonderzoek en metingen. Briggs en Hanekamp doen hiervoor in hun publicatie een aantal aanbevelingen. 

Lees ook de blog van Jaap Hanekamp: KDW – weg er mee?!


[1] https://journals.sagepub.com/doi/full/10.1177/15593258221075513

[2] https://debatgemist.tweedekamer.nl/debatten/planbureau-voor-de-leefomgeving-over-policybrief-uitweg-uit-de-stikstofcrisis?s=08

Deel via:

Prof. Bas Bloem nuanceert uitspraak over melk en Parkinson

“Verhoogde kans op ziekte van Parkinson door levenslang gebruik melkproducten”, kopte het AD vorig jaar. De krant citeerde uit het college van Bas Bloem, neuroloog bij RadboudUMC. Tijdens het interview met STAF nuanceert Bloem zijn uitspraak over melk en Parkinson.

“Het verhaal is tijdens het college onvoldoende uit de verf gekomen, zeker waar het de Nederlandse situatie betreft”, geeft Bloem toe. De studies die een verband aantonen tussen Parkinson en melkconsumptie betreffen buitenlandse studies, van melkconsumpties langer geleden. Of de buitenlandse studies ook opgaan voor de streng gecontroleerde Nederlandse melk, dat is onzeker.

Download hier het artikel:

Deel via:

STAF helpt scheldende D66-politicus bij het kuisen van zijn taalgebruik

D66-politicus Tjeerd de Groot heeft een brief ontvangen van de advocaat van STAF, met het verzoek zijn woorden te kuisen. De Groot scheldt partijen uit, zonder aanleiding. Dat past niet binnen de nieuwe bestuurscultuur die D66 zegt na te streven.

De Groot begon STAF uit te schelden op Twitter. Reden was dat Tweede Kamerlid Caroline van der Plas van Boer Burger Beweging Kamervragen stelde over een kritisch stikstofartikel van journalist Klaas van der Horst van Boerenbusiness. STAF had geen enkele betrokkenheid bij het werk van de journalist, evenmin bij dat van het Kamerlid. STAF werd ook nergens genoemd. Toch weerhield dat De Groot niet om STAF uit te schelden voor twijfelbrigade en nepnieuws. De Groot meende in het werk van de journalist en het Kamerlid de hand van STAF te herkennen.

STAF heeft besloten de D66-landbouwwoordvoerder een beetje te helpen met de nieuwe bestuurscultuur van zijn D66. Uitschelden van organisaties past daar niet bij. En al helemaal niet als die organisatie geen partij is. De Groot ontving een brief van de STAF-advocaat met het verzoek zijn uitspraken te kuisen conform de verbindende normen en waarden van D66.

Foto: Shutterstock.

Deel via:

Agrifacts breidt onderzoekscapaciteit uit dankzij steun van sponsoren

Een sponsorbijdrage voor de komende drie jaar van Royal A Ware, VanDrie Group en De Heus Voeders maakt het mogelijk om de onderzoekscapaciteit van Stichting Agrifacts uit te breiden. Stichting Agrifacts zal de sponsorbijdrage gebruiken om de onderbouwing van het land- en tuinbouwbeleid in Nederland te toetsen en publicaties en informatie over de agrarische sector te voorzien van een feitencheck.

Jaap Haanstra, voorzitter van Stichting Agrifacts, is erg blij met de bijdrage van de bedrijven. “Hiermee kunnen we onze redactiecapaciteit flink uitbreiden. We krijgen veel tips vanuit de agrarische sector over onderwerpen die we zouden kunnen onderzoeken. Dankzij deze bijdrage kunnen we veel van die onderwerpen ook echt grondig uitzoeken.”

“Het is mooi om te zien dat bedrijven waarderen wat wij doen en daaraan willen bijdragen. Daarbij is het wel belangrijk dat de onafhankelijkheid van Stichting Agrifacts gegarandeerd is. Daarom hebben we daar in de sponsorovereenkomsten goede afspraken over gemaakt. Het onderzoeksteam beslist zelfstandig welke onderwerpen door de onderzoeksredactie worden opgepakt”, vult Geesje Rotgers, onderzoeksjournalist voor Stichting Agrifacts aan.

De bedrijven stellen: “We voelen ons nauw betrokken bij de agrarische sector en onderschrijven de noodzaak om de manier waarop we voedsel produceren verder te verduurzamen. Maar het beleid dat we daarvoor inzetten moet wel kloppen. Met regelmaat zien we voorbeelden van regels die op papier kloppen maar in de praktijk vervelende gevolgen hebben voor boeren en hun familiebedrijven. Vaak blijkt dan dat de onderbouwing van het beleid helemaal niet zo stevig is als wordt voorgespiegeld. Daarom is het goed dat Stichting Agrifacts de onderbouwing van beleid waar vraagtekens bij zijn grondig onderzoekt.”

Stichting Agrifacts zal op korte termijn beginnen met de werving van freelance onderzoekers uit de journalistiek en/of wetenschap. Tips voor het onderzoeksteam van Stichting Agrifacts kunnen worden gedeeld via Info@stichtingagrifacts.nl. Wilt u de vacaturetekst toegemaild krijgen zodra deze beschikbaar is? Laat het ook weten via dit mailadres.

Foto: Shutterstock

Deel via:

STAF dient klacht in bij TU Delft, over opkloppen klimaatwinst vegakantine

STAF heeft vandaag een officiële klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van TU Delft. De klacht betreft het opkloppen van de klimaatwinst, die met de vegakantine gerealiseerd zou worden. In mei bracht de universiteit naar buiten dat de faculteit Bouwkunde heeft gekozen voor een volledig vegetarisch aanbod in haar kantine. Daarbij werd een onrealistisch grote klimaatwinst gepresenteerd. Dat was reden om de onderbouwing te checken.

Het staat TU Delft vrij om te kiezen voor een vegakantine. Echter, het staat een universiteit niet vrij om daarbij klimaatwinsten te presenteren die zijn ‘opgeklopt’. Het vergde doorzettingsvermogen om de onderbouwing van de gepresenteerde klimaatwinst op tafel te krijgen. Een opgevoerde literatuurbron, die de klimaatwinst zou onderbouwen, bleek niet beschikbaar.

Na doorvragen ontvangt STAF van TU Delft een exceltabel met de berekening. Hieruit blijkt dat er verschillend is omgegaan met voedingsmiddelen van dierlijke en plantaardige oorsprong. Zo worden dranken van dierlijke oorsprong (melk) wel meegeteld, maar dranken van plantaardige oorsprong niet (denk aan: koffie, bier, wijn). Meer categorieën voedingsmiddelen van plantaardige oorsprong zijn vergeten in de berekeningen, zoals koek, gebak en snoep. Hierdoor wordt het verschil in CO2-voetprint tussen een voedingspatroon met en zonder dierlijke producten groter.

Bovendien worden bij voedingsmiddelen de emissies in de hele keten meegeteld. Bij de ‘energiegebruikers’ (zoals vervoermiddelen en ICT) daarentegen alleen de brandstoffen en elektriciteit.

STAF heeft haar bevindingen voorgelegd aan TU Delft. Ondanks meerdere reminders kwam er geen reactie.

Over de klacht

STAF heeft een klacht ingediend bij de Commissie Wetenschappelijke Integriteit van TU Delft. De klacht betreft twee zaken, die volgens STAF in strijd zijn met de gedragscode voor wetenschappers. Enerzijds het niet beschikbaar zijn van een opgevoerde literatuurbron. Anderzijds het opkloppen van de klimaatwinst van de vegakantine door meerdere CO2-bronnen buiten beschouwing te laten.

Het artikel ‘TU Delft klopt klimaatwinst vegakantine op’ is deze week te lezen in het STAF-blad.

(Foto: Shutterstock / Frank Cornelissen)

Deel via:

Waterschap Vechtstromen plust natuurstikstof bij landbouw op de rekening

In verschillende natuurgebieden worden hoge concentraties stikstof gemeten in het oppervlaktewater. Eén van die gebieden betreft N2000-gebied Springendal en Dal van de Mosbeek (Overijssel). Bij een bezoek aan het gebied blijkt dat het water vanuit het natuurgebied, het landbouwgebied instroomt. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn, maar dat is het hier wel. Want op de grens van natuur en landbouw liggen de officiële meetpunten voor de monitoring van de agrarische waterkwaliteit. Waterschap Vechtstromen, die verantwoordelijk is voor de keuze van de meetlocaties, geeft al vier weken geen inhoudelijk antwoord op vragen. “Wij zijn ermee bezig”.  

Nederland heeft in totaal 170 meetpunten, verspreid over het land, waar de agrarische waterkwaliteit wordt gemeten. De metingen worden gebruikt voor maatregelen vanwege de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water. Waterschappen kiezen de locaties van de meetpunten. Waterschap Vechtstromen heeft 12 meetpunten in haar beheergebied. Drie daarvan liggen op de rand van N2000-gebied Springendal en Dal van de Mosbeek. Zowel in het natuurgebied, als op de landbouwmeetpunten, worden zeer hoge stikstofconcentraties gemeten. Voor de natuurbeheerder heeft dit geen consequenties. Voor de landbouw wel, die krijgt de forse normoverschrijdingen aangerekend.

Waar komt die stikstof vandaan?

Komen de hoge stikstofgehalten uit de landbouwpercelen en stromen die het natuurgebied in? Of is het net andersom? Voor het antwoord op deze vraag brengt STAF een bezoek aan twee landbouwmeetpunten in het gebied. Op beide meetpunten blijkt het water vanuit de natuur, het landbouwgebied in te stromen (zie figuur). Dat er hoge concentraties worden gemeten in de landbouwsloten lijkt dus veel meer het gevolg van processen in het natuurgebied, dan van bemesting van de landbouwpercelen.

Figuur. STAF bezoekt twee meetpunten uit het agrarische waterkwaliteitsmeetnet. Deze bevinden zich op de rand van het natuurgebied. De forse normoverschrijdingen op deze meetpunten, krijgt de landbouw aangerekend. Het stikstofrijke water blijkt echter afkomstig te zijn uit het natuurgebied.

Meetpunten niet respresentatief

De meetpunten voor het landbouwmeetnet (MLNSO) moeten zodanig worden gekozen, dat deze representatief zijn voor de landbouw. Dit betekent dat de stikstofvervuiling die hier wordt gemeten, moet kunnen worden toegeschreven aan de landbouw. Daarvan lijkt hier geen sprake. Hier wordt stikstof die afkomstig is uit het natuurgebied, bij de landbouw op de rekening gezet.

Waterschap Vechtstromen heeft de locaties van de meetpunten bepaald. STAF neemt op 14 oktober (inmiddels een maand geleden) contact op met dit waterschap. Gevraagd wordt naar de herkomst van de hoge stikstofconcentraties in het natuur- en aangrenzende landbouwgebied. Ondanks diverse reminders, gaat het waterschap niet in op de vragen. “Wij zijn er mee bezig”, is het enige wat dit waterschap kwijt wil.

Stikstofbron

Het is bekend dat uit dit natuurgebied veel stikstof vrijkomt. Zie bijvoorbeeld het rapport Hydro-ecologische systeemanalyse van het brongebied van de Mosbeek; WUR; 2014. Het rapport kan geen zekerheid geven over de herkomst van de stikstof. Veenafbraak kan een mogelijkheid zijn, historische bemesting die via kwelwater naar boven komt ook, of andere bodemprocessen.

In het natuurgebied borrelt kwelwater op uit de bodem. De beekjes die hierdoor ontstaan, stromen naar het verderop gelegen landbouwgebied.
Dit landbouwmeetpunt blijkt nog net in de natuur te liggen.
Het beekje stroomt door het natuurgebied om uit te komen bij dit landbouwmeetpunt in extensief beheergebied.

Deel via:

Stikstofnormen boerensloten veel strenger in Nederland

De stikstofnormen voor boerensloten en -afwateringen zijn in Nederland een stuk strenger dan in onze buurlanden. Dat blijkt uit een vergelijking van de stikstofnormen voor oppervlaktewater in Nederland, Vlaanderen en West-Duitsland. Van onze Vlaamse en Duitse buren mag er meer stikstof in het water zitten, dan in ons land is toegestaan. Dat zorgt voor normoverschrijdingen in Zuid- en Oost-Nederland, waar het buitenlandse water ons land binnenstroomt.  

Nederland vraagt ingrijpende maatregelen van boeren voor het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Demissionair minister Schouten wil dat boeren metersbrede bufferstroken langs watergangen aanhouden, die niet bemest mogen worden. Ook wil zij dat er regelmatig een rustgewas wordt opgenomen in het bouwplan. Dit alles om de Europese waterdoelen voor het grond- en oppervlaktewater dichterbij te brengen. Die Europese doelen staan in de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water. Gaan lidstaten op uniforme wijze om met de Europese waterdoelen? Nee, blijkt uit een doelenvergelijking van STAF. Nederland hanteert strengere stikstofdoelen voor boerenafwateringen dan Vlaanderen en West-Duitsland.

Vergelijking stikstofdoelen slootwater

Voor grondwater hanteren Europese lidstaten dezelfde norm: maximaal 50 mg nitraat per liter. Voor het oppervlaktewater heeft Europa geen normen vastgelegd, die bepalen lidstaten zelf. In Nederland bepalen waterschappen de normen. Voor Nederlandse agrarische afwateringen ligt die doorgaans tussen 1.3 en 2.8 mg N/l (zomergemiddelde), afhankelijk van de regio. In Vlaanderen geldt voor afwateringen echter een veel ruimere norm: 4.0 mg N/l (zomergemiddelde). Duitsland hanteert de norm van de Nitraatrichtlijn: 50 mg nitraat/l (jaarrond gemiddelde). Dit is omgerekend 11.3 mg N/l. Voor grensoverschrijdende rivieren is de Duitse streefwaarde lager: 3 tot 6 mg N/l.

Uit de Duitse waterkwaliteitsmetingen op de zes grensmeetpunten blijkt dat de rivieren gemiddeld zo’n 6 mg N/l aan stikstof afvoeren naar Nederland. Het Vlaamse afvoerwater bevat vergelijkbare concentraties. Het zijn concentraties die de Nederlandse normen ver overschrijden.

Het aandeel buitenlandse stikstof in de Nederlandse regionale wateren wordt geschat op 20 procent (afbeelding 1). In combinatie met strengere Nederlandse normen, zorgt dat voor een grote stikstofopgave voor boeren (afbeelding 2).

Nederland kiest voor strengere norm boerensloot

Lidstaten hebben ‘waterlichamen’ aangewezen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Volgens de KRW gaat het om wateren van aanzienlijke omvang, zoals meren, waterbekkens, rivieren, kanalen en kuststroken. Voor ieder waterlichaam zijn doelen geformuleerd, waaronder een stikstofnorm.

Volgens STOWA, het kenniscentrum van de waterschappen, zijn over de waterambities internationaal afspraken gemaakt. Er zijn echter geen afspraken gemaakt over normen voor kleinere wateren, zoals agrarische afwateringen. Opvallend is dat veel Nederlandse waterschappen de strenge KRW-stikstofnormen ook hanteren voor boerenwateringen. Vlaanderen en Duitsland doen dit niet, zij kozen voor een lichtere norm voor de niet KRW-wateren.


Afbeelding 1. De buitenlandse waterstromen voeren veel stikstof mee naar Nederland. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland is een aanzienlijk deel van de stikstof in regionale wateren afkomstig uit het buitenland. (Afbeeldingen: WUR).

Afbeelding 2. Op dit kaartje is te zien waar de stikstofopgave voor boeren het grootste is. Hoe donkerder het gebied, hoe groter de normoverschrijding in het oppervlaktewater. In welke mate de norm wordt overschreden, hangt mede af van de normstelling. De normen voor agrarisch gebied zijn in Nederland strenger dan in Vlaanderen en Duitsland.

Foto: Shutterstock, Ruud Morijn.


Een uitgebreid artikel over dit onderwerp verschijnt in STAF (december 2021).

Bronnen:

  1. 7e Nederlandse actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (2022 – 2025) (Ministeries van LNV en IenW)
  2. Landbouw en de KRW-opgave voor nutriënten in regionale wateren (WUR, 2016)
  3. Meetnet Nutriënten Landbouw Specifiek Oppervlaktewater, Toestand en trends tot en met 2018 (Deltares)
  4. Waterkwaliteitsportaal.nl (meetdata)
  5. Basismilieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater Vlaanderen
  6. Oberflächengewässerverordnung / Nährstofftrends – Fließgewässer (Umwelt Bundesamt)
  7. Antwoorden op vragen aan Vlaamse Milieumaatschappij, STOWA, diverse waterschappen.

Deel via:

Brussel maakte wél verslag van gesprek over ‘Wierdense Veld’

Minister Schouten liet begin september weten dat er geen verslag is gemaakt van haar gesprek met de Europese Commissie over N2000-gebied Wierdense Veld (Ov). Dit antwoordde zij op Kamervragen van Derk Boswijk (CDA). In juni had zij de Europese Commissie gesproken over de proportionaliteit van het maatregelenpakket en de kosten voor behoud van het hoogveengebied. STAF vroeg middels een WOB-procedure de stukken rondom het overleg op. En kreeg tot haar verrassing een uitgebreid verslag van het gesprek.

Voor het behoud van 108 m2 actief hoogveen in Wierdense Veld, wordt 40 miljoen euro uitgetrokken. Het geld is onder meer nodig voor de opkoop van zo’n 180 hectare omringende boerengrond.

STAF startte een WOB-procedure bij de Europese Commissie en ontving binnen de Europese termijn van 15 werkdagen zowel de Europese aantekeningen van een vooroverleg, als een uitgebreid verslag. Waarom CDA-Kamerlid Boswijk niets ontving? Hij vroeg naar een gesprek in juni 2020. Het betreffende gesprek vond plaats in juni 2021 (een jaar later).

Europese Commissie genuanceerder dan Schouten

Volgens Schouten moet Nederland van Brussel verder met het natuurherstel in Wierdense Veld. Uit het verslag blijkt echter dat Nederland een andere interpretatie geeft aan Habitatrichtlijn artikel 6, dan de Europese Commissie. De Europese Commissie deelt de uitleg die Nederland eraan geeft niet. Wat exact het verschil van inzicht is, blijkt niet uit het verslag. Verder valt op dat het ‘moeten van Brussel’, waar het ministerie van LNV voortdurend mee schermt, genuanceerder ligt. De Europese Commissie schrijft nadrukkelijk in haar verslag: ‘de weg die Nederland in deze situatie wil kiezen’. Ook vraagt Nederland naar de proportionaliteit, hoeveel kosten zijn nog redelijk? De Europese Commissie zegt open te staan voor gesprek hierover.

De stukken zijn hier te downloaden:

Deel via:

Slag om het Wierdense Veld

Provincie Overijssel gaat zo’n 40 miljoen euro verspijkeren aan haar hoogveengebied Wierdense Veld. Het geld is bedoeld om het afgegraven en verdroogde hoogveen weer actief te krijgen. Ongeveer de helft van het geld is nodig om 180 hectare aangrenzende boerengrond (deels) op te kopen en te vernatten. De onderbouwing van het voorgenomen beleid wordt getoetst. Het ververven van 180 hectare boerengond lijkt hier hoofddoel, naar de realisatie van de natuurdoelen is nauwelijks gekeken.

Beleidsmakers kapittelen wetenschap

Onderzoek naar de effecten van grootschalige vernatting van het Wierdense Veld werd vlak voor afronding stopgezet. Dit gebeurde nadat tussenresultaten hadden uitwezen dat geen van de doorgerekende scenario’s zou
leiden tot het behalen van de beoogde natuurdoelen. Onderzoekers moesten hun onafgemaakte werk inleveren en konden hun rapportage niet afronden. “Zo willen wij niet werken”, zegt een van hen. STAF onderzocht de kwestie.

Links op de foto natuurgebied Wierdense Veld. Foto: Shutterstock, Wirestock Creators.

Beleid mist onderbouwing, hoogveenherstel blijft gok

Twee ervaren terreinbeheerders keken naar de onderbouwing van de maatregelen die Provincie Overijssel wil doorvoeren. Ook werd een bezoek gebracht aan de plek waar actief hoogveen is ingetekend op de natuurkaart in rekenmodel Aerius (zie afbeelding). Dat het maatregelenpakket gaat leiden tot het gewenste hoogveenherstel, blijkt onvoldoende uit de rapporten. En eveneens uit het terreinbezoek. Er werd geen 108 m2 actief hoogveen aangetroffen op de plek waar het staat ingetekend. Verder lijkt hoogveenontwikkeling in veruit het grootste deel van het gebied niet reëel.

Maatschappelijke uitgaven van deze omvang (zo’n 40 miljoen euro) zijn te rechtvaardigen als op voorhand vaststaat dat het beoogde doel (hoogveenherstel) zal worden bereikt. Dat is hier niet het geval.

In Wierdense Veld is volgens de natuurkaart een miniem puntje actief hoogveen te vinden. In het overgrote deel moet het hoogveen nog tot ontwikkeling komen (ingetekend als herstellend hoogveen), wat niet reëel is.

Download toetsing beleid: Slag om het Wierdense Veld

Deel via:

Is er veel of juist weinig ammoniak op de Veluwe?

Vorige week verscheen het rapport ‘Naar een ontspannen Nederland’, van stikstofhoogleraar Jan Willem Erisman en landschapsarchitect Berno Strootman. De uitgangspunten die beide heren kozen, zijn bepalend voor hun uitkomsten. De heren zijn bij stikstof uitgegaan van berekende deposities. Als zij hadden gekozen voor gemeten ammoniakconcentraties in de natuur zelf, dan was de uitkomst anders geweest. Voor het broeikasgas methaan zou vernatten van het Groene Hart leiden tot minder methaanuitstoot, terwijl metingen meer methaan lieten zien.

Metingen: Veluwe laag in ammoniak

Erisman en Strootman hebben ervoor gekozen te zoeken naar natuurgebieden waarop de meeste stikstofdepositie (berekend!) plaatsvindt. Veluwe is het gebied waarop de meeste stikstof neerkomt, wat logisch is omdat dit veruit het grootste natuurgebied is. De boeren in de Gelderse vallei leveren volgens de berekeningen dan een relatief grote bijdrage. Als we echter uitgaan van de gemeten ammoniakconcentraties in natuurgebieden (MAN-meetnet RIVM; 2019), dan ziet het plaatje er anders uit. De Veluwe behoort dan tot de natuurgebieden met een relatief lage ammoniakbelasting. De gemiddelde ammoniakconcentratie in Nederlandse natuurgebieden bedraagt 6,1 μg/m3. Op de Veluwe ligt die met gemiddeld 5,1 μg/m3 aanzienlijk lager (zie figuur). Alleen op de buitenrand van de bosrijke Veluwe zijn de concentraties wat hoger, maar die nemen snel af naar lagere waarden.

Bekend is dat bosranden veel ammoniak wegvangen. Uit onderzoek blijkt dat met de aanleg van een oplopende bosrand van enkele tientallen meters, de depositie in een boshabitat aanzienlijk kan dalen. (Bron: Herstelstrategieën tegen de effecten van atmosferische depositie van stikstof op Natura2000 habitat in Vlaanderen; Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2018). In Vlaanderen staat de aanleg van een houtkant op de lijst met herstelstrategieën tegen stikstof, in Nederland niet.

De gemeten ammoniakconcentraties op de Veluwe zijn relatief laag.

Groene Hart: meer of minder methaan door vernatten?

Erisman en Strootman schrijven: Door oxidatie van het veen komen grote hoeveelheden broeikasgassen als CO2 en methaan vrij. Vernatten van het veen in het Groene Hart leidt tot minder uitstoot. Promotieonderzoek van Agnes van den Pol-Van Dasselaar (Methane emissions from grasslands, 1998) heeft in de jaren ’90 al uitgewezen dat vernatting van veen juist zorgt voor veel meer uitstoot van methaan. Dit op basis van metingen. Natte graslanden met een lage N-input (extensief beheer) op veengrond waren belangrijke bronnen van methaan. Deze graslanden stootten 80-200 kg methaan per hectare per jaar uit. Intensief gebruikte graslanden op gedraineerde veengronden legden daarentegen 0,1 tot 0,3 kg atmosferische methaan per hectare per jaar vast.

Erisman laat in reactie weten dat zij in hun schattingen alleen zijn uitgaan van CO2, niet van methaan. Methaan is niet meegerekend.

Meten is beter weten

Het Adviescollege Stikstofproblematiek (Commissie Remkes) kwam in 2020 met het advies ‘meten is beter weten’, aangezien de modelberekeningen te grote onzekerheden kennen. Een tweede adviescollege, de Commissie Meten en Berekenen Stikstof (Commissie Hordijk, 2020) concludeerde eveneens dat de onzekerheden in de berekeningen zeer groot zijn. Desondanks blijven onderzoekers vasthouden aan de berekeningen. Het rapport van Erisman en Strootman is de zoveelste in rij dat uitgaat van modelberekeningen.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

LNV: ‘Onderzoek voor beleid hoeft niet altijd transparant’

Het rapport ‘Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen’ is de volgende in de reeks ‘niet transparante onderzoeken’. Op 11 juni werd het rapport door minister Schouten aangeboden aan de Tweede Kamer. Het ministerie van LNV bevestigt dat de onderliggende ecologische gegevens niet gedeeld kunnen worden. Reden is dat deze gegevens eigendom zijn van buitenlandse onderzoekers.

Minister Schouten heeft Wageningen Environmental Research (WUR) en Onderzoekcentrum B-Ware opdracht gegeven te onderzoeken hoe groot het schadelijke effect is van stikstof, bij een beperkte en een grote overschrijding van de kritische depositiewaarde. Het gaat om beleidsondersteunend onderzoek. WUR en B-Ware maakten voor deze opdracht gebruik van een grote hoeveelheid ecologische gegevens van onder meer Britse onderzoekers.

Onderzoekers Jaap Hanekamp en Matt Briggs willen het jongste beleidsondersteunende onderzoek voor LNV controleren. Maar stuitten erop dat dit niet mogelijk is zonder inzage in de onderliggende ecologische gegevens. Zij benaderden de Britse eigenaar van de data, tot nu toe zonder succes.

Onderliggende gegevens hoeven niet beschikbaar

STAF vroeg het ministerie van LNV of de onderbouwing van het beleid transparant moet zijn. “Daar waar mogelijk zeker”, aldus het ministerie. Maar het is volgens LNV niet gebruikelijk dat onderliggende gegevens vrijelijk en altijd ter beschikking worden gesteld.

Zowel Hanekamp en Briggs als STAF stuitten de afgelopen jaren geregeld op stikstofonderzoek waarvan de onderliggende gegevens niet beschikbaar waren. Meermalen werd een procedure aangespannen om de gegevens in de openbaarheid te krijgen.

De ecologische gegevens waarop dit rapport is gebaseerd, kunnen niet beschikbaar worden gesteld.

Deel via:

Veekrimpplan Veerman en Erisman lekt steeds verder uit

‘Mes flink in veehouderij’ kopte Telegraaf op de voorpagina van afgelopen vrijdag. Dit zou de conclusie zijn van een nog niet openbaar adviesrapport over het beteugelen van de stikstofproblematiek. Cees Veerman, voormalig minister van LNV en stikstofprofessor Jan Willem Erisman zijn drijvende krachten achter het aankomende rapport, waarvan steeds meer details uitlekken.

Telegraaf wist de hand te leggen op de hoofdlijnen van het rapport, dat volgende week wordt aangeboden aan het ministerie van LNV. STAF beschikt inmiddels over enkele notities, die meer details prijsgeven.

Aanleiding voor het nieuwe adviesrapport vormt een overleg van de minister van LNV met de trekkers van het initiatief ‘Regie op Ruimte’, in mei dit jaar. Deze trekkers zijn:  Cees Veerman, Jan Willem Erisman, Krijn Poppe en Willem Lageweg, Transitiecoalitie Voedsel en de Boerenraad. In dat overleg is de vraag gesteld hoe kortetermijnmaatregelen snel en stevig kunnen bijdragen aan de langetermijndoelen voor stikstof en klimaat. Met daarbij de voorwaarde dat de maatregelen niet mogen leiden tot grote marktverstoringen voor de landbouw en oneigenlijke vermogensvorming.

In het aankomende adviesrapport wordt uitgegaan van het gedachtengoed van ‘Regie op Ruimte’.

Maatregelen korte termijn

Op korte termijn zien de initiatiefnemers eigenlijk geen rol voor innovaties. De enige korte termijnmaatregel is krimp van de veestapel, waarbij dierrechten (intensieve veehouderij) en fosfaatrechten (rundveehouderij) uit de markt worden gehaald. Dit levert indirect een bijdrage aan vermindering van de emissies van stikstof en CO2.

De initiatiefnemers pleiten voor het opkopen van productierechten bij piekbelasters. Te beginnen in de Gelderse Vallei en rondom natuurgebieden op de zandgronden. In de Gelderse Vallei zal een kleine 70% van de emissies moeten verdwijnen. Bedrijven die niet in staat zijn de emissies fors terug te brengen, komen als eerste in aanmerking voor opkoop. Op de vrijgekomen ruimte moet vervolgens een natuur-inclusieve vinex-wijk verrijzen. De projectontwikkelaars van de vinex-wijk betalen de uitkoop van de boeren.  

Naast de zandgronden en de Gelderse Vallei, is er nog een gebied waar bij voorrang uitkoop of extensivering wordt voorgesteld: de veenweidegronden in het Groene Hart. Hier gaat het om 50 procent emissiereductie. Het Groene Hart is een minder grote piekbelastende regio, maar wel een regio waar voor bouw en industrie in de omgeving, veel stikstofruimte nodig is.

Maatregelen middellange termijn

Voorgesteld wordt om per regio een limiet te stellen aan de maximale emissies. En verder de beste gebieden aan te wijzen voor landbouw, en ook alvast gebieden aan te wijzen voor woningbouw, infrastructuur, energiewinning en natuur. Zodat gebiedsprocessen kunnen aanvangen en de agrariërs in die gebieden weten waar zij aan toe zijn.

De initiatiefnemers pleiten ten slotte voor verhandelbare CO2- en ammoniakrechten, in aanvulling op fosfaatrechten (met afroming). Dat heeft als voordeel dat de blijvende boeren meebetalen aan de uitkoop van wijkende boeren. Verder willen de initiatiefnemers voordelen inbouwen voor extensieve bedrijven.

(Foto Gelderse Vallei: Shutterstock / Sjoerd Bezemer)

Deel via:

Overheid houdt grootste stikstofbron buiten stikstofbeleid

Natuur krijgt stikstof aangevoerd vanuit de lucht (afkomstig vanuit landbouw, industrie, logistiek). De omvang van deze bron wordt tot op de gram becijferd, elk jaar opnieuw. Maar natuur krijgt óók stikstof aangevoerd vanuit de eigen bodemvoorraad. Verstoring van de natuurbodem, zoals wateronttrekking en ontbossing, jaagt de vrijgave van stikstof uit de bodemvoorraad aan. De omvang van deze substantiële stikstofbron wordt niet in beeld gebracht, maar juist buiten beeld gehouden. Dit is merkwaardig, aangezien deze stikstof net zo goed van invloed is op stikstofgevoelige natuur (foto: Shutterstock).

Farmers Defence Force wist in april een grote hoeveelheid metingen in Drentse natuurgebieden in de openbaarheid te krijgen, middels een WOB-procedure. Uit deze metingen blijkt dat niet stikstofdepositie, maar de aanvoer van stikstof uit de eigen bodemvoorraad de grootste stikstofbron is.

Waar komt stikstof die natuur vermest en verzuurt vandaan?

Natuur stapelt zelf heel veel stikstof

  • De totale stikstofdepositie in de afgelopen 100 jaar bedraagt 2.400 kilo/ha.
  • Uit metingen in 286 natuurbodems in de Provincie Drenthe blijkt dat er alleen al in de bovenste 10 cm van de grond duizenden kilo’s stikstof liggen opgeslagen: 3.000 kg/ha (droog bos, droge heide), 4.000 kg/ha (vochtig bos, vochtige heide) tot 10.000 kg/ha (hoogveen, moeras). In de laag eronder zit nog veel meer stikstof, volgens literatuur. Veel meer dus dan er in 100 jaar is neergeslagen.
  • Uit literatuur van de vorige generatie stikstofonderzoekers blijkt dat natuur heel veel stikstof (N2) uit de lucht bindt. In stikstofarme grond kan het gaan om wel 60 tot 80 kg/ha/jaar. Dit doen bodemorganismen. Zolang deze stikstof wordt opgeslagen is er niks aan de hand. Dat wordt anders als die vrijkomt. Dat gebeurt bij bodemverstoringen, meestal het gevolg van beleidskeuzes van overheid en/of natuurbeheerder.

Wanneer komt de stikstof vrij uit de bodemvoorraad?

De bodemvoorraad stikstof ligt in principe veilig opgeslagen (vastgelegd in organische stof). En is bijna niet beschikbaar voor planten en kan dus geen kwaad voor stikstofgevoelige natuur. Door verstoringen van de bodem (in het verleden en heden), komt die stikstof vrij. De organische stof wordt dan versneld afgebroken. Het gaat in de provincie Drenthe jaarlijks om hoeveelheden stikstof van naar schatting 30—250 kg/ha*), die vrijkomen uit de bodemvoorraad. Dit is (veel) meer stikstof dan wordt aangevoerd vanuit de emissies van landbouw, industrie en logistiek (tezamen 22,5 kg/ha/jaar). Activiteiten die de stikstofvrijgave langjarig (of permanent?) aanjagen:

  • wijzigen waterhuishouding
  • waterwinning, wateronttrekking
  • kappen van bos
  • omvormen van natuur

Overheid houdt grootste stikstofbron buiten beeld

  • De grootste stikstofbron wordt niet gekwantificeerd en niet meegewogen in het stikstofbeleid, terwijl de omvang van deze bron relatief gemakkelijk is te meten en te monitoren.
  • Het doel van het natuurbeleid is een goede staat van instandhouding. Als naar de invloed van stikstof wordt gekeken, zouden alle stikstofbronnen die van invloed zijn, moeten worden meegeteld. Het is niet terecht een substantiële stikstofbron buiten beeld te houden.
  • Het miljarden kostende maatregelenpakket om de deposities vanuit landbouw, industrie en logistiek terug te dringen, zal nooit tot een meetbaar resultaat kunnen leiden, als winsten worden tenietgedaan door grotere verliezen. De stikstofwinst van de 100-kilometermaatregel voor het verkeer bedraagt ca. 0,3 kg/ha/jaar. Deze winst wordt tenietgedaan door verlies van stikstof uit de bodemvoorraad van 30—250 kg/ha/jaar.
  • Beleidsondersteunende instituten, NGO’s en natuurorganisaties hebben buitengewoon veel haast met maatregelen die 0,3 tot 5 kg stikstofwinst opleveren, en schreeuwen hierover moord en brand. Maar houden zich stil over de veel grotere stikstofbron (afbraak bodemvoorraad). Het verschil in aandacht correleert met het beschikbare budget. 
  • Transparantie op het stikstofdossier is ver te zoeken. Onze ervaring is dat veel gegevens achter worden gehouden. Ook Provincie Drenthe had de metingen in 286 natuurbodems, die de aanvoer van stikstof uit de bodem zelf in beeld brachten, niet openbaar gemaakt. Er moest een WOB-procedure aan te pas komen om de data beschikbaar te krijgen.

Meer informatie:

Deel via:

Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden

“Minister Schouten begrijpt niets van de kritische depositiewaarden stikstof. Dat blijkt uit de antwoorden die zij op 13 april heeft gegeven op Kamervragen van de PVV, naar aanleiding van ons artikel.” Dit concludeert onderzoeker Jaap Hanekamp na het lezen van de antwoorden die de minister gaf. Samen met statisticus Matt Briggs publiceerde Hanekamp een eerste voorlopige analyse over hun onderzoek naar de onzekerheden in de kritische depositiewaarden stikstof. 

“Als vertrekpunt kozen wij voor het artikel Banin en anderen uit 2014”, stelt Hanekamp. “Dit is een recent review artikel waarin een onzekerheidsanalyse van KDW wordt gepresenteerd. Deze review is voorzien van een uitgebreide literatuurlijst met tal van relevante publicaties over de kritische depositiewaarden in Nederland, Europa en de rest van de wereld. Minister Schouten stelt dat Nederland geen gebruik maakt van ‘Banin’ maar de literatuur gebruikt die in 2011 Europees en in 2012 in Nederland is gepubliceerd. De minister heeft niet in de gaten dat zowel Bobbink en Hettelingh (2011) als Banin (2014) met dezelfde wetenschappelijke kennisbasis werken.” Bij ‘Banin’ en de literatuur uit 2011 en 2012 waarnaar minister Schouten verwijst, gaat het dus om hetzelfde. Hanekamp noemt dit “ironisch”. Het toont volgens hem aan dat de minister geen idee heeft waarover het feitelijk gaat. 

Deel via:

Creatief met stikstof en wetenschap

Toetsing van het WNF-rapport ‘Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof’

Op 9 april verscheen het rapport ‘Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof’. Dit rapport van het Wereld Natuurfonds vormt een belangrijke pijler onder het recente advies van ABDTopconsult (adviesbureau van de Rijksoverheid) aan het Kabinet: de stikstofuitstoot moet met 50-70% worden teruggedrongen. STAF toetste de bevinding dat een toename van de berekende stikstofdepositie van 1.000 mol/ha/jaar (begin jaren ’50) naar 3.000 mol (jaren ’70 en ’80) de soortendiversiteit met 40 – 50 procent heeft verminderd. Dit zou blijken uit het 60-jarige soortenonderzoek in de blauwgraslanden in het Wageningse Binnenveld. Tijdens de toetsing stuitte STAF op de creatieve wijze waarop wordt omgegaan met wetenschap.

Naar de oorzaken van het verdwijnen van plantensoorten in de blauwgraslanden bij Wageningen wordt al zestig jaar onderzoek gedaan. Belangrijkste oorzaak bleek de verdroging door ontwatering en waterwinning. Het ‘Onderzoek naar een ecologisch noodzakelijke reductiedoelstelling van stikstof’ werkt alleen nog met het stikstofrekenmodel Aerius en komt – niet verrassend –  tot de conclusie dat toename van de stikstofdepositie de belangrijkste oorzaak is. De toename van grofweg 1.000 naar 3.000 mol per hectare heeft de diversiteit aan soorten in deze blauwgraslanden met 40 – 50 procent verminderd, aldus het onderzoek.

Met creatieve wetenschap worden alle ballen op stikstof gemanoeuvreerd. Veel lijkt daarbij geoorloofd: terzijde schuiven van eerder onderzoek, achterwege laten van informatie die niet past, geen transparantie geven, creëren van beeldvorming met suggestieve grafieken.

Deel via:

Provincie Flevoland verwijdert steunbetuiging ‘Week zonder Vlees’ op Twitter

Provincie Flevoland zegt de steunbetuiging aan de Week Zonder Vlees op Twitter te hebben verwijderd. De Week Zonder Vlees bracht cijfers naar buiten over de milieuwinst die met een vleesloze week worden geboekt. De Provincie zegt deze cijfers zonder meer te hebben overgenomen in haar steunbetuiging, ervan uitgaande dat deze juist zouden zijn. Maar deze cijfers blijken niet te kloppen.

Volgens Provincie Flevoland besparen mensen die een jaar lang, één dag per week geen vlees eten: 6 kilo vlees, zo’n 587 kilometer autorijden en 750 liter water. “Wij hebben de besparingen overgenomen die de Week Zonder Vlees communiceert”, aldus de woordvoerder van Provincie Flevoland. STAF attendeerde de provincie erop dat de Week Zonder Vlees cijfers communiceert, waarin het vlees wordt weggelaten uit het menu, zonder dat dit gecompenseerd wordt door een vegetarisch alternatief. De deelnemers gaan in feite op dieet. De Provincie bevestigt dat dit niet de realiteit zal zijn, en dat deelnemers het vlees in de praktijk wél zullen vervangen door een vegetarisch alternatief. De milieuwinst staat in dat geval gelijk aan 450 km auto rijden. Bovendien is er geen sprake van een besparing op water maar van een toename van het waterverbruik van 1.100 liter.

In mei 2020 publiceerde STAF het artikel Nationale Week Zonder Vlees misleidt het publiek. De organisatie gaf aan de milieu-voetafdruk van de vegetarische alternatieven niet mee te rekenen, omdat het gekozen alternatief voor iedere deelnemer verschillend zal zijn. De organisatie verzuimt echter om de deelnemers hierop te wijzen en gaat door met het communiceren van overdreven besparingen.

Provincie Flevoland heeft de steunbetuiging met overdreven besparingen verwijderd omdat deze cijfers niet kloppen.

Provincie Flevoland plaatste op 15 maart een steunbetuiging op Twitter. Deze is inmiddels verwijderd.
Deel via:

Ook het KDW-model rammelt

Jawel, ook de kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstof zijn destijds bepaald met een rekenmodel. Dit model bleef tot nu toe buiten schot en werd nooit meegenomen in opdrachten voor toetsingscommissies. De Amerikaanse statisticus Matt Briggs en de Nederlandse onderzoeker Jaap Hanekamp keren het KDW-model momenteel binnenstebuiten en stuitten al meteen op de eerste onvolkomenheden.

De kritische depositiewaarden – hoeveel stikstof een bepaald type natuur kan verdragen zonder risico op wegkwijnen – zijn in feite de kurk waarop de stikstofwetgeving drijft. Veel kritische depositiewaarden werden decennia geleden al bepaald en zijn sindsdien ongewijzigd gebleven.

Matt Briggs en Jaap Hanekamp verzamelden de onderliggende literatuur op basis waarvan de KDW’s voor de verschillende habitattypen zijn berekend. Als uitgangspunt namen zij het overzichtsartikel Quantifying uncertainty in critical loads – CEH Report to SEPA, van onder meer de Britse stikstofprofessor Mark Sutton. In 2015 leidde Sutton de internationale reviewcommissie, die in opdracht van de Nederlandse overheid een deel van de onderbouwing van het stikstofbeleid toetste. Briggs en Hanekamp hebben contact opgenomen met Sutton en zijn team, en enkele onderdelen van de KDW’s besproken.

Kritiek op KDW-model

Bij het bestuderen van het KDW-model zijn Briggs en Hanekamp al meteen op de eerste onvolkomenheden gestuit.

1. Het KDW-model blijkt te zijn gebouwd op 19 metingen. Dat zijn er te weinig om het model op te kunnen laten draaien, daarom zijn maar liefst 90 fictieve metingen toegevoegd. Het toevoegen van fictieve metingen komt de betrouwbaarheid van de KDW’s zacht gezegd niet ten goede.

2. Het KDW-model komt tot onmogelijke uitkomsten, wanneer er geen enkele stikstofdepositie is (achtergronddepositie van nul). In dat geval berekent het KDW-model namelijk een kans van 20 procent dat stikstof een schadelijk effect heeft op de natuur. Geen enkele depositie, maar wel een schadelijk effect, dat is praktisch onmogelijk. Er gaat dus wat goed mis in het model.

3. Ten slotte blijkt dat de schaarse veldproeven die er zijn, werden uitgevoerd op plots van één vierkante meter. Die worden vervolgens klakkeloos vermenigvuldigd met 10.000 om tot mol per hectare te komen. De variabiliteit in natuurgebieden is te groot voor een dergelijke lineaire extrapolatie. Dit zorgt ook voor een zeer grote onnauwkeurigheid in de uitkomsten.

Eerste resultaten online

Briggs en Hanekamp hebben een eerste analyse van de kritische depositiewaarden online gezet en werken ondertussen volop verder aan dit belangrijke onderwerp.

(Foto: Shutterstock/Andis Rea)

Deel via:

Rijksoverheid komt met stikstofvisie mede op basis niet beschikbare ecologische studies

Op 19 maart 2021 bracht de Rijksoverheid breed in de media dat de stikstofemissies met 50 tot 70 procent moeten dalen, om verdere verslechtering van de natuur tot stilstand te brengen. Deze alarmerende percentages komen uit het rapport ‘Stikstofruimte voor de toekomst’ van adviesgroep ABD Topconsult, die zegt zich onder meer te baseren op enkele ecologische studies. STAF wilde deze ecologische studies checken, maar die blijken niet beschikbaar. De getrokken conclusie is derhalve niet controleerbaar. De adviesgroep bevestigt dat deze studies nog niet beschikbaar zijn.

De Rijksoverheid bracht op 19 maart een aantal verkenningen naar buiten, die het nieuwe Kabinet handvatten moeten bieden om op de langere termijn invulling te geven aan de stikstofopgave. Een forse afname van de stikstofemissies en onvermijdelijke krimp van de veestapel zijn belangrijke conclusies. Deze bevindingen werden breed opgepakt in de pers, met name die omtrent de krimp van de veestapel. De lange termijn stikstofverkenning is uitgevoerd door ABD Topconsult, een kleine adviesgroep van ervaren topambtenaren binnen de Rijksoverheid, zoals ze zichzelf omschrijven.

Onderbouwing niet beschikbaar

ABD Topconsult concludeert dat een generieke reductie van stikstofemissies van tenminste 50 procent nodig is, om ernstige overbelasting in de stikstofgevoelige gebieden zo snel mogelijk terug te brengen. Bij het ontbreken van aanvullende specifieke gebiedsmaatregelen wordt een generiek reductieniveau van de emissies oplopend tot 70 procent aanbevolen. Twee ecologische studies worden aangehaald, die deze percentages tot uitkomst hebben. Deze studies blijken niet beschikbaar. Derhalve is het niet controleerbaar.

Niemand kan het controleren

ABD Topconsult maakt gebruik van twee ecologische studies, die niet beschikbaar zijn, maar wel ecologische onderbouwing leveren voor de stikstofvisie. STAF kaart dit gebrek aan transparantie aan bij ABD Topconsult. De adviesgroep bevestigt de bevinding van STAF dat de informatie niet beschikbaar is en stuurt “informatie voor eigen gebruik” met uitleg. Personen die met de onderzoeken bezig zijn, zouden de onderbouwing hebben aangedragen. Op grond van welke informatie, is echter niet duidelijk. In tweede instantie laat de onderzoeksgroep weten de studies nagenoeg niet te hebben gebruikt voor de stikstofvisie en de conclusie over de mate van emissieafname. STAF bestrijdt dit, in het rapport staat vermeld ‘dat de duidelijkste conclusies konden worden getrokken op basis van empirische studies… ‘ (welke dus niet beschikbaar zijn). Bovendien is het niet correct studies te gebruiken die niet beschikbaar zijn.

Gezien de grote impact die het rapport van ABD Topconsult heeft gekregen in de media, binnen de landbouw en bij politici, heeft STAF besloten de “Informatie voor eigen gebruik” van de adviesgroep te publiceren (te downloaden onderaan dit artikel).

Onderzoek naar kritische depositiewaarden

Wetenschappers Matt Briggs en Jaap Hanekamp analyseren momenteel de wetenschappelijke onderbouwing van de kritische depositiewaarden. Zij kijken naar de dosis-effect-relatie van stikstof op de kwaliteit van stikstofgevoelige natuur. Hierover binnenkort meer. De overheid laat hiernaar nu ook zelf een studie uitvoeren. Deze wordt alvast opgevoerd door ABD Topconsult, dit is een van de studies die niet beschikbaar is. 

Deel via:

Aerius tikt er 15.000 ha niet bestaande stikstofgevoelige natuur bij op

De afgelopen jaren werd relatief veel stikstofgevoelige natuur bijgetekend in Natura 2000-gebieden. Hierover berichtte STAF in november. Nu blijkt dat rekenmodel Aerius daarbovenop nog eens meer hectares aanziet voor stikstofgevoelige natuur, dan daadwerkelijk staan ingetekend. Provincies tekenden samen 173.878 hectare in (Aerius-versie oktober 2020). Het rekenmodel zelf merkt 189.600 hectares aan als stikstofgevoelige natuur. Dit is bijna tien procent meer dan is ingetekend. Deze bijtelling ontstaat doordat Aerius niet goed overweg kan met de zeer gedetailleerde natuurkaarten van de provincies.

Provincies: Praktijk moet zich aanpassen aan Aerius-model
Met name bij natuurgebieden waar de afgelopen jaren veel stikstofgevoelige natuur is bijgeplust op de uiterste grens van het Natura 2000-gebied, zoals bij Veluwe, De Rijntakken, De Wieden, Weerribben en Drents-Friese Wold, is er sprake van een relatief grote bijtelling van stroken ‘stikstofgevoelige’ landbouwgrond en/of woonwijken. Op 12 februari kaartte STAF deze modelfout aan bij de Provincie Gelderland. Op 23 februari bracht BIJ12, een uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies, een ‘Handreiking Voortoets Stikstof’ naar buiten voor provincies. Hierin wordt melding gemaakt van de bijtelling van stroken grond buiten Natura 2000, door Aerius. Opvallend is dat de provincies niet vragen om een correctie van het model, maar ondernemers in voorkomende gevallen verzoeken tot extra maatregelen (extra berekeningen laten opstellen, passende beoordeling).

Deel via:

Ferme uitspraken in persbericht Universiteit Twente over intensieve veehouderij en zoönosen niet te linken aan een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing

Op 8 januari bracht Universiteit Twente een persbericht uit met als titel: Meer risico op zoönose in Nederland dan we denken. In het persbericht luiden wetenschappers van de vakgroep Psychologie van Risico, Conflict en Veiligheid van de universiteit de noodklok; Nederlanders zouden zich niet voldoende bewust zijn van het risico op het ontstaan van zoönosen vanuit de intensieve veehouderij. Bij navraag van STAF bleek het onderliggende onderzoek niet gepubliceerd en is er zelfs nog geen artikel geschreven. Dit betekent, dat de aanpak en kwaliteit van het werk niet beoordeeld en goedgekeurd is door onafhankelijke referenten. Bovendien was de universiteit pas na lang doorvragen bereid beschikbare achterliggende informatie vrij te geven.

Professor Toonen, betrokken decaan van de Universiteit Twente, vindt het niet bezwaarlijk, dat het persbericht niet transparant is en de wetenschappelijke onderbouwing niet toegankelijk. Naar zijn idee kan een persbericht van een universiteit prima een mening zijn en gekleurd van karakter. Dit tegen de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit in, die duidelijke richtlijnen geeft voor communicatie aan het algemene publiek.

Onderbouwing volstrekt onvoldoende

In het persbericht stelt de universiteit dat een grote groep Nederlanders is ondervraagd. Uit de na lang aandringen vrijgegeven informatie blijkt dit te gaan om een zeer kleine en ook nog eens niet representatieve groep van 122 mensen, in hoofdzaak vrouwen en jongeren. Het ‘gegeven’ dat zoönosen vooral gerelateerd moeten worden aan de intensieve veehouderij, ook in Nederland, komt van andere deskundige wetenschappers, aldus de onderzoekers. Een deugdelijke onderbouwing van dit verband wordt niet aangeleverd, er wordt verwezen naar een vogelpestuitbraak in Thailand in 2004. Verder wordt biologische veehouderij zonder nadere onderbouwing als positief naar voren gebracht met betrekking tot zoönosen, terwijl uit de literatuur blijkt dat daar de risico’s juist groter zijn dan in de gangbare veehouderij. STAF is daarmee van mening, dat een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing van de conclusies in het persbericht ontbreekt. Op grond waarvan de onderzoekers de noodklok menen te moeten luiden, is dan ook volstrekt onduidelijk.  

STAF wil dat de Universiteit Twente het algemene publiek alsnog correct informeert

STAF is van mening dat de Universiteit Twente het algemene publiek op het verkeerde been heeft gezet. Omdat het een persbericht betreft van een universiteit wordt de suggestie gewekt, dat de conclusies zijn gebaseerd op deugdelijk en gepubliceerd onderzoek. Daarvan is geen sprake. In tegendeel. Het persbericht kent eerder een activistisch karakter. Saillant detail, is dat de in het persbericht genoemde onderzoeker (dr. Marielle Stel) voor de gemeente Hengelo actief lid is van de Partij voor de Dieren en die partij al enige tijd – op weg naar de verkiezingen – actief in de media optreedt over intensieve veehouderij en zoönosen. STAF verzoekt de Universiteit het persbericht aan te passen en het algemene publiek op een correcte wijze te informeren. Mocht de universiteit hier geen gehoor aan geven, dan overweegt STAF een klacht in te dienen bij de VSNU, de handhaver van de integriteitscode voor universiteiten.

Foto bij dit bericht: Shutterstock, Kristof Lauwers.

Deel via:

LNV legt aardappeltelers maatregelen op, waarvan effectiviteit niet is bewezen

Het ministerie van Landbouw legt akkerbouwers drie maatregelen op, waaruit zij een keuze moeten maken, zonder dat de effectiviteit van die maatregelen is bewezen. Het gaat om maatregelen die moeten voorkomen dat meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen van aardappelruggen afspoelen naar het slootwater, door een regenbui.  

Op 29 december 2020 publiceerde het ministerie van Landbouw het wijzigingsbesluit voor het gebruik van meststoffen. Aanleiding is het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat moet voorkómen dat er met een flinke regenbui meststof en gewasbeschermingsmiddel wegspoelt naar het oppervlaktewater. Voor aardappeltelers geldt sinds 2021 de volgende wetgeving:   

“…Indien een perceel bouwland gelegen op klei- of lössgrond dat grenst aan een watergang wordt gebruikt voor een ruggenteelt gaat dit gepaard met één of meer van onderstaande maatregelen:

a. er zijn drempels tussen de ruggen van minimaal 5 centimeter hoog, op gelijke afstand van ten hoogste 2 meter van elkaar over het gehele perceel aangebracht, uitgezonderd de tijdelijke situatie dat de afwezigheid van drempels wordt gerechtvaardigd door dreigende gewasschade vanwege extreme weersomstandigheden;

b. er zijn greppels aangebracht die in niet-extreme weersomstandigheden het water tegenhouden van het gehele perceel en bij deze omstandigheden niet op een watergang afwateren; of

c. langs de watergang grenzend aan het desbetreffende perceel is een onbeteelde en onbemeste zone aangelegd van minimaal 3 meter breed….”

Effectiviteit maatregelen niet bewezen

De maatregelen die het ministerie heeft voorgeschreven, komen van de zogenaamde BOOT-lijst (BOOT staat voor Bestuurlijk Overleg Open Teelten) van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Wageningen Plant Research, Louis Bolk Instituut, Nutriënten Management Instituut, Wageningen Environmental Research en Deltares onderzochten de effectiviteit van de maatregelen op de BOOT-lijst. Daaruit blijkt dat de effectiviteit van het keuzemenu dat de overheid nu bij wet oplegt aan aardappeltelers, niet bewezen is. Het aanleggen van drempels tussen aardappelruggen (optie a) is alleen onderzocht voor hellende, erosiegevoelige gebieden. Voor andere gebieden, zoals klei, is het effect niet bekend. Optie 2, het aanleggen van greppels (natte bufferstroken) is alleen onderzocht op een locatie in Noord-Brabant en een locatie in Overijssel. Het effect is locatie-specifiek, voor de meeste gebieden is niet bekend wat de maatregel kan opleveren. En de effectiviteit van optie c (droge bufferstrook) hangt af van een reeks van omstandigheden en als de gebruiksnormen gelijk blijven, dan is het effect minimaal voor nitraat en voor fosfaat is het effect meestal zeer klein.

Kwestie voorgelegd aan LNV

STAF heeft deze kwestie op 11 januari onder de aandacht gebracht van het ministerie van LNV. Met de vraag waarom het ministerie kiest voor maatregelen waarvan de effectiviteit niet vaststaat. Ondanks herhaald verzoek, is tot nu toe geen antwoord ontvangen van het ministerie van LNV.

(Foto: Shutterstock).

Deel via:

10 tekortkomingen in het Nederlandse stikstofbeleid

1. Het stikstofbeleid stuurt op een middel (rekenmodel Aerius) in plaats van op het doel: goede staat van instandhouding van de natuur.

2. De overheid heeft niet onderzocht of de investering van 5 miljard euro voor stikstofmaatregelen leidt tot een verbetering van de natuurkwaliteit. Het is goed denkbaar dat deze investering niet leidt tot een betere natuurkwaliteit.

3. De natuurwetgeving in Nederland is zodanig complex gemaakt, dat de overheid al jaren niet in staat blijkt te zorgen voor een deugdelijk juridisch kader. Bedrijven worden daar keer op keer de dupe van, doordat wetgeving en vergunningen juridisch niet houdbaar blijken. 

4. Stikstofmodel Aerius is nooit gevalideerd met metingen in de praktijk over de neerslag (depositie) van stikstof op natuurgebieden. Dit heeft als gevolg dat de onzekerheden groot zijn, en het model voortdurend wordt bijgesteld. Met telkens andere uitkomsten als gevolg.

5. De Commissie Meten en Berekenen Stikstof oordeelde in juni 2020 dat rekenmodel Aerius niet doelgeschikt is voor het stikstofbeleid. Aerius rekent op hexagoon-niveau, dat geeft onzekerheden die zodanig groot zijn, dat de uitkomsten per definitie onbetrouwbaar zijn.

6. Doordat Aerius ongeschikt is voor berekeningen op hexagoon-niveau, zijn de effecten van maatregelen die hier tóch gebruik van maken, onbetrouwbaar. Het gaat dan met name om de vergunningverlening en extern salderen.  

7. Het stikstofbeleid is niet controleerbaar. De natuurkaarten waar het stikstofbeleid mee werkt, zijn niet inzichtelijk. De onderbouwing van de natuurmonitoring (natuurkwaliteit) is niet beschikbaar en derhalve niet controleerbaar. Met name provincies laten hier steken vallen. 

8. De Kritische Depositie Waarden die toegekend zijn aan habitats, staan al decennia ter discussie. Maar worden door de overheid steeds buiten reviews van onderzoekscommissies gehouden.

9. De stikstofdoelen die Nederland stelt aan natuurgebieden, zijn voor een derde van de gebieden per definitie niet haalbaar. Ook bij een leeg Nederland worden deze doelen nog niet gehaald. Een overheid mag geen onhaalbare doelen stellen.

10. Europa onderscheidt 14 factoren die de staat van de natuur kunnen aantasten: landbouw, mensen/toeristen, waterwinning, natuurlijke processen, ziekten en plagen, etc. Nederland kent geen gewicht toe aan de invloed van de individuele factoren op de verschillende gebieden. Daardoor is onbekend hoe groot de rol van stikstof is in het hele palet van factoren.

Foto: Herstellende hoogvenen en actief hoogveen in Korenburgerveen (Gld).

.

Deel via:

Gelderland creëert piekbelasters door nieuwe natuur tegen bedrijven aan te plussen

In Gelderland is een serie piekbelasters ontstaan, doordat de Provincie nieuwe natuurontwikkeling tegen bedrijven aan, heeft ingetekend. De Provincie heeft bovendien gekozen voor de ontwikkeling van stikstofgevoelige natuur en deze ook al ingetekend op de habitatkaart in Aerius, waardoor deze natuur meetelt voor het stikstofbeleid. Gevolg is dat betreffende bedrijven nu als forse piekbelaster uit de Aerius Aankoopcalculator rollen. De Rijksoverheid gebruikt de Aankoopcalculator om te bepalen welke bedrijven piekbelaster zijn en voor opkoop in aanmerking komen.

Op 13 september 2017 stellen Provinciale Staten Gelderland het actualisatieplan voor nieuw te realiseren natuur vast. Er worden zoekgebieden aangewezen van in totaal 7.300 hectare, voor de realisatie van 5.300 hectare nieuwe natuur (bron: Provincie Gelderland). De provincie heeft gekozen voor de ontwikkeling van stikstofgevoelige natuur en de locaties van de beoogde gebieden (zoekgebieden) alvast ingetekend op de habitatkaart in Aerius. Deze tellen dus al mee voor het stikstofbeleid. Opvallend is dat deze gebieden niet zijn in te zien met Aerius Monitor, de tool die de overheid beschikbaar heeft gesteld voor het publiek en waarmee per regio kan worden bekeken waar stikstofgevoelige natuur staat ingetekend.  

Met name in de Rijntakken (uiterwaarden van de grote rivieren) zijn talrijke zoekgebiedjes voor stikstofgevoelige natuur ingetekend, bij elkaar naar schatting 5000 hectare. Deze gebiedjes zijn geregeld zowat tegen bedrijven aan, ingetekend: de stikstofgevoelige natuur en een deel van het bedrijf liggen in hetzelfde hexagoon. Aerius Aankoopcalculator berekent voor deze bedrijven een enorme piekbelasting. Wanneer de Provincie voor haar natuurontwikkeling een afstand van 100 meter had aangehouden tot deze bedrijven, dan was de piekbelasting de helft minder. Bij 250 meter is dat 65 procent.

(Foto bij dit bericht: Shutterstock)

Deel via:

STAF start onderzoek naar relatie uitkomsten stikstofrekenmodel en natuurkwaliteit

Het doel van het Europese natuurbeleid is een goede staat van instandhouding. In Nederland voert, zoals we allemaal weten, stikstof de boventoon. De overheid voert haar natuurbeleid in belangrijke mate op de uitkomsten van stikstofmodel Aerius. Maar halen we hiermee wel de instandhoudingsdoelen? En hoe werken vergelijkbare buitenlandse regio’s als Nederland aan de instandhoudingsdoelstellingen? Vragen die STAF de komende tijd geïntegreerd wil beantwoorden. Aan het onderzoek werken interne en externe onderzoekers mee.

Nederland stelde in december nieuwe natuurdoelen vast: In 2025 moet de stikstofdepositie in 40 procent van de natuurgebieden onder de kritische depositiewaarde liggen. In 2030 moet dat in 50 procent van de natuurgebieden zo zijn. Een opmerkelijke doelstelling, aangezien deze theoretische berekeningen los lijken te staan van de werkelijke natuurkwaliteit. Het onderzoek Stikstof & Natuurkwaliteit behelst drie vragen.

Onderzoeksvragen

  1. Wat is de kritische depositiewaarde voor stikstof voor stikstofgevoelige habitats, onder Nederlandse praktijkomstandigheden? En is die KDW per habitattype voor alle gebieden gelijk, of verschilt die van gebied tot gebied?
  2. In hoeverre geven de uitkomsten van de Aerius-berekeningen een juist beeld van de werkelijke staat van instandhouding van de natuur? M.a.w. is Aerius een geschikt instrument om mee te sturen op de Europese instandhoudingsdoelstellingen?
  3. Welke maatschappelijke kosten moeten worden gemaakt, voor welke baten t.a.v. de instandhoudingsdoelstellingen?

De eerste bevindingen zijn te lezen in de nieuwsbrief Onderzoek Stikstof & Natuurkwaliteit, december 2020.

Foto: Natura 2000 gebied Korenburgerveen (hoogveen) in Gelderland.

Deel via:

Albert Heijn gaat foute namen vega-producten aanpassen

Albert Heijn zegt toe de benamingen ‘plantaardige kaas’ en ‘havermelk’ uit haar communicatie te verwijderen. Het is namelijk wettelijk niet toegestaan om vega-producten waarin geen zuivel is verwerkt, te duiden als ‘kaas’ of ‘melk’. STAF attendeerde de grootgrutter hierop.

Fabrikanten van vega-producten geven hun product nogal eens de naam van een dierlijke tegenhanger. STAF zocht uit welke namen wel en niet mogen voor vega-producten. Het gebruik van zuivelnamen voor vega-producten is verboden. De benamingen room, kaas, yoghurt en boter zijn exclusief voor producten waarin zuivel is verwerkt. Vleesnamen mogen doorgaans wel gegeven worden aan vega-producten, het is echter mogelijk om dit via nationale wetgeving te verbieden. Dat is bijvoorbeeld in Frankrijk het geval.

Albert Heijn laat in antwoord op de brief van STAF het volgende weten: “Wij hebben de noemer ‘plantaardige kaas’ inmiddels aangepast. Ook het gebruik van ‘havermelk’ in plaats van haverdrink is uiteraard niet de bedoeling. Ook deze term op de betreffende Allerhande pagina zal worden aangepast naar ‘haverdrink’.”

STAF sprak in de afgelopen weken meer fabrikanten van vega-producten aan op het gebruik van zuivelnamen voor hun product.

Bronnen

De regelgeving voor productnamen is te vinden in het Warenwetbesluit Zuivel BWBR0006982 (wetten.overheid.nl/BWBR0006982/2016-12-22). De uitspraak van het Europese Hof van Justitie over de naamgeving (2017) is hier na te lezen: eurowet.nl/nieuws/zuivelbenamingen-mogen-niet-op-plantaardige-producten-staan.html

Deel via:

Boeren verbijsterd: ‘ons land blijkt ingetekend als stikstofgevoelige natuur’

Deze week bracht STAF naar buiten dat sinds 1 september 2017 in totaal zo’n 80.000 ha stikstofgevoelige natuur werd toegevoegd in Aerius. Dit gebeurde buiten het zicht van belanghebbenden. Verschillende boeren checkten voor de zekerheid de habitatkaart in Aerius en zagen soms tot hun verbijstering dat het eigen land is ingekleurd als ‘stikstofgevoelige natuur’.

Zowel bij STAF als bij Stikstofclaim komen sinds de publicatie mails en telefoontjes binnen van boeren die zagen dat hun eigen land in Aerius is ingetekend als ‘stikstofgevoelige natuur’. Het gaat om boeren met landerijen in Vogelrichtlijngebieden, zoals in de uiterwaarden en in gebieden met een ‘weidevogelpakket’. Doordat de eigen landerijen zijn ingetekend als stikstofgevoelig, zijn sommige boerderijen opeens piekbelaster geworden voor de stikstofregelgeving. Alle boeren meldden dat het bijtekenen van stikstofgevoelige natuur op hun grond, buiten hun medeweten is gebeurd.

Gevoelige natuur schuift op naar bedrijven

Verder is een aantal berichten binnengekomen van boeren die hebben gezien dat veel stikstofgevoelige hexagonen zijn ingetekend in Aerius, vlakbij hun bedrijf. Omdat de afstand tussen stikstofgevoelige natuur en bedrijf hierdoor kleiner is geworden, neemt de impact van de stikstofregelgeving voor deze bedrijven toe. Ook hier zijn piekbelasters ontstaan. Alle boeren geven aan door niemand op de hoogte te zijn gebracht van het ‘bijplussen’ van stikstofgevoelige natuur nabij hun bedrijf.

Deel via:

IPO en Provincie Gelderland draaien om hete stikstofbrij heen

Vandaag kwam het Interprovinciaal Overleg (IPO) met een reactie op de STAF-analyse ‘Veel stikstofgevoelige natuur bijgetekend in rekenmodel Aerius‘. Volgens IPO wordt er geen stikstofgevoelig habitat ‘bijgeplust’ maar gaat het om ‘aanpassingen’.

Feit is dat tussen 2017 en 2020 in totaal 80.000 hectare stikstofgevoelige natuur is toegevoegd aan de habitatkaart in Aerius. Volgens het IPO is er juist sprake van een afname, het IPO beschouwt dan ook niet de afgelopen vijf jaar, zoals STAF. Maar kiest slechts één jaar. Terwijl ook in dit jaar duizenden hectares stikstofgevoelige natuur werden bijgetekend in de provincie Gelderland.

Het bijtekenen van zoveel stikstofgevoelige natuur heeft direct consequenties voor belanghebbenden. Ook Provincie Gelderland kwam met een reactie. IPO en Provincie Gelderland gaan voorbij aan het punt dat STAF maakt. Nog steeds zijn er geen stukken overlegd aan STAF, waaruit blijkt dat er sprake is van een democratische procedure, met inspraak voor belanghebbenden.

Verder is er wel degelijk sprake van het aanwijzen van nieuwe stikstofgevoelige gebieden. En wel zoveel hectares, waardoor het areaal stikstofgevoelige natuur in vijf jaar tijd bijna verdubbelde. De Provincie Gelderland heeft tot nu toe geen stuk kunnen overleggen waaruit een impactanalyse blijkt voor de omgeving. Ook werd nog geen stuk overlegd waaruit een democratische besluitvorming blijkt, met inspraakmogelijkheid voor belanghebbenden.

Lees hier de reactie van IPO.

Deel via:

Veel stikstofgevoelige natuur bijgetekend in rekenmodel Aerius

In de afgelopen vijf jaar werd veel stikstofgevoelige natuur bijgetekend op de natuurkaart in rekenmodel Aerius. Tijdens de zoektocht naar antwoorden werd duidelijk dat transparantie ontbreekt, en er een werkwijze wordt gehanteerd waarbij inspraak door belanghebbenden niet mogelijk is.

Op de zogenaamde habitatkaart van stikstofmodel Aerius blijken in de afgelopen vijf jaar zo’n 80.000 hectares met stikstofgevoelige natuur te zijn bijgetekend in de Natura 2000 gebieden. Dit gebeurde buiten het zicht van belanghebbenden rondom die natuurgebieden. Het totale areaal aan stikstofgevoelige natuur in Aerius komt daarmee op zo’n 200.000 hectare. Het bijtekenen van extra hectares met stikstofgevoelige natuur vond vooral plaats in de provincie Gelderland, maar ook in Overijssel, Drenthe, Noord-Brabant en Limburg.

Lees ook de column van STAF-voorzitter Jaap Haanstra op Boerenbusiness.

Deel via:

Jan Cees Vogelaar legt adviseursrol STAF neer

Jan Cees Vogelaar heeft vanavond zijn adviseursrol bij STAF neergelegd. Dit nadat bekend is geworden dat hij plek 9 heeft gekregen op de kieslijst van Forum voor Democratie, voor de Tweede Kamerverkiezingen 2021. Zijn verklaring kunt u hieronder downloaden.

Voorzitter Jaap Haanstra spreekt van een aderlating. Vogelaar is een van de initiatiefnemers van STAF en zijn bijdrage aan de realisatie van deze organisatie is groot. Namens het voltallige team wenst hij Vogelaar alle succes toe in de aanloop naar de verkiezingen en daarna wellicht in de Tweede Kamer.

Deel via:

Minister Schouten blijft stikstofbeleid ophangen aan één rekenmodel

Gebruik meer modellen naast elkaar, in plaats van één model. Het stikstofbeleid is te complex en de onzekerheden in de individuele modellen zijn te groot, om het beleid op te hangen aan één model.’ Dit is samengevat een belangrijk advies van de Adviescommissie Meten en Berekenen Stikstof (Commissie Hordijk, juni 2020). Deze Adviescommissie toetste in opdracht van minister Schouten het stikstofmodel, waarop Nederland haar stikstofbeleid baseert. Gisteren presenteerde minister Schouten de uitwerking van de stikstofmaatregelen van het kabinet, waarbij alle doorrekeningen wederom plaatsvonden met één model: Aerius (OPS).

Het Europese stikstofbeleid wordt gebaseerd op een combinatie van de modellen Lotos-Euros en Emep. Schouten kreeg van de Commissie Hordijk het advies haar beleid ook met deze modellen door te rekenen. De maatregelen tot 2030 blijken echter uitsluitend te zijn doorgerekend met Aerius/OPS, een model dat alleen in Nederland wordt gebruikt.

Ander model, andere uitkomsten

Alle stikstofmodellen kennen relatief grote onzekerheden. En ieder model heeft zijn eigen sterke, maar ook zwakke punten. Door meerdere modellen naast elkaar te gebruiken, komen de onzekerheden in beeld en kunnen de effecten van stikstofmaatregelen beter worden voorspeld. Ter vergelijking: voor het voorspellen van het weer worden meerdere modellen tegelijkertijd gebruikt. Het ene model is bijvoorbeeld goed in het voorspellen van regen, het andere model in het voorspellen van de temperatuur.

STAF heeft al meermalen aan het ministerie van Landbouw gevraagd of de beleidsmaatregelen ook doorgerekend gaan worden met het Europese beleidsmodel (Lotos-Euros / Emep), zoals de Commissie Hordijk adviseert. Een antwoord blijft tot nu toe uit.

Om te laten zien tot welke verschillen individuele modellen leiden, heeft STAF een vergelijking gemaakt tussen de uitkomsten van Aerius/OPS (Nederland) en Lotos-Euros/Emep (Europees beleidsmodel). Met dank aan TNO voor het aanreiken van gegevens. Wanneer LNV enkel het Europese model Lotos-Euros/Emep zou gebruiken, dan is de doelstelling voor 2030 voor de landbouw al behaald.

Deel via:

Zeeuws Statenlid heeft geen onderbouwing voor ‘vissterfte door landbouw’

Het Zeeuwse Statenlid Gerwi Temmink (Groen Links) stelde op 1 oktober Statenvragen over de acute vissterfte in het Veerse Meer, afgelopen zomer. Met een vingerwijzing naar de overbemesting door de landbouw. STAF vraagt Temmink om een onderbouwing voor zijn vingerwijzing. Die blijkt hij niet te kunnen geven.

Sinds medio augustus was/is een aanzienlijk deel van het Veerse Meer zuurstofloos. Er was sprake van acute sterfte van vissen, planten, …. De zuurstofloosheid zou veroorzaakt worden door o.a. overbemesting in de landbouw waardoor de bodem (over)verrijkt wordt met nitraten, fosfaten etc…..’, begint Temmink zijn vragen aan GS Zeeland. STAF vraagt Temmink eerst per mail om een onderbouwing voor zijn vingerwijzing, en belt hem een dag later op. Tot verrassing van STAF heeft het Groen Links-Statenlid de onderbouwing niet paraat. “Ik beschik niet over een onderbouwing. Een deskundige met veel kennis van zaken heeft de vragen voor mij opgesteld”,  aldus Temmink. Hij wil niet zeggen wie deze deskundige is.

Historisch ‘bewijs’

Temmink laat weten niet met STAF in discussie te willen over zijn vragen. “Vanuit de fractie zijn wij als Statenleden degenen die de vragen stellen aan GS. Van hen verwachten wij antwoorden; discussie met derden gaan we daarover niet aan voor alle helderheid.” Wel zet hij de mail van zijn deskundige door (geanonimiseerd). Er zijn drie stukken als bewijs toegevoegd. Een artikel uit 1990 over de waterkwaliteit in het Veerse Meer, een nieuwsbericht uit 2007 over een waterverbeterproject en een Deltares-rapport over de waterkwaliteit in het Veerse Meer over de periode 2000 – 2013. Geen van de historische documenten levert de gevraagde onderbouwing voor de vissterfte in 2020 door de landbouw. Het Deltares-rapport vermeldt echter wel een andere reden voor de zuurstofloosheid: waterlagen met verschillende zoutconcentraties mengen zich in sommige delen van het Veerse Meer slecht, waardoor de onderste laag zuurstofarm wordt.

Onderzoek Rijkswaterstaat

Het Veerse Meer valt onder Rijkswaterstaat. Deze dienst heeft een onderzoek ingesteld naar de vissterfte. STAF vraagt Rijkswaterstaat naar zijn bevindingen. “Wij zouden ook graag weten wat de oorzaak is, maar weten dat nog niet. Wij monitoren de waterkwaliteit over een langere periode in de hoop daarmee de oorzaak te vinden”, aldus de woordvoerder.

Foto: Veerse Meer (Zeeland). Bron: Shutterstock/Ciwoa

Deel via:

STAF-organisatie versterkt met vier nieuwe mensen

Mr. Gerard Snijders is afgelopen zomer toegetreden tot de Wetenschappelijke Raad van Advies van STAF. Snijders is oud-advocaat in Utrecht en oud-hoogleraar Agrarisch recht aan Radboud Universiteit in Nijmegen. Hij vormt nu samen met dr. Aalt Dijkhuizen de Wetenschappelijke Raad van Advies van STAF.

Het bestuur van STAF werd afgelopen zomer versterkt met Wim Blijdorp, akkerbouwer in Middenmeer; Tom van der Meer, fruitteler en akkerbouwer in Kapelle en Hans Puttenstein, melkveehouder en roodbontfokker in Kamperveen. STAF streeft naar een evenredige vertegenwoordiging over sectoren en over het land. Later dit jaar zal nog een nieuw bestuurslid toetreden.

Mr. Gerard Snijders, Wetenschappelijke Raad van Advies.
Het bestuur van STAF, met v.l.n.r. Wim Blijdorp, Hans Puttenstein, Leonie Bosch-Chapel, Tom van der Meer en Jaap Haanstra.

Studies door externe onderzoekers

Dit jaar heeft STAF budget beschikbaar gesteld voor meerdere externe studies van onafhankelijke onderzoeksjournalisten en wetenschappers. Onderzoek vindt momenteel plaats op de volgende thema’s: omvang en herkomst groene geldstromen; wetenschappelijke onderbouwing van de kritische depositiewaarden onder het stikstofbeleid; herkomst vervuiling in grond- en oppervlaktewater; green deal.

Onderzoeker dr. Piet van der Aar en onderzoeksjournalist Geesje Rotgers vormen het vaste onderzoeksteam van STAF.

Deel via:

Friesland betaalt € 155.545 aan MOB voor behoud afvalverbrander

Een juridische strijd aanbinden tegen een bedrijf om dat tot sluiten te dwingen, om vervolgens betaalde adviesdiensten te verrichten voor hetzelfde bedrijf om het overeind te houden? Voor milieuorganisatie MOB is dat een normale gang van zaken. De Friese overheid betaalde 155.545 euro aan MOB voor advies, en wist daarmee zijn afvalverbrandingsoven voor sluiting te behoeden. STAF dook in de zaak.

Een tipgever stuurde STAF een factuur van milieuorganisatie Mobilisation for the Environment (MOB), gericht aan de GGD van de Friese gemeenten, voor geleverd advies. STAF neemt contact op met deze Friese overheid, die laat weten dat MOB hier voor in totaal 155.545 euro aan facturen indiende, in de periode 2015 – 2017, voor geleverde diensten. Voor verdere informatie wordt doorverwezen naar de gemeente Harlingen. Die is opdrachtgever en heeft MOB ingehuurd. In deze gemeente staat de afvalverbrandingsoven.

STAF vindt het opmerkelijk dat een actievoerder tegen overheidsbeleid zich laat betalen door de overheid. En dat de overheid een actievoerder inhuurt voor het bereiken van haar doel.

Download het artikel om het te lezen.

Deel via:

Dieetbedrijf serveert naast Bodyhappiness portie onjuistheden over veehouderij

STAF heeft dieetbedrijf Jasper Alblas verzocht een aantal onjuistheden in zijn dieetprogramma recht te zetten. In het afslankprogramma ‘September Challenge’ geeft Alblas adviezen voor het stimuleren van de vetverbranding. Een van de adviezen is om wekelijks een vegan-dag in te lassen. Naast adviezen over voeding en voedingsstoffen, voorziet Alblas zijn klanten tevens van een portie onjuistheden over de veehouderij. Alblas beweert onder meer dat ‘de bio-industrie’ groeihormonen gebruikt en preventief antibiotica. Een klant die hiervan niet was gediend, stuurde haar klacht naar STAF.

Deel via:

Gesprek LNV en STAF/SSC over voermaatregel struikelt over voorwaarden

STAF en Stikstofclaim (SSC) lazen tot hun verrassing in de stukken die minister Schouten op 11 augustus naar de Tweede Kamer zond, dat zij op 12 augustus in Den Haag werden verwacht voor een gesprek met het ministerie van LNV. Verrassend omdat LNV en STAF/Stikstofclaim niet tot overeenstemming waren gekomen over de gespreksvoorwaarden. Tijdens het kort geding dat beide stichtingen aanspanden op 30 juli, was de uitkomst dat LNV de ontbrekende berekeningen van de eiwitlimieten in de voermaatregel mondeling uiteen zou zetten. Tot een afspraak kwam het (nog) niet, omdat beide stichtingen niet instemden met de voorwaarden die LNV verbond aan dat gesprek (zie passage onderaan dit bericht).

Die voorwaarden komen er in het kort op neer dat LNV een technische toelichting geeft, zonder dat vertegenwoordigers van de stichtingen daarover het gesprek mogen aangaan. Het wordt letterlijk een hoorcollege van het ministerie van LNV. Over wat er ten gehore wordt gebracht, mag vervolgens niet worden gecommuniceerd door de stichtingen. LNV wil zaken vastleggen in een verslag en alleen dat verslag mag worden gedeeld. Beide stichtingen zien niets in een gesprek waarbij zij in feite monddood worden gemaakt. Wel hebben zij LNV laten weten bereid te zijn beperkingen in acht te nemen ten aanzien van de ambtenaren, door hen niet te citeren en niet met naam en positie te noemen.

STAF en Stikstofclaim hebben vanaf het kort geding op 30 juli tot en met 11 augustus veel moeite gedaan om het gesprek te laten slagen, waarbij communicatie over de inhoud van het gesprek (dus niet over de ambtenaren en hun posities) voor beide stichtingen een voorwaarde was. Het verzoek om ruimere communicatiemogelijkheden werd niet gehonoreerd. LNV hield voet bij stuk: alleen het verslag dat wordt gemaakt van het gesprek mag worden gebruikt in de communicatie. Staf en Stikstofclaim achten het gesprek onder deze restrictie weinig zinvol.

Betreft: Passage uit mail landsadvocaat, namens LNV op 11 augustus 2020, aan advocaat STAF/Stikstofclaim, over wijze waarop gecommuniceerd mocht worden over inhoud gesprek. Alleen hetgeen was vastgelegd in het verslag kon in de communicatie worden gebruikt.
Deel via:

Onderbouwing voermaatregel blijkt niet gedocumenteerd

De onderbouwing van de voermaatregel is niet gedocumenteerd, maar zit in het hoofd van één ambtenaar. Het ministerie van LNV kon vanochtend tijdens het kort geding dan ook niet aangeven welke gegevens de ambtenaar precies had gebruikt, en hoe deze tot de door de Minister voorgestelde voernormen was gekomen. De onderbouwing waarom de stichtingen AgriFacts (STAF) en Stikstofclaim vanochtend verzochten in een kort geding, kwam daarom niet op tafel. Wat er niet is, kun je niet opvragen. De eis kwam daarmee te vervallen.

Beide stichtingen spanden een kort geding aan tegen het ministerie van LNV omdat zij willen weten waarop de voorgestelde voernormen zijn gebaseerd.

Stikstofclaim en STAF zijn blij met de uitkomsten van het kort geding. Dat geeft tenminste duidelijkheid. Beide partijen hadden al het vermoeden dat de onderbouwing van de voermaatregel tekort schoot, maar dat het ministerie de onderbouwing niet heeft gedocumenteerd, zien beide stichtingen als een forse tekortkoming. Eén ambtenaar blijkt de nieuwe voedernormen voor melkvee te hebben berekend, maar het is onbekend of deze ambtenaar zijn berekeningen kan reproduceren. De berekeningen zitten in het hoofd van deze ambtenaar, die momenteel op vakantie is.
Vanaf 1 september gelden nieuwe normen voor veevoer, met als doel de stikstofuitstoot met 0,2 kiloton te verminderen. Hiermee moet de woning- en wegenbouw worden vlot getrokken.

Vervolgstappen

Met tussenkomst van de rechter werd vanochtend afgesproken dat Stikstofclaim, STAF en het ministerie van LNV in gesprek gaan met de betreffende ambtenaar, over de berekening en de gebruikte data.

Omdat de invoerdatum van de voermaatregel (1 september) snel dichterbij komt, willen Stikstofclaim en STAF er niet op gokken dat het de ambtenaar tijdig lukt de onderbouwing te reproduceren. De besturen van Stikstofclaim en STAF zullen de voorzieningenrechter vragen de ingangsdatum van de veevoermaatregel op te schorten, zolang de onderbouwing niet transparant en controleerbaar is.

Deel via:

STAF en Stikstofclaim willen dat LNV onderbouwing voermaatregel openbaar maakt

De stichtingen Stikstofclaim en Agrifacts (STAF) starten een kort geding, als het ministerie van LNV blijft weigeren de onderbouwing van de voermaatregel openbaar te maken. Beide organisaties hebben LNV tot vrijdag 12.00 uur de tijd gegeven om de informatie op te leveren. Het ministerie van LNV wil per 1 september limieten stellen aan de eiwitgehalten in krachtvoer voor koeien, gedifferentieerd naar grondsoort (zand, klei, veen) en bedrijfsintensiteit (<14.000, 14.000-20.000 en >20.000 kg melk/ha). LNV heeft de eiwitlimieten voor de 9 grondsoort-intensiteit-combinaties zelf ‘afgeleid’ op basis van steekproeven van melkveebedrijven in het BIN-meetnet. Maar de LNV-berekeningen stroken niet overal met praktijkcijfers.

Op 28 april vraagt het ministerie van LNV de Commissie Deskundigen Meststoffenwet (CDM) om de effectiviteit en de gevolgen van de voermaatregel die de minister voornemens is in te voeren, te toetsen. Op 11 mei 2020 komt de CDM met een uitgebreid advies, dat niet ter beschikking wordt gesteld aan de Tweede Kamer. Als STAF vraagt of het CDM-advies gedeeld is met de Tweede Kamer, verwijst het ministerie van LNV naar een ‘spelonk’ op de website van Wageningen UR, waar het online staat. Het CDM-advies is haast onvindbaar. Beide stichtingen vinden het raar dat LNV gebruik maakt van een WUR-website, voor een advies dat in opdracht van LNV is opgesteld en ook aan LNV is gericht.

Steekproeven LNV onverantwoord klein

Uit het CDM-advies blijkt dat het ministerie zelf de eiwitlimieten voor krachtvoeders heeft berekend, op basis van melkveebedrijven in het Bedrijven Informatie Netwerk (BIN). STAF vraagt die gegevens op, om de LNV-berekeningen te kunnen controleren, maar LNV geeft die tot nu toe niet.

Uit het CDM-advies blijkt verder dat LNV werkte met wel hele kleine steekproeven voor haar berekeningen. De steekproefgroottes voor intensieve en extensieve bedrijven op veen en klei bedragen slechts enkele bedrijven. Gezien de grote spreiding tussen bedrijven, lijkt het vaststellen van voerlimieten op basis van dergelijke minieme steekproeven onverantwoord. Ook CDM heeft te weinig zicht op het rekenwerk van LNV en zegt: ‘het is niet bekend hoe nauwkeurig deze gegevens zijn en hoe groot de variatie is per grondsoort-intensiteit-combinatie’.

Een aantal LNV-limieten wijken af van praktijkcijfers, waarin STAF inzage had. LNV laat daarop weten dat zij niet beschikt over praktijkcijfers en derhalve niet met praktijkcijfers heeft kunnen werken.  CDM stelt het jammer te vinden dat LNV niet met praktijkcijfers heeft gewerkt, hierdoor is de onzekerheid groter dan nodig zou zijn.

Stikstofclaim en STAF hopen dat het ministerie van LNV deze week de gegevens aanlevert, die zij heeft gebruikt voor haar berekeningen van de eiwitlimieten. Zodat deze gecontroleerd kunnen worden en vergeleken met de praktijkcijfers. Als de gegevens niet worden overlegd, dan zullen beide stichtingen samen een kort geding starten.

Deel via:

Voermaatregel vanwege stikstof niet transparant

Stichting Agrifacts wil de onderbouwing van de ‘stikstofreductie voermaatregel’ toetsen, maar het lukt tot nu toe niet om de gebruikte brondata op tafel te krijgen. Zowel het ministerie van LNV als haar adviescommissie CDM willen (nog) geen inzage geven in de gebruikte data. Het ministerie van LNV stelt de maximale limieten aan ruw-eiwitgehalten in krachtvoeders te hebben gebaseerd op onder meer cijfers uit het Bedrijven Informatie Meetnet (BIN). STAF wil die cijfers hebben, maar ving tot nu toe bot.

Vanaf 1 september 2020 stelt het ministerie van LNV een limiet aan het ruw eiwitgehalte in aangekochte krachtvoeders, als functie van de grondsoort en melkproductie per hectare. Het ministerie heeft de limieten AFGELEID van cijfers uit met name het Bedrijven Informatie Meetnet (BIN) van Wageningen Universiteit. Stichting AgriFacts (STAF) wil weten welke BIN-cijfers/afgeleiden (specifiek de ruw eiwitgehalten in de krachtvoeders) zijn gebruikt, om zo de voorgestelde limieten te kunnen toetsen. STAF ontvangt namelijk signalen dat de berekende limieten niet overeenstemmen met cijfers uit de praktijk.

Het ministerie laat weten de BIN-cijfers niet te hebben gebruikt voor het bepalen van de maximale eiwitgehalten van krachtvoeders. “Wij kennen noch het krachtvoer, noch de eiwitgehalten van de BIN-bedrijven”, aldus een LNV-woordvoerder. De Commissie Deskundigen Meststoffenwet, die de limieten toetste in opdracht van LNV, stelt dat het ministerie van LNV zelf de limieten heeft afgeleid. En dat er wel gewerkt is met eiwitcijfers uit het BIN-meetnet. In een CDM-memo van 11 mei staat hierover: ‘De berekende gemiddelde eiwitgehalten van het krachtvoer dat in 2018 is gebruikt per grondsoortintensiteit-combinatie, zijn afgeleid van gegevens van het Bedrijveninformatie Netwerk (BIN), van de Kringloopwijzer voor die bedrijven, en van de Werkgroep Uniformering Mestcijfers (WUM).’ Bovendien zouden de gegevens over het krachtvoer bekend moeten zijn, die moeten melkveehouders aanleveren bij RVO via de voersector.

STAF vindt dat de onderbouwing van overheidsnormen altijd transparant en herleidbaar moet zijn. Dat is hier niet het geval.

Deel via:

‘Natuurmonumenten schuift verantwoordelijkheid voor zijn rapport over vondst bestrijdingsmiddelen af’

Wie verantwoordelijk is voor de inhoud van het rapport over de vondst van bestrijdingsmiddelen in Drentse natuurgebieden, is nog altijd niet duidelijk. Het rapport zorgt inmiddels voor commotie vanwege de eenzijdige beschuldiging aan het adres van de landbouw als veroorzaker van de problematiek. De onderzoekers verwijzen nu naar Natuurmonumenten, ‘het is hun rapport’. Natuurmonumenten verwijt in Akkerwijzer de burgeractiegroep Meten=Weten en dagblad Trouw eenzijdige berichtgeving. STAF concludeert dat het rapport van Natuurmonumenten te eenzijdig is opgesteld, en aanleiding geeft tot stigmatisering van boeren.

STAF concludeerde op 7 juni dat in het rapport over de vondst van bestrijdingsmiddelen in Drentse natuurgebieden, dat in opdracht van Natuurmonumenten is opgesteld, een deugdelijke bronnenanalyse ontbreekt. Alleen de landbouw wordt voortdurend nadrukkelijk genoemd als mogelijke bron, andere bronnen worden niet genoemd of summier genoemd. STAF bracht de hoofdonderzoeker op de hoogte van de bevinding, dat het aannemelijk is dat sommige veel gevonden stoffen verbrandingsemissies (uitlaatgassen) betreffen en geen residuen van bestrijdingsmiddelen. De hoofdonderzoeker onderschreef die bevinding van STAF.

Volgens directeur Marc van den Tweel, directeur van Natuurmonumenten, ontkent de hoofdonderzoeker het eens te zijn met de bevindingen van STAF. Dit schrijft Van den Tweel op 10 juni aan STAF. STAF heeft daarop besloten de correspondentie openbaar te maken (zie brief van 13 juni). Ook zegt Van den Tweel in zijn persbericht niet opzettelijk te hebben verwezen naar de landbouw. STAF concludeert dat het rapport van Natuurmonumenten daartoe wèl aanleiding geeft. Ook stelt Van den Tweel het in ecologische zin onjuist te vinden dat STAF uitgaat van ‘het percentage stoffen als totaal’. STAF heeft Van den Tweel erop gewezen dat niet STAF, maar Natuurmonumenten zelf deze benadering hanteert in zijn rapport.

Deel via:

Natuurmonumenten ziet uitlaatgassen aan voor pesticiden landbouw

Natuurmonumenten liet onderzoek doen naar bestrijdingsmiddelen in Natura 2000 gebieden in Drenthe. Daarbij werden verontrustende hoeveelheden bestrijdingsmiddelen aangetroffen, de natuurorganisatie linkte de vondst aan de landbouw. Uit onderzoek van STAF blijkt nu dat Natuurmonumenten emissies uit verbrandingsprocessen (verkeer, energie) heeft aangezien voor bestrijdingsmiddelen.

De monsters werden genomen door het burgerinitiatief Meten=Weten in Westerveld (Dr), dat zich fel verzet tegen het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Volgens de actiegroep ligt er een deken van gif over Drenthe, veroorzaakt door de industriële landbouw.

STAF heeft contact gezocht met de hoofdonderzoeker, Jelmer Buijs van Buijs Agro Service, die het rapport heeft samengesteld voor Natuurmonumenten. Deze bevestigt de bevinding van STAF, dat een aantal veel gemeten stoffen die zijn gevonden in de Drentse natuur, waarschijnlijk uit verbrandingsprocessen afkomstig zijn. Opvallend is dat de onderzoekers dit wel wisten, maar hierover niets hebben vermeld in het rapport voor Natuurmonumenten.

Actie door STAF

Het bestuur van STAF heeft Natuurmonumenten verzocht deze belangrijke bevinding toe te voegen op haar website. Ook is de onderzoekers die in opdracht van Natuurmonumenten het onderzoek uitvoerden, verzocht voor alle aangetroffen stoffen de meest waarschijnlijke herkomst te vermelden. Deze informatie ontbreekt in het rapport. Er wordt daarentegen gesuggereerd dat er een mogelijke relatie ligt met landbouw. Dit is geen correcte wijze van rapporteren. Het STAF-bestuur kaart de kwestie ook aan bij de Tweede Kamer. Het bestuur wil dat er meer toezicht komt op onderzoek bij organisaties die voor een aanzienlijk deel door de overheid worden gefinancierd.

Deel via:

Medialogica beschuldigt wel, maar bewijst niet

Op 26 mei zond de Publieke Omroep de Medialogica-reportage ‘Boerenprotest’ uit. Hierin was een centrale rol weggelegd voor Geesje Rotgers en haar onderzoek op het stikstofdossier (Rotgers werkt tegenwoordig voor STAF). Medialogica bracht naar buiten dat er belangrijke nuanceringen en wederhoor ontbreken in publicaties van Rotgers. Deze beschuldigingen worden echter niet voorzien van bewijs, er wordt geen enkele publicatie van Rotgers overlegd, waar dit het geval zou zijn.

In de uitzending wordt wel aandacht besteed aan de documentaire ‘De Trukendoos van het RIVM’.  Deze documentaire van journalisten Huib Schoonhoven en Karen Kuiper ging viraal tijdens de boerenprotesten, in het najaar van 2019. Beide documentairemakers wonnen al eens een Tegel voor hun filmwerk op het stikstofdossier. In een deel van de film volgen de makers Rotgers bij een bezoek aan meetstation Wekerom.

In de journalistiek geldt dat de auteur/maker verantwoordelijk is voor het werk, niet de bronnen die worden opgevoerd. Immers, de maker stelt de vragen en bepaalt welke elementen hij opneemt en weglaat. Medialogica heeft kritiek op ‘De Trukendoos’, hierin zou naar mening van de onderzoeksredactie belangrijke informatie zijn weggelaten. Opvallend is dat Medialogica geen contact opneemt met Schoonhoven en Kuiper voor wederhoor.

Bron: Printscreen website Medialogica

Medialogica beschuldigt Nederlands Dagblad

Medialogica uit voorafgaande aan de uitzending stevige kritiek op de publicaties van Rotgers in de media, waaronder het Nederlands Dagblad. Omdat Medialogica nergens aangeeft om welke publicaties het gaat, dient Rotgers een klacht in. Ook vraagt Rotgers aan Medialogica de kritiek in het Nederlands Dagblad te bevestigen. Het antwoord is verrassend: Medialogica stelt verkeerd te zijn geciteerd door de krant, en er zou nog een fout in het artikel staan. Opnieuw wordt geen bewijs geleverd bij de aantijging. Het Nederlands Dagblad houdt echter voet bij stuk: Medialogica heeft het artikel zoals gepubliceerd, schriftelijk geaccordeerd en levert de correspondentie aan als bewijs.

Medialogica vergist zich

De correspondentie tussen het Nederlands Dagblad en Medialogica legt de vergissing bloot. Medialogica is er zonder meer vanuit gegaan dat ‘De Trukendoos van het RIVM’ een publicatie van Rotgers zou betreffen. De ‘waakhond van de media’ heeft verzuimd te controleren wie deze video heeft gemaakt.

Bewijs ontbreekt

‘Beschuldigen zonder onderbouwing’ komt vaker voor in artikelen en producties op landbouwdossiers. Dit was destijds een van de redenen voor de oprichting van STAF.

Update 23 juli 2020: Begin juli is ervoor gekozen de zaak voor te leggen aan de rechtbank (en niet aan de Raad voor de Journalistiek). De procedure loopt.

Deel via:

STAF versterkt team en start donateursblad

Piet van der Aar en Frans van de Lindeloof zijn onlangs toegetreden tot de STAF-organisatie. Van der Aar gaat zich inzetten voor de research-activiteiten en Van de Lindeloof zal leiding gaan geven aan de verdere uitbouw van de activiteiten. Verder zal begin mei de eerste editie van het STAF-donateursblad verschijnen. Via deze uitgave worden donateurs (vanaf 150 euro) ieder kwartaal op de hoogte gehouden van de uitkomsten van de onderzoeken en de gevoerde procedures.

STAF heeft recent twee nieuwe mensen toegevoegd aan haar team. Dr. Piet van der Aar, voormalig directeur van Schothorst Feed Research, gaat de researchactiviteiten van STAF versterken. Van der Aar zal zich met name bezighouden met ‘fact checking’ voor onderwerpen op het gebied van diervoer en veehouderij. Frans van de Lindeloof wordt directeur van STAF.  Van de Lindeloof was jarenlang verbonden aan LTO Noord, als secretaris van besturen en vakgroepen en tot zijn pensionering als coördinator LTO Noord Fondsen. De functie van directeur werd tijdelijk waargenomen door Jan Cees Vogelaar. Vogelaar is vanaf het begin verbonden aan STAF, als adviseur van het bestuur. Deze rol blijft hij vervullen. Bestuurs-, adviseurs- en directiefuncties zijn onbezoldigd.

Uitbouw van de organisatie

Dit jaar wil STAF haar organisatie verder uitbreiden. “Amper een jaar geleden wisten wij niet hoe een initiatief als STAF zou uitpakken. Wij wisten wel dat er binnen de landbouw veel behoefte is aan een organisatie die feiten checkt en actie onderneemt om onjuistheden recht te laten zetten. Maar zo’n organisatie opzetten vergt wel het nodige, zoals: het vinden van deskundigen om informatie te checken, het aantrekken van juridische ondersteuning om in voorkomende gevallen rectificatieprocedures te voeren, en het op orde krijgen van de financiële boekhouding”, blikt voorzitter Jaap Haanstra terug op het eerste jaar. “Wij zijn blij met alle steun en donaties. Dat geeft voldoende vertrouwen voor een verdere opschaling van onze activiteiten.”

STAF-donateursblad

Donateurs van STAF (vanaf 150 euro per jaar) zullen voortaan ieder kwartaal op de hoogte worden gehouden van de ‘facts’ en ‘checks’ en procedures middels het STAF-donateursblad. Hierin wordt op journalistieke wijze verslag gedaan van de uitkomsten van alle onderzoek en de gevoerde procedures. In de eerste week van mei verschijnt de eerste editie. De eerste uitgave zal breed worden verspreid en ook via de website van STAF beschikbaar komen. Daarna zal het blad alleen beschikbaar zijn voor donateurs. De inhoud wordt samengesteld door het STAF-team, de realisatie is in handen van AgriPers.

Hier kunt u abonnee worden op het blad.

Deel via: