Actiegroep zet vervuiling natuur listig op conto bollenteelt

De onderzoeksrapporten van de Drentse actiegroep Meten = Weten zitten gewiekst in elkaar. Aangetroffen bestrijdingsmiddelen worden op listige wijze gekoppeld aan de landbouw en specifiek de bollenteelt. Zo worden stoffen uit andere bronnen dan de landbouw ‘gewoon’ gerelateerd aan akkerbouwpercelen. En inmiddels verboden middelen worden opnieuw meegeteld. Er wordt toegewerkt naar een gewenste uitkomst. Daarvoor oogstten de onderzoekers eerder al veel kritiek. Desondanks heeft Provincie Drenthe de rapporten opgenomen in haar nieuwe Natura 2000-beheerplan Holtingerveld.

Provincie Drenthe wil het gebruik van bestrijdingsmiddelen uit de landbouw rond Natura 2000 gebieden aan banden leggen. Dat blijkt uit het Natura 2000-beheerplan Holtingerveld (werkdocument) van dit voorjaar. De Provincie baseert zich daarbij op een aantal onderzoeksrapporten van de Drentse actiegroep Meten = Weten.

Meten = Weten nam op 5 september 2019 vier vegetatiemonsters in het Uffelterveen, dat deel uitmaakt van N2000-gebied Holtingerveld. Daarin werd een scala aan bestrijdingsmiddelen aangetroffen. Ook in drie andere Drentse natuurgebieden werden toentertijd monsters genomen, waarin eveneens bestrijdingsmiddelen werden gevonden. Doch, Holtingerveld spande de kroon, daar werden de hoogste concentraties gemeten. De beoordeling van de monsteranalyses werd gedaan door de onderzoekers Margriet Mantingh (Mantingh Environment and Pesticides) en Jelmer Buijs (Buijs Agro-Services). Het onderzoek vond plaats op verzoek van Natuurmonumenten.

Discutabele onderzoeksmethode

Op de analyses van Mantingh en Buijs is veel aan te merken. Zij telden de gevonden concentraties van alle bestrijdingsmiddelen bij elkaar op en relateerden deze aan de afstand tot akkerbouwpercelen. De onderzoekers kwamen tot de slotsom dat de totaal-concentraties hoger waren op meetlocaties die dichter bij akkerbouwpercelen liggen. Daarmee suggereerden zij dat een aanzienlijk deel van de bestrijdingsmiddelen in de natuur afkomstig zou zijn van aangrenzende akkerbouwpercelen.

De metingen in de Drentse natuurgebieden kregen in 2020 veel media-aandacht. En vervolgens kritiek nadat de Staf-redactie ontdekte dat de onderzoekers allerhande stoffen die niet uit de landbouw afkomstig zijn, tóch relateerden aan de landbouw. Het Staf-artikel ‘Natuurmonumenten ziet uitlaatgassen aan voor pesticiden landbouw’ leidde ertoe dat ook het RIVM zich boog over de bevindingen van het viertal (Mantingh, Buijs, Natuurmonumenten en Meten = Weten).

Het RIVM constateerde, net als Staf, dat er nogal wat stoffen waren gevonden uit andere bronnen dan de landbouw, zoals de industrie en particulier gebruik. In het Holtingerveld werden bijvoorbeeld relatief hoge concentraties DEET gevonden, een consumentenproduct tegen insecten. Volgens het RIVM is DEET mogelijk in de monsters terechtgekomen via behandelde huid van een monsternemer.

Veel komt niet uit de landbouw

Wanneer we de werkwijze van Mantingh en Buijs hanteren (gevonden concentraties bij elkaar tellen), dan blijkt dat zo’n 10% van de gemeten concentraties in het Holtingerveld toegeschreven kunnen worden aan de hedendaagse landbouw. Veruit het grootste deel is afkomstig uit andere bronnen. Ook (al langer) verboden middelen worden door Mantingh en Buijs gelinkt aan de huidige landbouw. In onderstaande figuur is de herkomst van de gevonden concentratie pesticiden uitgesplitst naar bron.

Figuur. Herkomst bestrijdingsmiddelen in het Uffelterveen (N2000 Holtingerveld) op vier meetlocaties.  

Het RIVM concludeerde in 2020, net als Staf, dat er geen trend is te zien in de gehalten aan bestrijdingsmiddelen in de natuur en de afstand tot landbouwgebied: “Dit is een aanwijzing dat de aanwezigheid van de stoffen niet het gevolg is van drift vanuit nabij gelegen velden of puntbronnen, maar dat ze in de natuurgebieden terechtgekomen zijn gekomen via depositie uit de lucht”.

Listige herpublicatie in 2022

In 2022 komt actiegroep Meten = Weten met een nieuw rapport: ‘Onderzoek verspreiding bestrijdingsmiddelen in Drenthe en omstreken’. In dat rapport wordt de beschuldigende vinger gelegd bij de bollenteelt in de omgeving van N2000-gebieden. Opvallend is dat hiervoor dezelfde metingen van 2019 zijn gebruikt. De relatief hoge concentraties in het Holtingerveld zouden deze keer verklaard kunnen worden door de nabijheid van onder meer bloembollenvelden. De onderzoekers wijden geen woord aan de eerdere kritiek van het RIVM en de werkelijke oorzaak van de hoge concentraties in het Holtingerveld: het consumentenproduct DEET waarvan de bron mogelijk bij de monsternemer moet worden gezocht. En difenyl, een stof die vrijkomt bij de verbranding van (motor)brandstoffen.

Provincie haalt rapporten Meten = Weten uit Natuurbeheerplan

Staf legt bovenstaande bevindingen voor aan Provincie Drenthe. En wil weten waarom de Provincie de rammelende rapporten van Meten = Weten opvoert in het nieuwe Natuurbeheerplan voor Holtingerveld. De Provincie geeft aan dat het beheerplan nog een werkversie betreft en de verwijzingen naar de rapporten van Meten = Weten uit de definitieve versie worden verwijderd. Daarvoor in de plaats komt er een verwijzing naar de beleidsnotitie lelieteelt 2025 – 2028. Deze is gebaseerd op de uitspraak van de Raad van State van 2 april 2025. De zaak was aangespannen door Vereniging Milieudefensie Amsterdam in samenspraak met Meten = Weten. Inzet was een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de lelieteelt vanwege schade aan de natuur in het Holtingerveld.

De Raad van State besliste dat op basis van wat nu bekend is, niet kan worden uitgesloten dat gebruikte middelen negatieve gevolgen hebben op Natura 2000-gebieden. Nader onderzoek is nodig. Tot die tijd moeten lelietelers een natuurvergunning aanvragen bij de Provincie.

Meten met twee maten

Het onderzoek van Meten = Weten laat zien dat er veel partijen zijn die emissies van bestrijdingsmiddelen naar natuurgebieden kunnen veroorzaken: landbouw, industrie en particulieren/consumenten. Het is nog onbekend of voor alle gebruikers dezelfde regels gaan gelden.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

Kamsalamander verdwijnt door nalatig natuurbeheer

Het leefgebied van de kamsalamander in N2000-gebied de Leemkuilen (NBr) kampt met achterstallig onderhoud. Verschillende vennetjes hebben meer weg van bos, zo blijkt uit een veldcheck door de Staf redactie. Ook invasieve exoten, zoals de watercrassula, tieren er welig. Aanleiding van het veldbezoek zijn de plannen van Provincie Noord-Brabant om een vernatte zone in te richten buiten het gebied, voor onder meer de kamsalamander.

Op 8 mei 2025 brengt Staf een bezoek aan de Leemkuilen. Aanleiding is het gebiedsproces dat hier loopt, waarbij landbouwgrond moet worden vernat en ingericht voor met name de kamsalamander. Het beestje zit in de Leemkuilen te geïsoleerd en moet vanuit dit gebied kunnen migreren naar natuurgebied verderop. Met name boomtelers en tuinders moeten ervoor wijken. Het beestje wordt vertroeteld in Noord-Brabant, of toch niet?

Het artikel verscheen in het STAF-blad van juni 2025. Download het artikel hier:

Deel via:

N2000 Essenhakhoutbos verdroogt niet, maar verzuipt

Volgens de Bosgroepen verdroogt het essenhakhoutbos van Oud-Kolland (U). En die verdroging heeft weer tot gevolg dat de bosbodem verzuurt. De Bosgroepen wil dat het waterpeil in het bos omhoog gaat. Die plannen zullen leiden tot wateroverlast in aangrenzende agrarische percelen. Uit een gebiedscheck blijkt echter dat het essenhakhoutbos niet verdroogt, maar verzuipt. En uit bodemmonsters die Staf neemt in het gebied, blijkt die verzuring niet.

Begin april 2025 brengt de Staf-redactie een bezoek aan het essenhakhoutbos Oud-Kolland in de provincie Utrecht. Het is een zonnige dag en het heeft al enkele maanden nauwelijks geregend. Toch staat het water in de bosgreppel hoog (zie foto). Dat is ook te verwachten, aangezien in dit bos veel kwelwater omhoog komt. Oud-Kolland ligt namelijk direct achter de Lekdijk en niet ver van de Utrechtse Heuvelrug. Water uit de rivier de Nederrijn, die verderop overgaat in de Lek, kwelt onder de dijk door.

Verwaarloosd

Het essenhakhoutbos oogt sterk verwaarloosd. De essen zijn duidelijk al vele jaren niet meer geknot. Dat wordt bevestigd door een buurtbewoner. De laatste hakbeurt zou enkele decennia geleden hebben plaatsgevonden. Vroeger werden de essen regelmatig geknot. Het hakhout werd gebruikt voor onder meer de stelen van gereedschap. Tussen de iets hoger liggende akkers met essen liggen ondiepe laagtes, een soort greppels. Als die goed worden onderhouden voeren ze het overtollige kwelwater oppervlakkig af. Die greppels werden vroeger iedere winter schoongemaakt, vertelt de buurtbewoner. Maar ook dat gebeurt al jaren niet meer waardoor er vernatting is opgetreden in de vorm van hogere grondwaterstanden en inundatie (de grond komt blank te staan). De ooit zo overzichtelijke akkers met essenstoven zijn verworden tot een ondoordringbaar woud met manshoge braamstruiken.

Lees verder

Dit artikel verschijnt in het STAF-blad van medio juni 2025. Het artikel is hieronder te downloaden.

Deel via:

Nieuwe Nederlandse natuurdoelen ver voorbij de Europese richtlijnen

Nederland wil nieuwe doelen stellen voor de natuur. De vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000 werden op 9 april ter consultatie gelegd. In de voorstellen is ‘een goede staat van instandhouding’ concreet gemaakt. Echter, de vernieuwde Nederlandse doelen gaan fors verder dan de Europese richtlijnen. Het Europese doel voor 2030 is bijvoorbeeld het verbeteren van habitattypen met herstelmaatregelen voor minimaal 30% van het areaal. Nederland kiest voor een zwaarder doel en wil dat 70% van de habitattypen en soorten in 2030 al in een goede staat verkeert en dus aan de vernieuwde doelen voldoet.

“De vernieuwde natuurdoelen geven helderheid over hoeveel genoeg is in Nederland”, aldus het ministerie van LVVN. “Het vernieuwen en concreet maken van de doelen bakent de natuurambities voor habitattypen en soorten af tot wat nodig is om te voldoen aan internationale verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)”. In dit artikel worden de vernieuwde Nederlandse natuurdoelen vergeleken met de Europese richtlijnen voor natuurherstel.

Nederland stelt veel hoger doel dan Europa

De vernieuwde Nederlandse doelen voor Natura 2000 gaan veel verder dan wat Europa vraagt. Europa eist dat de natuur niet verslechtert (Habitatrichtlijn) en dat er herstelmaatregelen worden genomen voor voortdurende verbetering (Verordening Natuurherstel). De Verordening Natuurherstel bevat een tijdpad. In 2030 moeten die herstelmaatregelen zijn genomen voor minimaal 30% van het areaal van de habitats die niet in een goede staat verkeren. Nederland gaat echter een flinke stap verder. De vernieuwde doelen voor Natura 2000 worden gekoppeld aan het Programma Natuur. Dit betekent dat 70% van de habitats en leefgebieden van soorten aan die vernieuwde doelen moet voldoen in 2030. Met andere woorden: 70% moet in 2030 al in de nieuwe goede staat van instandhouding zijn gebracht. Terwijl Europa tot 2050 ‘slechts’ stuurt op herstelmaatregelen en verbetering.

Waar het gaat om het nemen van herstelmaatregelen en het ombuigen van verslechtering naar verbetering, behoort Nederland tot de koplopers in Europa (zie afbeeldingen). Aan de Europese doelen voor 2030 wordt in hogere mate voldaan. Dat is niet meer het geval wanneer de vernieuwde Nederlandse doelen gaan gelden.

Afbeeldingen: Nederland is goed op weg met het stoppen van verslechtering en het ombuigen van de trend naar verbetering.

Nu ook N2000-doelen buiten N2000-gebieden

De vernieuwde landelijke doelen geven ook aan wat de minimale oppervlakte moet zijn van een habitattype. Voor het bepalen van die oppervlakte is gekeken naar de omvang van het habitattype in veelal 1950. Omdat binnen N2000-gebieden geregeld te weinig areaal is voor een habitattype, wordt nu ook buiten de Natura 2000-gebieden gekeken. Ook die habitats gaan meetellen voor een goede staat van instandhouding, als ook habitats die nog ontwikkeld gaan worden op bijvoorbeeld landbouwgrond. Of aan habitats buiten N2000 ook kritische depositiewaarden worden gekoppeld en of deze ook juridische consequenties gaan krijgen voor de omgeving, vermelden de ter consultatie gelegde documenten niet. In ieder geval gaat dit verder dan wat Europa vraagt. Bij het herstel van habitattypen legt Europa de prioriteit bij N2000-gebieden die na de aanwijzing van het gebied verdwenen dan wel verslechterd zijn. Verder streeft Europa naar een goede staat van instandhouding van habitats op Europees niveau. Nederland wil die goede staat van habitats en soorten binnen de grenzen van Nederland.

Uitzetten verdwenen soorten

Opmerkelijk is de vernieuwde toepassing voor ‘typische soorten’. Typische soorten worden gebruikt om de natuurkwaliteit te beoordelen, en om te meten of deze verbetert, stabiel blijft of verslechtert. Daartoe wordt gekeken of het totaal aan typische soorten in een gebied toeneemt of minder wordt. Europa stelt dat ‘typische soorten’ regelmatig en in een hoge mate van constantheid moeten voorkomen. Nederland wil nu dat ‘typische soorten’ niet bedreigd zijn. Dit betekent dat er gestuurd moet gaan worden op het in goede staat van instandhouding brengen van typische soorten. Dat voorspelt in Nederland een struikelblok te gaan worden. Nederland heeft op de lijst met circa 650 typische soorten namelijk nogal wat soorten gezet die al langer geleden uit Nederland verdwenen zijn of in Nederland zeer zeldzaam zijn. Verdwenen soorten in een goede staat van instandhouding brengen, betekent dat ze uitgezet moeten gaan worden. Dit vraagt Europa niet van lidstaten, nog los van het feit dat Nederland de Europese werkwijze voor het uitkiezen van en werken met typische soorten niet volgt.

Regeerprogramma kabinet

Het kabinet tekende in zijn Regeerprogramma op dat er geen nieuwe, nationale koppen op Europees beleid worden gezet. En dat bestaande koppen zoveel mogelijk worden geschrapt. De vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000 betekenen een reeks aan nieuwe Nederlandse koppen op Europees natuurbeleid.

Toegevoegd op 22 april, reactie van LVVN-staatssecretaris Jean Rummenie

Staatssecretaris Jean Rummenie laat in een reactie op Twitter weten dat dit kabinet heeft afgesproken in het hoofdlijnenakkoord om geen nationale koppen op Europees beleid te doen. 9 april is de internetconsultatie over vernieuwde landelijke doelen gestart. Iedereen kan tot 1 juni inbreng geven. Rummenie verwijst ook naar zijn Kamerbrief van 31 maart 2025. “Ik schreef dat de vernieuwde landelijke Natura 2000-doelen concreet en haalbaar worden en afgebakend tot een minimum dat nodig is om te voldoen aan Europese verplichtingen.”

Deel via:

Waterschap onderzoekt alsnog of dinoterb-vondsten labfouten waren

Vorig jaar werd Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Noord-Holland) opgeschrikt door onverklaarbare vondsten van het al lang verboden bestrijdingsmiddel dinoterb. Milieuorganisaties suggereerden dat bollenboeren het middel illegaal zouden gebruiken. STAF constateerde dat de verspreidingspatronen in de vondsten wezen in de richting van laboratoriumfouten. Het waterschap bevestigde afgelopen week dat zij momenteel alsnog onderzoek laat uitvoeren naar mogelijke laboratoriumfouten.

Het bestrijdingsmiddel dinoterb is al decennia verboden. Het werd in het verleden gebruikt als onkruidbestrijdingsmiddel, zowel in de landbouw als ook door waterschappen in de strijd tegen ongewenste planten. In de afgelopen jaren dook het middel steeds vaker op en in steeds hogere concentraties en steeds weer op andere plekken. Opmerkelijk daarbij is de clustering: dinoterb en ook andere vreemde bestrijdingsmiddelen werden tegelijkertijd op meer locaties gevonden in vergelijkbare concentraties. Dit doet vermoeden dat de vondsten geen echte vondsten zijn, maar fouten in het laboratorium. De opmerkelijke vondsten bleken bovendien samen te vallen met de ingebruikname van nieuwe analyse-apparatuur bij het laboratorium van het hoogheemraadschap.

Alsnog onderzoek door Deltares
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bracht vorig voorjaar met een persbericht naar buiten dat zij Deltares opdracht had gegeven op zoek te gaan naar de herkomst van dinoterb. Dit onderzoeksinstituut heeft geen bron kunnen vinden. Opvallend was dat Deltares geen opdracht had gekregen om ook te kijken naar mogelijke vals-positieve uitslagen in het laboratorium. Het waterschap gaf destijds richting STAF aan dat dit onderzoek alsnog zou plaatsvinden, wanneer daar aanleiding voor zou zijn. Afgelopen week liet het Hoogheemraadschap desgevraagd weten dat het onderzoek naar mogelijke laboratoriumfouten alsnog in gang is gezet. Deltares is gevraagd te onderzoeken of dit de oorzaak is van de opmerkelijke dinoterb-vondsten. Het is nog niet bekend wanneer de resultaten naar buiten komen.

Zie ook:

Deel via:

Natuur verslechtert vooral op papier

Op 20 december 2024 publiceerde het ministerie van LVVN haar 10e voortgangsrapportage over de staat van de natuur. Uit deze rapportage blijkt dat 13 (van de 52) habitattypen verslechteren. Verslechtering is in strijd met de Europese habitatrichtlijn. Wat is hier aan de hand? Uit de gegevens die Nederland naar Brussel stuurde, blijkt dat het vooral gaat om verslechteringen op papier.

Veel habitattypen zijn stikstofgevoelig. Denk aan: heide, schrale graslanden en verschillende typen bos. Met onder meer stringent stikstofbeleid wil de overheid deze habitattypen beschermen. De 10e voortgangsrapportage laat echter allerminst een goed beeld zien. Deze rapportage is opgesteld door de gezamenlijke provincies (IPO en BIJ12) en het ministerie van LVVN. Bij 13 habitattypen is sprake van verslechtering. De samenstellers van de rapportage baseren zich op de ‘trends staat van instandhouding’, zoals gerapporteerd door de EU over de periode 2013-2018. Let wel, deze gegevens heeft Nederland zelf aangeleverd bij de EU.
Staf checkt bij de EU of er bij deze 13 habitattypen daadwerkelijk sprake is van verslechtering. En wat daarvan de oorzaak is. Dat leidt tot een ander beeld. De verslechteringen zijn vooral te wijten aan wijzigingen in de methode van beoordelen.

Download het artikel ‘Natuur verslechtert vooral op papier’ hier:

Deel via:

Hoe Rutte IV de derogatie uitfaseerde

2022 is een cruciaal jaar voor het landbouwbeleid. Henk Staghouwer, landbouwminister in kabinet-Rutte IV, moest de Europese Commissie overtuigen van het Nationaal Programma Landelijke gebied (NPLG). Met het NPLG zouden de EU-doelen voor water, natuur en klimaat in één keer worden gehaald. Virginijus Sinkeviĉius, Eurocommissaris voor Milieu, bleef sceptisch over het NPLG, zo blijkt uit de gespreksnotities die Agrifacts opvroeg in Brussel.

Een week na de start van kabinet Rutte IV, maakte landbouwminister Henk Staghouwer zijn opwachting bij Eurocommissaris Sinkeviĉius in Brussel. Hoewel het een kennismakingsgesprek betrof, wilde Staghouwer meteen zaken doen. Staghouwer wilde afspraken maken over stikstof en hij had haast met het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Er was nog maar weinig tijd om een volgende derogatie te regelen.

Kabinet Rutte IV (VVD, D66, CDA en CU) had grote ambities. Hij wilde de landbouw drastisch hervormen want Nederland liep op meer fronten tegen haar milieugrenzen aan. Er moest veel gebeuren voor het halen van de stikstofdoelen, de water-, klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Staghouwer hield de Eurocommissaris voor dat voor het bereiken van de Europese milieudoelen, de veestapel met 30% moest krimpen. Daarbij zou de landbouw geëxtensiveerd moeten worden. De grond die daarbij vrijkwam, zou worden bestemd voor natuur. Staghouwer verzekerde Sinkeviĉius dat de hervormingen van het platteland sowieso doorgaan, ook als de boeren ertegen in opstand zouden komen. Eerst komt er een vrijwillige opkoopregeling, en als die te weinig oplevert, zal worden overgegaan tot onteigening. Bij de landbouwtransitie – het Nationaal Programma Landelijk Gebied – paste uiteindelijk geen derogatie.

De Eurocommissaris hoorde de torenhoge ambities van Nederland aan, maar twijfelde eraan of die wel aansloten bij de Europese richtlijnen. Ook over de juridische houdbaarheid uitte hij zijn zorgen. Het lukte minister Staghouwer niet om het NPLG verkocht te krijgen aan Brussel.

Het artikel ‘Hoe Rutte IV de derogatie uitfaseerde’ is hier te downloaden.

Deel via:

Waar zijn de VGO-patiënten rond geitenbedrijven?

Agema en Wiersma vertrouwen op rekenmodel en twijfelen aan metingen bij patiënten

Volgens ministers Fleur Agema (VWS) en Femke Wiersma (LVVN) laten epidemiologische studies zien dat er meer longontstekingen voorkomen bij mensen die vlakbij geitenbedrijven wonen. Dit stellen zij in hun Kamerbrief van 4 februari 2025. Deze brief begeleidt het Onderzoeksrapport Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO III) – Actualisatie epidemiologische studies 2014-2019 – Onderzoek naar longontstekingen rond geitenbedrijven 2018-2024 (RIVM). Beide ministers melden niet dat de echte patiënten onvindbaar bleken en dat zij zich daarom baseren op uitkomsten van een rekenmodel.

Volgens ministers Agema en Wiersma geeft het wonen nabij een geitenhouderij gezondheidsrisico’s. Onder de circa 1,5 miljoen omwonenden van geitenbedrijven komen jaarlijks naar schatting 1.200 tot 6.600 extra longontstekingen voor. Dit zou resulteren in ongeveer 100 – 600 extra ziekenhuisopnamen en 20 – 100 extra sterfgevallen per jaar. Deze cijfers zijn berekend met een rekenmodel, dat niet transparant en inzichtelijk is.

Volgens beide ministers worden in 11 opeenvolgende jaren vergelijkbare resultaten gevonden. Dat lijkt logisch als je 11 jaar achtereen hetzelfde rekenmodel op dezelfde wijze gebruikt.

Opvallend is dat ministers Agema en Wiersma vertrouwen op uitkomsten van een niet inzichtelijk rekenmodel. Terwijl zij in het regeerakkoord hebben afgesproken dat bij modellen die voor overheidsbeleid worden gebruikt, een bijsluiter moet zitten zodat duidelijk is wat de beperkingen zijn.

Patiënten onvindbaar en weggemoffeld

Dergelijke grote aantallen longpatiënten zouden in de praktijk gemakkelijk vindbaar moeten zijn, zo meenden de VGO-onderzoekers. Door de ziekteverwekkers bij deze patiënten te vergelijken met de kiemen op geitenbedrijven, kan dan een causaal verband worden aangetoond. Voor dit onderzoek waren 600 tot 800 patiënten nodig. Deze bleken ondanks alle inspanningen met geen mogelijkheid te vinden (zie artikel ‘Waar zijn de VGO-patiënten?’). Er werden slechts 108 patiënten gevonden met een longontsteking. Opvallend is dat het niet kunnen vinden van genoeg patiënten werd geweten aan allerhande factoren. Echter, de mogelijkheid dat het rekenmodel er faliekant naast zou zitten, en dat die patiënten er niet waren, werd niet in ogenschouw genomen. Een wetenschappelijke misser.

Patiëntenstudie ontbreekt grotendeels in rapport

In het onderzoeksrapport ontbreekt een deugdelijk overzicht met uitkomsten van de patiëntenstudie. In het rapport staan veel verschillende tabellen maar de tabel met de 108 patiënten, hun leeftijd, wel of niet onderliggend lijden, de geïsoleerde verwekker(s) en de woonafstand tot de dichtstbijzijnde geitenhouderij ontbreekt. Een dergelijke tabel zou duidelijk maken bij hoeveel patiënten er een concreet (causaal) verband is met een geitenbedrijf in de omgeving. Omdat deze belangrijke informatie ontbreekt in het onderzoeksrapport, is het reëel te veronderstellen dat dit verband bij geen van de 108 patiënten aanwezig was.

Het VGO-onderzoek loopt inmiddels 15 jaar. Volgens het rekenmodel zouden er jaarlijks 1.200 tot 6.600 patiënten longontsteking oplopen door een geitenbedrijf in de buurt. Ondanks een jarenlange zoektocht is het nog altijd niet gelukt om ook maar één van die berekende patiënten in het echt te vinden.

(Foto’s: Rijksoverheid)

Deel via:

Waterkwaliteit in Nederland met twee maten gemeten

De waterkwaliteit wordt in Nederland met twee maten gemeten. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat beoordeelt de vermesting van oppervlaktewater volgens de methode ‘one in, all in’. Deze werkwijze voor de Kaderrichtlijn Water wordt gesteund door de Europese Commissie. Ongeveer 70% van het oppervlaktewater voldoet dan aan de norm voor nutriënten (stikstof en fosfor). Het ministerie van LVVN kiest bij het landbouwbeleid voor een andere, strengere methode: ‘one out, all out’. Dan voldoet zo’n 35% van het oppervlaktewater aan de norm voor nutriënten (stikstof en fosfor). Er wordt in ons land met twee maten gemeten. Waarom gebeurt dat?

Het meten met twee maten zien we terug in het onlangs verschenen RIVM-rapport ‘Landbouwpraktijk en waterkwaliteit in Nederland (RIVM-rapport 2024-0113)’. Het meest in het oog springt het nutriënt fosfor in de provincie Zeeland. De waterkwaliteit in Zeeland kelderde van het ene op het andere moment van ‘goed’ naar ‘slecht’. Niet omdat het water plotseling zeer sterk werd vervuild met mest, maar omdat Zeeland overstapte van de ‘one out, all out’ naar de ‘one in, all in’-methodiek. Je zou dan een wat gunstiger resultaat verwachten, maar dat blijkt niet het geval. Het landbouwbeleid kan niet overweg met ‘one in, all in’. Daardoor springt Zeeland op ‘rood’. Helaas vermeldt het RIVM de oorzaak van deze ‘verslechtering’ niet in haar rapportage.

Figuur. Beoordeling van P-totaal in 2016-2019 (links) en 2020-2022 (rechts). De waterkwaliteit in Zeeland kelderde plotseling van ‘goed’ naar ‘slecht’ door een verandering van werkwijze.

Waterkwaliteit afhankelijk van gekozen werkwijze

De waterkwaliteit voor nutriënten (stikstof en fosfor) is in hogere mate afhankelijk van de gekozen wijze van beoordelen. Het is een politieke keuze van Nederland zelf om voor landbouwbeleid te werken met een strengere werkwijze dan voor de Kaderrichtlijn Water. Die strengere werkwijze is afgesproken met de Europese Commissie. Agrifacts probeert al geruime tijd de gespreksverslagen tussen de Europese Commissie en het vorige Nederlandse kabinet over dit onderwerp op tafel te krijgen. Om te checken wat de inzet is geweest van dit vorige kabinet in Brussel. De documenten zijn nog altijd niet vrijgegeven.

Het artikel ‘Nederland kiest voor strengere waternorm dan Brussel vraagt’ staat in het decembernummer van het STAF-blad. Het is hieronder te downloaden.

Deel via:

Ecologische Autoriteit op politieke toer

De Ecologische Autoriteit werkt niet wetenschappelijk, maar politiek. Dat blijkt uit de wijze waarop de Ecologische Autoriteit rekenmodel Aerius toepast. Het RIVM stelt dat Aerius grote onzekerheden kent bij gebruik op lokaal niveau. Desondanks zet de Ecologische Autoriteit het model volop in op een nog kleiner schaalniveau, op postzegels van soms maar 10 bij 10 meter. Als gevraagd wordt naar de motivatie, wordt het politieke statement van voormalig stikstofminster Christianne van der Wal herhaald: “het is de best beschikbare wetenschappelijke bron”. Aerius is weliswaar een wetenschappelijke bron. Echter, de wijze waarop de Autoriteit deze bron gebruikt is niet wetenschappelijk. Die is politiek.

De toepassing van rekenmodel Aerius binnen het natuurbeleid ligt flink onder vuur. Dat komt omdat politici ervoor kozen dit model te gebruiken voor allerhande zaken, waarvoor het model helemaal niet bedoeld en geschikt is. Wetenschappelijk kon dit gebruik door de politiek niet door de beugel. De Ecologische Autoriteit werd ingesteld om de wetenschap terug te brengen in het natuur- en stikstofbeleid. De Ecologische Autoriteit is onafhankelijk en beschikt voor de korte termijn over ecologische, wetenschappelijke kennis ten aanzien van stikstofgevoelige natuur. Zo valt te lezen in diverse documenten.

Van wetenschap geen sprake

De verwachting was dat de Ecologische Autoriteit een wetenschappelijke werkwijze zou hanteren. Maar dat blijkt niet zo te zijn. De Autoriteit hanteert stikstofmodel Aerius op een wijze die de wetenschappelijke toets der kritiek niet kan doorstaan. Het RIVM stelt dat bij gebruik van haar model op lokale schaal, bijvoorbeeld 100 hectare, de onzekerheden groot zijn. De werkelijke stikstofneerslag ligt dan met 95% zekerheid tussen de berekende waarde plus of min 70%. Als de berekende stikstofdepositie bijvoorbeeld 1.500 mol/ha/jaar is, dan ligt de werkelijke depositie waarschijnlijk tussen 450 en 2.550 mol/ha/jaar. Met andere woorden: het model is in feite onbruikbaar op lokaal niveau.
De RIVM-waarschuwing weerhoudt de Ecologische Autoriteit er niet van om het Aerius-model zonder meer op nog kleinere schaal te gebruiken: voor habitatjes van soms maar 10 bij 10 meter. In bewoordingen als: “De huidige stikstofdepositie is (nog) veel te hoog: gemiddeld 1184 mol N/ha/jaar en 1217 mol N/ha/jaar voor respectievelijk actieve en herstellende hoogvenen. Dat is ruim 2 maal zo hoog als de KDW voor deze habitattypen (500 mol N/ha/jaar).” (Uit: Advies over de Natuurdoelanalyse Wierdense Veld). De Ecologische Autoriteit hanteert de uitkomsten van het Aerius-rekenmodel als harde getallen en verbindt daar conclusies aan. Zonder dat de Autoriteit ook maar iets zegt over de grote onzekerheden op dit kleine schaalniveau.

Politieke werkwijze

Rekenmodel Aerius wordt voor diverse beleidsdoeleinden gebruikt, waarvoor het model niet geschikt is. Zoals voor berekeningen op lokaal niveau. Het is een politieke keuze om het model daar toch voor te gebruiken, geen wetenschappelijke. Het is ook een politieke keuze om geen onzekerheden te vermelden, geen wetenschappelijke. Waarom werkt de Ecologische Autoriteit op deze wijze met rekenmodel Aerius?
“Vooralsnog gaat de Ecologische Autoriteit uit van Aerius omdat dit wettelijk voorgeschreven is, en omdat Aerius, bij het ontbreken van gebiedsspecifieke metingen en bodemgegevens, de best beschikbare wetenschappelijk bron is voor het in beeld brengen van de stikstofneerslag en inschatten van de risico’s voor de beschermde natuur”, aldus de Autoriteit. Het is opvallend dat de Ecologische Autoriteit meegaat met het politieke argument van voormalig stikstofminister Van der Wal: dit is het beste wat we hebben. Het model is weliswaar een wetenschappelijke bron, maar de wijze waarop de Ecologische Autoriteit ermee werkt is onwetenschappelijk. Die is politiek.

De Ecologische Autoriteit had de wetenschap terug kunnen brengen in het natuurbeleid. Een juist gebruik van Aerius, waarbij de onzekerheden waren vermeld en meegewogen, had een begin kunnen zijn. De Autoriteit koos ervoor om door te gaan op de politieke toer.

Het artikel verscheen in het STAF-blad van september 2024. Deze versie is hier te downloaden:

Deel via: