Nieuwe Nederlandse natuurdoelen ver voorbij de Europese richtlijnen

Nederland wil nieuwe doelen stellen voor de natuur. De vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000 werden op 9 april ter consultatie gelegd. In de voorstellen is ‘een goede staat van instandhouding’ concreet gemaakt. Echter, de vernieuwde Nederlandse doelen gaan fors verder dan de Europese richtlijnen. Het Europese doel voor 2030 is bijvoorbeeld het verbeteren van habitattypen met herstelmaatregelen voor minimaal 30% van het areaal. Nederland kiest voor een zwaarder doel en wil dat 70% van de habitattypen en soorten in 2030 al in een goede staat verkeert en dus aan de vernieuwde doelen voldoet.

“De vernieuwde natuurdoelen geven helderheid over hoeveel genoeg is in Nederland”, aldus het ministerie van LVVN. “Het vernieuwen en concreet maken van de doelen bakent de natuurambities voor habitattypen en soorten af tot wat nodig is om te voldoen aan internationale verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)”. In dit artikel worden de vernieuwde Nederlandse natuurdoelen vergeleken met de Europese richtlijnen voor natuurherstel.

Nederland stelt veel hoger doel dan Europa

De vernieuwde Nederlandse doelen voor Natura 2000 gaan veel verder dan wat Europa vraagt. Europa eist dat de natuur niet verslechtert (Habitatrichtlijn) en dat er herstelmaatregelen worden genomen voor voortdurende verbetering (Verordening Natuurherstel). De Verordening Natuurherstel bevat een tijdpad. In 2030 moeten die herstelmaatregelen zijn genomen voor minimaal 30% van het areaal van de habitats die niet in een goede staat verkeren. Nederland gaat echter een flinke stap verder. De vernieuwde doelen voor Natura 2000 worden gekoppeld aan het Programma Natuur. Dit betekent dat 70% van de habitats en leefgebieden van soorten aan die vernieuwde doelen moet voldoen in 2030. Met andere woorden: 70% moet in 2030 al in de nieuwe goede staat van instandhouding zijn gebracht. Terwijl Europa tot 2050 ‘slechts’ stuurt op herstelmaatregelen en verbetering.

Waar het gaat om het nemen van herstelmaatregelen en het ombuigen van verslechtering naar verbetering, behoort Nederland tot de koplopers in Europa (zie afbeeldingen). Aan de Europese doelen voor 2030 wordt in hogere mate voldaan. Dat is niet meer het geval wanneer de vernieuwde Nederlandse doelen gaan gelden.

Afbeeldingen: Nederland is goed op weg met het stoppen van verslechtering en het ombuigen van de trend naar verbetering.

Nu ook N2000-doelen buiten N2000-gebieden

De vernieuwde landelijke doelen geven ook aan wat de minimale oppervlakte moet zijn van een habitattype. Voor het bepalen van die oppervlakte is gekeken naar de omvang van het habitattype in veelal 1950. Omdat binnen N2000-gebieden geregeld te weinig areaal is voor een habitattype, wordt nu ook buiten de Natura 2000-gebieden gekeken. Ook die habitats gaan meetellen voor een goede staat van instandhouding, als ook habitats die nog ontwikkeld gaan worden op bijvoorbeeld landbouwgrond. Of aan habitats buiten N2000 ook kritische depositiewaarden worden gekoppeld en of deze ook juridische consequenties gaan krijgen voor de omgeving, vermelden de ter consultatie gelegde documenten niet. In ieder geval gaat dit verder dan wat Europa vraagt. Bij het herstel van habitattypen legt Europa de prioriteit bij N2000-gebieden die na de aanwijzing van het gebied verdwenen dan wel verslechterd zijn. Verder streeft Europa naar een goede staat van instandhouding van habitats op Europees niveau. Nederland wil die goede staat van habitats en soorten binnen de grenzen van Nederland.

Uitzetten verdwenen soorten

Opmerkelijk is de vernieuwde toepassing voor ‘typische soorten’. Typische soorten worden gebruikt om de natuurkwaliteit te beoordelen, en om te meten of deze verbetert, stabiel blijft of verslechtert. Daartoe wordt gekeken of het totaal aan typische soorten in een gebied toeneemt of minder wordt. Europa stelt dat ‘typische soorten’ regelmatig en in een hoge mate van constantheid moeten voorkomen. Nederland wil nu dat ‘typische soorten’ niet bedreigd zijn. Dit betekent dat er gestuurd moet gaan worden op het in goede staat van instandhouding brengen van typische soorten. Dat voorspelt in Nederland een struikelblok te gaan worden. Nederland heeft op de lijst met circa 650 typische soorten namelijk nogal wat soorten gezet die al langer geleden uit Nederland verdwenen zijn of in Nederland zeer zeldzaam zijn. Verdwenen soorten in een goede staat van instandhouding brengen, betekent dat ze uitgezet moeten gaan worden. Dit vraagt Europa niet van lidstaten, nog los van het feit dat Nederland de Europese werkwijze voor het uitkiezen van en werken met typische soorten niet volgt.

Regeerprogramma kabinet

Het kabinet tekende in zijn Regeerprogramma op dat er geen nieuwe, nationale koppen op Europees beleid worden gezet. En dat bestaande koppen zoveel mogelijk worden geschrapt. De vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000 betekenen een reeks aan nieuwe Nederlandse koppen op Europees natuurbeleid.

Toegevoegd op 22 april, reactie van LVVN-staatssecretaris Jean Rummenie

Staatssecretaris Jean Rummenie laat in een reactie op Twitter weten dat dit kabinet heeft afgesproken in het hoofdlijnenakkoord om geen nationale koppen op Europees beleid te doen. 9 april is de internetconsultatie over vernieuwde landelijke doelen gestart. Iedereen kan tot 1 juni inbreng geven. Rummenie verwijst ook naar zijn Kamerbrief van 31 maart 2025. “Ik schreef dat de vernieuwde landelijke Natura 2000-doelen concreet en haalbaar worden en afgebakend tot een minimum dat nodig is om te voldoen aan Europese verplichtingen.”

Deel via:

Waterschap onderzoekt alsnog of dinoterb-vondsten labfouten waren

Vorig jaar werd Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Noord-Holland) opgeschrikt door onverklaarbare vondsten van het al lang verboden bestrijdingsmiddel dinoterb. Milieuorganisaties suggereerden dat bollenboeren het middel illegaal zouden gebruiken. STAF constateerde dat de verspreidingspatronen in de vondsten wezen in de richting van laboratoriumfouten. Het waterschap bevestigde afgelopen week dat zij momenteel alsnog onderzoek laat uitvoeren naar mogelijke laboratoriumfouten.

Het bestrijdingsmiddel dinoterb is al decennia verboden. Het werd in het verleden gebruikt als onkruidbestrijdingsmiddel, zowel in de landbouw als ook door waterschappen in de strijd tegen ongewenste planten. In de afgelopen jaren dook het middel steeds vaker op en in steeds hogere concentraties en steeds weer op andere plekken. Opmerkelijk daarbij is de clustering: dinoterb en ook andere vreemde bestrijdingsmiddelen werden tegelijkertijd op meer locaties gevonden in vergelijkbare concentraties. Dit doet vermoeden dat de vondsten geen echte vondsten zijn, maar fouten in het laboratorium. De opmerkelijke vondsten bleken bovendien samen te vallen met de ingebruikname van nieuwe analyse-apparatuur bij het laboratorium van het hoogheemraadschap.

Alsnog onderzoek door Deltares
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bracht vorig voorjaar met een persbericht naar buiten dat zij Deltares opdracht had gegeven op zoek te gaan naar de herkomst van dinoterb. Dit onderzoeksinstituut heeft geen bron kunnen vinden. Opvallend was dat Deltares geen opdracht had gekregen om ook te kijken naar mogelijke vals-positieve uitslagen in het laboratorium. Het waterschap gaf destijds richting STAF aan dat dit onderzoek alsnog zou plaatsvinden, wanneer daar aanleiding voor zou zijn. Afgelopen week liet het Hoogheemraadschap desgevraagd weten dat het onderzoek naar mogelijke laboratoriumfouten alsnog in gang is gezet. Deltares is gevraagd te onderzoeken of dit de oorzaak is van de opmerkelijke dinoterb-vondsten. Het is nog niet bekend wanneer de resultaten naar buiten komen.

Zie ook:

Deel via:

Natuur verslechtert vooral op papier

Op 20 december 2024 publiceerde het ministerie van LVVN haar 10e voortgangsrapportage over de staat van de natuur. Uit deze rapportage blijkt dat 13 (van de 52) habitattypen verslechteren. Verslechtering is in strijd met de Europese habitatrichtlijn. Wat is hier aan de hand? Uit de gegevens die Nederland naar Brussel stuurde, blijkt dat het vooral gaat om verslechteringen op papier.

Veel habitattypen zijn stikstofgevoelig. Denk aan: heide, schrale graslanden en verschillende typen bos. Met onder meer stringent stikstofbeleid wil de overheid deze habitattypen beschermen. De 10e voortgangsrapportage laat echter allerminst een goed beeld zien. Deze rapportage is opgesteld door de gezamenlijke provincies (IPO en BIJ12) en het ministerie van LVVN. Bij 13 habitattypen is sprake van verslechtering. De samenstellers van de rapportage baseren zich op de ‘trends staat van instandhouding’, zoals gerapporteerd door de EU over de periode 2013-2018. Let wel, deze gegevens heeft Nederland zelf aangeleverd bij de EU.
Staf checkt bij de EU of er bij deze 13 habitattypen daadwerkelijk sprake is van verslechtering. En wat daarvan de oorzaak is. Dat leidt tot een ander beeld. De verslechteringen zijn vooral te wijten aan wijzigingen in de methode van beoordelen.

Download het artikel ‘Natuur verslechtert vooral op papier’ hier:

Deel via:

Hoe Rutte IV de derogatie uitfaseerde

2022 is een cruciaal jaar voor het landbouwbeleid. Henk Staghouwer, landbouwminister in kabinet-Rutte IV, moest de Europese Commissie overtuigen van het Nationaal Programma Landelijke gebied (NPLG). Met het NPLG zouden de EU-doelen voor water, natuur en klimaat in één keer worden gehaald. Virginijus Sinkeviĉius, Eurocommissaris voor Milieu, bleef sceptisch over het NPLG, zo blijkt uit de gespreksnotities die Agrifacts opvroeg in Brussel.

Een week na de start van kabinet Rutte IV, maakte landbouwminister Henk Staghouwer zijn opwachting bij Eurocommissaris Sinkeviĉius in Brussel. Hoewel het een kennismakingsgesprek betrof, wilde Staghouwer meteen zaken doen. Staghouwer wilde afspraken maken over stikstof en hij had haast met het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Er was nog maar weinig tijd om een volgende derogatie te regelen.

Kabinet Rutte IV (VVD, D66, CDA en CU) had grote ambities. Hij wilde de landbouw drastisch hervormen want Nederland liep op meer fronten tegen haar milieugrenzen aan. Er moest veel gebeuren voor het halen van de stikstofdoelen, de water-, klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Staghouwer hield de Eurocommissaris voor dat voor het bereiken van de Europese milieudoelen, de veestapel met 30% moest krimpen. Daarbij zou de landbouw geëxtensiveerd moeten worden. De grond die daarbij vrijkwam, zou worden bestemd voor natuur. Staghouwer verzekerde Sinkeviĉius dat de hervormingen van het platteland sowieso doorgaan, ook als de boeren ertegen in opstand zouden komen. Eerst komt er een vrijwillige opkoopregeling, en als die te weinig oplevert, zal worden overgegaan tot onteigening. Bij de landbouwtransitie – het Nationaal Programma Landelijk Gebied – paste uiteindelijk geen derogatie.

De Eurocommissaris hoorde de torenhoge ambities van Nederland aan, maar twijfelde eraan of die wel aansloten bij de Europese richtlijnen. Ook over de juridische houdbaarheid uitte hij zijn zorgen. Het lukte minister Staghouwer niet om het NPLG verkocht te krijgen aan Brussel.

Het artikel ‘Hoe Rutte IV de derogatie uitfaseerde’ is hier te downloaden.

Deel via:

Waar zijn de VGO-patiënten rond geitenbedrijven?

Agema en Wiersma vertrouwen op rekenmodel en twijfelen aan metingen bij patiënten

Volgens ministers Fleur Agema (VWS) en Femke Wiersma (LVVN) laten epidemiologische studies zien dat er meer longontstekingen voorkomen bij mensen die vlakbij geitenbedrijven wonen. Dit stellen zij in hun Kamerbrief van 4 februari 2025. Deze brief begeleidt het Onderzoeksrapport Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO III) – Actualisatie epidemiologische studies 2014-2019 – Onderzoek naar longontstekingen rond geitenbedrijven 2018-2024 (RIVM). Beide ministers melden niet dat de echte patiënten onvindbaar bleken en dat zij zich daarom baseren op uitkomsten van een rekenmodel.

Volgens ministers Agema en Wiersma geeft het wonen nabij een geitenhouderij gezondheidsrisico’s. Onder de circa 1,5 miljoen omwonenden van geitenbedrijven komen jaarlijks naar schatting 1.200 tot 6.600 extra longontstekingen voor. Dit zou resulteren in ongeveer 100 – 600 extra ziekenhuisopnamen en 20 – 100 extra sterfgevallen per jaar. Deze cijfers zijn berekend met een rekenmodel, dat niet transparant en inzichtelijk is.

Volgens beide ministers worden in 11 opeenvolgende jaren vergelijkbare resultaten gevonden. Dat lijkt logisch als je 11 jaar achtereen hetzelfde rekenmodel op dezelfde wijze gebruikt.

Opvallend is dat ministers Agema en Wiersma vertrouwen op uitkomsten van een niet inzichtelijk rekenmodel. Terwijl zij in het regeerakkoord hebben afgesproken dat bij modellen die voor overheidsbeleid worden gebruikt, een bijsluiter moet zitten zodat duidelijk is wat de beperkingen zijn.

Patiënten onvindbaar en weggemoffeld

Dergelijke grote aantallen longpatiënten zouden in de praktijk gemakkelijk vindbaar moeten zijn, zo meenden de VGO-onderzoekers. Door de ziekteverwekkers bij deze patiënten te vergelijken met de kiemen op geitenbedrijven, kan dan een causaal verband worden aangetoond. Voor dit onderzoek waren 600 tot 800 patiënten nodig. Deze bleken ondanks alle inspanningen met geen mogelijkheid te vinden (zie artikel ‘Waar zijn de VGO-patiënten?’). Er werden slechts 108 patiënten gevonden met een longontsteking. Opvallend is dat het niet kunnen vinden van genoeg patiënten werd geweten aan allerhande factoren. Echter, de mogelijkheid dat het rekenmodel er faliekant naast zou zitten, en dat die patiënten er niet waren, werd niet in ogenschouw genomen. Een wetenschappelijke misser.

Patiëntenstudie ontbreekt grotendeels in rapport

In het onderzoeksrapport ontbreekt een deugdelijk overzicht met uitkomsten van de patiëntenstudie. In het rapport staan veel verschillende tabellen maar de tabel met de 108 patiënten, hun leeftijd, wel of niet onderliggend lijden, de geïsoleerde verwekker(s) en de woonafstand tot de dichtstbijzijnde geitenhouderij ontbreekt. Een dergelijke tabel zou duidelijk maken bij hoeveel patiënten er een concreet (causaal) verband is met een geitenbedrijf in de omgeving. Omdat deze belangrijke informatie ontbreekt in het onderzoeksrapport, is het reëel te veronderstellen dat dit verband bij geen van de 108 patiënten aanwezig was.

Het VGO-onderzoek loopt inmiddels 15 jaar. Volgens het rekenmodel zouden er jaarlijks 1.200 tot 6.600 patiënten longontsteking oplopen door een geitenbedrijf in de buurt. Ondanks een jarenlange zoektocht is het nog altijd niet gelukt om ook maar één van die berekende patiënten in het echt te vinden.

(Foto’s: Rijksoverheid)

Deel via:

Waterkwaliteit in Nederland met twee maten gemeten

De waterkwaliteit wordt in Nederland met twee maten gemeten. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beoordeelt de vermesting van oppervlaktewater volgens de methode ‘one in, all in’. Deze werkwijze voor de Kaderrichtlijn Water wordt gesteund door de Europese Commissie. Ongeveer 70% van het oppervlaktewater voldoet dan aan de norm voor nutriënten (stikstof en fosfor). Het ministerie van LVVN kiest bij het landbouwbeleid voor een andere, strengere methode: ‘one out, all out’. Dan voldoet zo’n 35% van het oppervlaktewater aan de norm voor nutriënten (stikstof en fosfor). Er wordt in ons land met twee maten gemeten. Waarom gebeurt dat?

Het meten met twee maten zien we terug in het onlangs verschenen RIVM-rapport ‘Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland (RIVM-rapport 2024-0113)’. Het meest in het oog springt het nutriënt fosfor in de provincie Zeeland. De waterkwaliteit in Zeeland kelderde van het ene op het andere moment van ‘goed’ naar ‘slecht’. Niet omdat het water plotseling zeer sterk werd vervuild met mest, maar omdat Zeeland overstapte van de ‘one out, all out’ naar de ‘one in, all in’-methodiek. Je zou dan een wat gunstiger resultaat verwachten, maar dat blijkt niet het geval. Het landbouwbeleid kan niet overweg met ‘one in, all in’. Daardoor springt Zeeland op ‘rood’. Helaas vermeldt het RIVM de oorzaak van deze ‘verslechtering’ niet in haar rapportage.

Figuur. Beoordeling van P-totaal in 2016-2019 (links) en 2020-2022 (rechts). De waterkwaliteit in Zeeland kelderde plotseling van ‘goed’ naar ‘slecht’ door een verandering van werkwijze.

Waterkwaliteit afhankelijk van gekozen werkwijze

De waterkwaliteit voor nutriënten (stikstof en fosfor) is in hogere mate afhankelijk van de gekozen wijze van beoordelen. Het is een politieke keuze van Nederland zelf om voor landbouwbeleid te werken met een strengere werkwijze dan voor de Kaderrichtlijn Water. Die strengere werkwijze is afgesproken met de Europese Commissie. Agrifacts probeert al geruime tijd de gespreksverslagen tussen de Europese Commissie en het vorige Nederlandse kabinet over dit onderwerp op tafel te krijgen. Om te checken wat de inzet is geweest van dit vorige kabinet in Brussel. De documenten zijn nog altijd niet vrijgegeven.

Het artikel ‘Nederland kiest voor strengere waternorm dan Brussel vraagt’ staat in het decembernummer van het STAF-blad. Het is hieronder te downloaden.

Deel via:

Ecologische Autoriteit op politieke toer

De Ecologische Autoriteit werkt niet wetenschappelijk, maar politiek. Dat blijkt uit de wijze waarop de Ecologische Autoriteit rekenmodel Aerius toepast. Het RIVM stelt dat Aerius grote onzekerheden kent bij gebruik op lokaal niveau. Desondanks zet de Ecologische Autoriteit het model volop in op een nog kleiner schaalniveau, op postzegels van soms maar 10 bij 10 meter. Als gevraagd wordt naar de motivatie, wordt het politieke statement van voormalig stikstofminster Christianne van der Wal herhaald: “het is de best beschikbare wetenschappelijke bron”. Aerius is weliswaar een wetenschappelijke bron. Echter, de wijze waarop de Autoriteit deze bron gebruikt is niet wetenschappelijk. Die is politiek.

De toepassing van rekenmodel Aerius binnen het natuurbeleid ligt flink onder vuur. Dat komt omdat politici ervoor kozen dit model te gebruiken voor allerhande zaken, waarvoor het model helemaal niet bedoeld en geschikt is. Wetenschappelijk kon dit gebruik door de politiek niet door de beugel. De Ecologische Autoriteit werd ingesteld om de wetenschap terug te brengen in het natuur- en stikstofbeleid. De Ecologische Autoriteit is onafhankelijk en beschikt voor de korte termijn over ecologische, wetenschappelijke kennis ten aanzien van stikstofgevoelige natuur. Zo valt te lezen in diverse documenten.

Van wetenschap geen sprake

De verwachting was dat de Ecologische Autoriteit een wetenschappelijke werkwijze zou hanteren. Maar dat blijkt niet zo te zijn. De Autoriteit hanteert stikstofmodel Aerius op een wijze die de wetenschappelijke toets der kritiek niet kan doorstaan. Het RIVM stelt dat bij gebruik van haar model op lokale schaal, bijvoorbeeld 100 hectare, de onzekerheden groot zijn. De werkelijke stikstofneerslag ligt dan met 95% zekerheid tussen de berekende waarde plus of min 70%. Als de berekende stikstofdepositie bijvoorbeeld 1.500 mol/ha/jaar is, dan ligt de werkelijke depositie waarschijnlijk tussen 450 en 2.550 mol/ha/jaar. Met andere woorden: het model is in feite onbruikbaar op lokaal niveau.
De RIVM-waarschuwing weerhoudt de Ecologische Autoriteit er niet van om het Aerius-model zonder meer op nog kleinere schaal te gebruiken: voor habitatjes van soms maar 10 bij 10 meter. In bewoordingen als: “De huidige stikstofdepositie is (nog) veel te hoog: gemiddeld 1184 mol N/ha/jaar en 1217 mol N/ha/jaar voor respectievelijk actieve en herstellende hoogvenen. Dat is ruim 2 maal zo hoog als de KDW voor deze habitattypen (500 mol N/ha/jaar).” (Uit: Advies over de Natuurdoelanalyse Wierdense Veld). De Ecologische Autoriteit hanteert de uitkomsten van het Aerius-rekenmodel als harde getallen en verbindt daar conclusies aan. Zonder dat de Autoriteit ook maar iets zegt over de grote onzekerheden op dit kleine schaalniveau.

Politieke werkwijze

Rekenmodel Aerius wordt voor diverse beleidsdoeleinden gebruikt, waarvoor het model niet geschikt is. Zoals voor berekeningen op lokaal niveau. Het is een politieke keuze om het model daar toch voor te gebruiken, geen wetenschappelijke. Het is ook een politieke keuze om geen onzekerheden te vermelden, geen wetenschappelijke. Waarom werkt de Ecologische Autoriteit op deze wijze met rekenmodel Aerius?
“Vooralsnog gaat de Ecologische Autoriteit uit van Aerius omdat dit wettelijk voorgeschreven is, en omdat Aerius, bij het ontbreken van gebiedsspecifieke metingen en bodemgegevens, de best beschikbare wetenschappelijk bron is voor het in beeld brengen van de stikstofneerslag en inschatten van de risico’s voor de beschermde natuur”, aldus de Autoriteit. Het is opvallend dat de Ecologische Autoriteit meegaat met het politieke argument van voormalig stikstofminister Van der Wal: dit is het beste wat we hebben. Het model is weliswaar een wetenschappelijke bron, maar de wijze waarop de Ecologische Autoriteit ermee werkt is onwetenschappelijk. Die is politiek.

De Ecologische Autoriteit had de wetenschap terug kunnen brengen in het natuurbeleid. Een juist gebruik van Aerius, waarbij de onzekerheden waren vermeld en meegewogen, had een begin kunnen zijn. De Autoriteit koos ervoor om door te gaan op de politieke toer.

Het artikel verscheen in het STAF-blad van september 2024. Deze versie is hier te downloaden:

Deel via:

Provincies gedogen misbruik van natuursubsidies

Groot deel habitattypen in N2000-gebieden verkeerd beheerd

Uit een factcheck van Agrifacts blijkt dat natuurbeheerders veel percelen ‘goedkopere’ natuur inruilen voor natuur waarvoor zij meer subsidie krijgen. Relatief goedkoop hoogveenbos wordt beheerd als duur dennen-, eiken- en beukenbos. En op de zwakgebufferde vennen zit opvallend vaak het beheer van zure vennen. Waar sprake is van afwijkend beheer, is dat nagenoeg altijd in het financiële voordeel van de natuurbeheerder.

De staat van de stikstofgevoelige natuur bepaalt veel in Nederland. De landbouw zit erdoor op slot, de bouw van woningen en de aanleg van infrastructuur worden erdoor bemoeilijkt. Ook is deze kwetsbare natuur de belangrijkste reden voor de opkoop van veehouderijbedrijven, een proces dat momenteel in volle gang is. Natuurorganisaties blijven alarm slaan over hun natuur die ‘op omvallen’ zou staan. Je mag dan verwachten dat natuurorganisaties er alles aan doen om deze kwetsbare natuur optimaal te beschermen.

Dure en goedkope natuur

De vergoeding die de natuurbeheerder ontvangt voor het beheer, is sterk afhankelijk van het natuurtype. De vergoeding voor bijvoorbeeld een hectare hoogveenbos bedraagt slechts 25,61 euro (tarief 2024). Voor een hectare dennen-, eiken- en beukenbos ontvangt de natuurbeheerder veel meer: 133,83 euro. Dat laatste bos vraagt meer en duurder onderhoud. Voor nat schraalland bedraagt de vergoeding maar liefst 2.549,63 euro per hectare. Financieel loont het dus om goedkopere natuur te vervangen voor duurdere. Maar gebeurt dit ook in de praktijk?  

Bij elk habitattype hoort beheerprogramma

Droge heide vraagt een ander beheer dan natte heide. En een hoogveenbos vraagt een ander beheer dan een eikenbos. Provincies houden daarom nauwkeurig bij welk type natuur zich bevindt op de natuurpercelen in hun N2000-gebieden.

Bij het stikstofbeleid wordt gewerkt met habitattypen, bijvoorbeeld: H4030 (droge heide), H2330 (zandverstuivingen) en H91D0 (hoogveenbos). Er zijn ruim 50 verschillende habitattypen. Het natuurbeheer werkt niet met habitattypen, maar met beheertypen. In grote lijnen komen de habitattypen overeen met de beheertypen. Er is een beheerprogramma voor droge heide (beheertype N07.01), voor zandverstuivingen (beheertype N07.02) en hoogveenbos (beheertype N14.02). Het is dus een kwestie van per natuurperceel checken of habitattype en beheertype overeenstemmen.

Factcheck drie habitattypen

Agrifacts checkt voor alle natuurpercelen met hoogveenbos (habitattype H91D0), zandverstuiving (H2330) en zwakgebufferd ven (H3130) in Nederland of daarop het juiste beheer zit. De ligging van de percelen met deze habitattypen wordt uitgedraaid uit Aerius. Immers, deze natuurkaart is leidend voor het natuur- en stikstofbeleid. In de tabel is te zien in hoeveel N2000-gebieden deze habitattypen voorkomen. In sommige natuurgebieden komt het habitattype op één plek voor, in andere gebieden op (veel) meer percelen. Vervolgens wordt voor de percelen gecheckt of die in het juiste beheer zitten. Provincies stellen deze informatie gedetailleerd (meestal per natuurperceel) beschikbaar via hun geoportaal.

Zandverstuivingen
(habitattype H2330 / beheertype N07.02)
Zwakgebufferde vennen
(habitattype H3130 / beheertype N06.05)
Hoogveenbossen
(habitattype H91D0 / beheertype N14.02)
Aantal N2000-gebieden met dit habitattype 193335
N2000-gebieden met volledig juist beheer 8922
N2000-gebieden met deels onjuist beheer6148
N2000-gebieden met volledig onjuist beheer5105
Percentage in verkeerd beheer (afgerond)405025
Tabel. Een aanzienlijk deel van de zandverstuivingen, zwakgebufferde vennen en hoogveenbossen in Nederland wordt niet juist beheerd. (Download hier de tabel op gebiedsniveau).

Afwijkend beheer steeds in financiële voordeel beheerder

Een zandverstuiving wordt het beste beheerd met het beheerprogramma voor een zandverstuiving. Toch blijkt dit bij ongeveer 40% van de zandverstuivingen in Nederland niet te gebeuren. Op deze zandverstuivingen zit het beheer van meestal droge heide, soms van bos. Voor een zandverstuiving geldt een beheervergoeding van 137,50 euro per hectare. Op droge heide zit een vergoeding van 224,58 euro. Op alle zandverstuivingen met een onjuist beheer zit een beheerprogramma met een hogere vergoeding.

Ongeveer de helft van de zwakgebufferde vennen in Nederland zit niet in het juiste beheer. Vaak wordt hier het beheerprogramma voor zure vennen toegepast, soms van vochtige of droge heide of nat schraalland. De beheersubsidie voor zwakgebufferde vennen bedraagt 81,89 euro. Als het zure vennen-beheerprogramma erop wordt gezet, ontvangt de natuurbeheerder 109,68 euro. En bij beheer als vochtige heide loopt de subsidie op naar 342,75 euro en bij nat schraalland naar 2.549,63 euro. Ook voor de zwakgebufferde vennen geldt: in nagenoeg alle gevallen waarin wordt gekozen voor afwijkend beheer, gaat het om beheer met een hogere vergoeding.

Tot slot de hoogveenbossen. Hier zit op een kwart van de bossen een verkeerd beheer. Meestal is ervoor gekozen het bos te beheren als dennen-, eiken- en beukenbos. De subsidie voor hoogveenbos bedraagt 25,61 euro per hectare. Voor dennen-, eiken- en beukenbos wordt 133,83 euro subsidie verstrekt. Ook hier zien we dat het onjuiste beheer steeds in het financiële voordeel uitvalt van de natuurbeheerder.

Een zwakgebufferd vennetje dat in de zomer bijna droogvalt, in N2000-gebied Maasduinen (L). Dit vennetje wordt volgens de gegevens van Provincie Limburg beheerd als vochtige heide.

Veel kleine habitattypen onjuist beheerd

Zandverstuivingen, zwakgebufferde vennen en hoogveenbossen komen vaak in kleine oppervlaktes voor in N2000-gebieden. Wij zien dat de oppervlakte ertoe doet bij natuurbeheerders. Grote arealen van een habitattype zitten vrijwel altijd goed in het beheer. Het onjuiste beheer zien we in hoge mate bij habitattypen die in kleine oppervlakten aanwezig zijn in een N2000-gebied. Provincie Overijssel geeft daarvoor een verklaring: “De natuurbeheerder bepaalt het benodigde beheer in het veld. Het kan zo zijn dat een kleinere oppervlakte van een habitattype wordt meegenomen in een grotere oppervlakte van een ander beheertype, zodat een aangepaste hogere subsidie niet noodzakelijk is.”

Het idee van de provincie dat met een afwijkend beheer een hogere subsidie wordt bespaard, blijkt niet uit de analyse Agrifacts. Het afwijkende beheer valt vrijwel altijd uit in het voordeel van de natuurbeheerder. Dat financiële voordeel ligt steeds tussen een paar tientjes en enkele duizenden euro’s per hectare.

Ministerie LVVN: 10 procent natuuroppervlak onjuist beheerd

In december 2022 maakte het ministerie van LVVN (toen nog LNV) bekend dat in totaal zo’n 150 extra habitattypen zouden worden toegevoegd aan N2000-gebieden. Deze zouden destijds vergeten zijn bij de aanwijzing. Het gaat veelal om habitattypen met een kleine oppervlakte (zie STAF-artikel van januari 2023). Ruim duizend belanghebbenden, veelal agrariërs, gingen in beroep tegen deze extra aanwijzing van stikstofgevoelige natuur.

Uit een toetsing door Agrifacts blijkt dat een groot deel van de ‘vergeten habitattypen’ niet in het natuurbeheer zitten. De organisatie Stikstofclaim legde deze bevinding voor aan de rechter tijdens een beroepszaak. Het ministerie van LVVN bevestigt de bevindingen van Agrifacts tijdens de zitting. “Deze analyse klopt. In de oppervlakte gesubsidieerde natuur bevindt zich zo’n tien procent vervuiling. Die zit bij de kleine habitattypen.” Provincies gedogen dat kleine habitattypen meegenomen worden in het beheer van een groter type, het ministerie van LVVN keurt dat echter af. “Het ministerie van LVVN betreurt dit. Dit is een onwenselijke situatie. Het is niet de bedoeling dat vennetjes beheerd worden als droge heide”, aldus de woordvoerder van het ministerie.

Deel via:

Laboratorium waterschap Noord-Holland rommelt met metingen

Een data-analyse op bestrijdingsmiddelen in het Zwanenwater

N2000-gebied het Zwanenwater was dit voorjaar volop in het nieuws. Het is een van de locaties waar vreemde bestrijdingsmiddelen zijn aangetroffen. Met name in 2022 werden in het Zwanenwater tientallen middelen gevonden, allemaal op dezelfde dag en allemaal in dezelfde concentratie. Is hier sprake van toeval of van een laboratoriumfout?

Het Zwanenwater, een N2000-gebied in de Noord-Hollandse duinen, was dit voorjaar volop in het nieuws. Het is de meest opmerkelijke locatie, waar de laatste jaren sprake is van mysterieuze vondsten van vreemde bestrijdingsmiddelen in relatief hoge concentraties.
Het is half juli, wanneer de Staf-redactie een bezoek brengt aan het Zwanenwater. Er staat een harde zeewind, die witte schuimkoppen op het Zwanenwater blaast. De redactie wil de exacte plek zien waar Waterproef, het laboratorium van waterschap Hollands Noorderkwartier, talrijke bestrijdingsmiddelen heeft gevonden in 2022. Op dat meetpunt is onder meer het al decennia verboden middel dinoterb aangetroffen. Op dat meetpunt zijn ook bestrijdingsmiddelen gemeten, die verder nergens worden gemeten in Noord-Holland. In 2022 ging het bijvoorbeeld om amisulbrom, cymoxanil, desmedifam, fenmedifam en nog een aantal. Het meetpunt ligt volgens Aquadesk bij de eerste plas, ter plaatse van de afwateringssloot bij de schutting. Het meetpunt is vlot gevonden. Het is ten tijde van het bezoek bedekt met een flinke wolk wit schuim.
Dat de hoge concentraties bestrijdingsmiddel (recent) zijn aangevoerd vanuit de aangrenzende bollenstreek is niet aannemelijk. Het Zwanenwater ligt in de hoger gelegen duinen. De afwateringssloot watert af op lager gelegen delen van het natuurgebied. De aangrenzende bollenstreek watert dus niet af op het Zwanenwater. Dan is er nog de zeewind, die meestal landinwaarts blaast: eerst over het Zwanenwater, daarna over de bollenstreek. Oostenwind komt zelden voor.

Vreemde metingen
De Agrifacts-redactie doet een volledige data-analyse op alle metingen op meetpunt ‘Afwateringssloot
Zwanenwater’ in 2022. Hiervoor gebruiken we de databestanden die zijn afgeleverd voor de Landelijke
Enquête Waterkwaliteit (LEW). Deze bestanden worden gebruikt voor de officiële beleidsrapportages voor de Europese Commissie en voor Nederland zelf. Deze meetbestanden worden verkregen via het Informatiehuis Water.
De metingen in het beheergebied van Hollands Noorderkwartier laten opvallende zaken zien. Meest opvallend zijn de meetuitkomsten op 7 februari 2022 in het Zwanenwater. Er werden op deze datum maar liefst 81 verschillende bestrijdingsmiddelen aangetroffen, waarvan 43 in dezelfde relatief hoge concentratie van 220 nanogram per liter. Het is wel heel toevallig dat zoveel verschillende middelen, allemaal op dezelfde dag aanwezig zijn in dezelfde concentratie. Op de lijst staat ook een tiental middelen dat nergens anders in Noord-Holland wordt gevonden.
In het databestand vinden we meer clusters van bestrijdingsmiddelen die eenzelfde concentratie
laten zien in het laboratorium, op of rond dezelfde dag. Dit zien we ook bij de dinoterb-metingen in 2022. Op negen verschillende locaties wordt rond 7 juli een vergelijkbare relatief hoge concentratie gemeten.

Waterlab poetst metingen weg
Laboratorium Waterproef heeft geen signalering op haar registratiesysteem, waardoor het niet opvalt
als er vreemde meetwaarden worden ingevoerd. Pas als er signalen komen dat meetwaarden onwaarschijnlijk zijn, wordt ernaar gekeken. Dan ‘verdwijnen’ er metingen uit het registratiesysteem.
De eerste ‘poetsbeurt’ vond plaats nadat onderzoekers van de Bestrijdingsmiddelenatlas zich meldden.
Dat was medio 2023, zo blijkt uit documenten die middels een Woo-verzoek openbaar zijn gemaakt. De onderzoekers hadden bij hun controles over het jaar 2022 bijna honderd afwijkende metingen aangetroffen. Op de attentielijst staan onder meer de plotseling overal oppoppende hoge concentraties dinoterb. Ook staan er 42 metingen op in het Zwanenwater.
Het laboratorium ging over tot het ‘opschonen’ van zijn meetbestanden. Er werden voor locatie Zwanenwater in totaal 66 meetuitslagen uit 2022 gewist. Dat gebeurde waarschijnlijk in het najaar van 2023, anderhalf jaar na de metingen. Tot die tijd waren de meetuitslagen opvraagbaar en dit verklaart waarom de foute metingen zijn terug te vinden in de Landelijke Enquête Waterkwaliteit.

Opvallend is dat de dinoterb-metingen niet werden gewist. Mogelijk omdat deze reeds waren opgemerkt door actiegroep MOB.

“Alle metingen kloppen”
Het is opvallend dat zowel laboratorium Waterproef als het bestuur van Hollands Noorderkwartier blijven volharden in hun uitspraak dat de metingen kloppen. Het laboratorium heeft registratiesysteem Aquadesk weliswaar geruisloos opgeschoond en ontdaan van tientallen foute meetwaarden. Echter, Waterproef is vergeten de meetbestanden die toen al in gebruik waren voor de officiële beleidsrapportages van de Europese Commissie en Nederland terug te roepen. Daarin staan de geschrapte foutieve metingen nog altijd als werkelijke vondsten vermeld. Tot op de dag van vandaag.

Agrifacts heeft het waterschap gevraagd waarop zij zich baseert dat de metingen kloppen. Deze staat in het artikel, dat in september verscheen in het STAF-blad. Het artikel is hieronder te downloaden.

Deel via:

Forse aanscherping normen veroorzaakt negatieve trend waterkwaliteit

Minder wateren voldoen aan de kwaliteitseis voor stikstof en fosfor, berichtte NOS op 11 september 2024. NOS bestudeerde de nieuwste watercijfers van Informatiehuis Water. Het NOS-nieuws spitste zich toe op veehouderij en mest. Agrifacts bestudeerde dezelfde cijfers en ontdekte dat de ongunstige trend voor een groter deel wordt veroorzaakt door Waterschap Scheldestromen (Zeeland). Dit waterschap blijkt zijn waternormen in het afgelopen jaar zeer fors te hebben aangescherpt. Met als resultaat: veel extra normoverschrijdingen.

Bijna heel Zeeland voldeed tot voor kort aan de fosfornorm. Voor bijna alle KRW-wateren werd een wat ruimere norm gehanteerd van 2.50 mg fosfor per liter (factsheets 2023). In Zeeland is er namelijk op grote schaal sprake van natuurlijke fosforrijke kwel. Fosforrijk water komt vanuit zee-afzettingen in de ondergrond omhoog. Europa biedt de mogelijkheid om waternormen aan te passen, als er sprake is van natuurlijke kwel. Waterschap Scheldestromen maakte steeds gebruikt van die mogelijkheid. Sinds kort echter niet meer. De fosfornorm is voor bijna heel Zeeland teruggezet naar 0.11 mg/l (factsheets 2024). Deze strenge norm wordt normaalgesproken gehanteerd voor wateren zonder fosfor-kwel. Omdat die kwel er wel is, zal deze norm in grote delen van de provincie überhaupt onhaalbaar zijn. Dit blijkt ook wel uit de databestanden die in september 2024 online werden gezet door Informatiehuis Water. Voor vrijwel heel Zeeland worden opeens relatief forse normoverschrijding genoteerd. De provincie kleurde tot voor kort vooral groen op de waterkaart, nu bijna helemaal donkerrood.

Ook stikstofnormen aangepast

Scheldestromen paste niet alleen de fosfornormen aan, maar ook de stikstofnormen. Ook hier betreft het in de meeste gevallen een aanscherping, al is die minder drastisch als bij fosfor.  

Agrifacts wil weten waarom Scheldestromen haar normen zo drastisch heeft aangescherpt. Voor menig KRW-waterlichaam is die onhaalbaar geworden. Waterschap Scheldestromen laat weten pas begin oktober bereikbaar te zijn voor commentaar.

(Foto: Shutterstock)

Toegevoegd 18 september 2024, reactie Waterschap Scheldestromen

‘Fosfordoelen onterecht opgenomen in landelijke overzichten’

Het Bestuur van Waterschap Scheldestromen laat weten dat de fosfordoelen buiten de landelijke overzichten hadden moeten blijven. “In de communicatie met ministeries en andere partijen is door waterschap en provincie altijd aangegeven dat de scores voor fosfor voor de brakke wateren niet meegenomen mogen worden in landelijke overzichten omdat er geen opgave voor is. Helaas blijkt dit nu toch misgegaan te zijn.

In de Zeeuwse brakke wateren is fosfor van nature in hoge concentraties aanwezig, door de invloed van zoute kwel. Daarom sturen we op stikstof als het beperkende nutriënt, er is geen opgave voor fosfor. De norm voor fosfor was dus eerst kunstmatig hoog. Een aantal jaar geleden is voor nutriënten het one-in-all-in principe ingevoerd. Dit betekent dat een waterlichaam voldoet voor (totaal) nutriënten, zoals dat aan de EU gerapporteerd wordt, wanneer één van de nutriënten (N of P) voldoet.  Vanwege de hoge norm voor fosfor leken toen de brakke wateren onterecht te voldoen voor nutriënten, terwijl er wel een opgave is voor stikstof. De oplossing hiervoor was om de norm voor fosfor aan te passen naar de landelijke defaultnorm, zodat de score voor totaal nutriënten de praktijk beter weergeeft (namelijk de toestand voor stikstof). 

Voor stikstof zijn de normen aangepast om rekening te kunnen houden met natuurlijke achtergrondbelasting. Zo zijn er normen afgeleid per waterlichaam die de maximale ruimte biedt die binnen de KRW te verantwoorden is. Het resultaat is dat voor sommige waterlichamen de norm iets omhoog is gegaan en voor andere iets omlaag.”

Deel via: