Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit

De waterkwaliteit in Nederland verbetert. Desondanks rapporteert Europa opnieuw een verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit. Deze keer voor het grondwater. Wat de Europese rapportage niet vermeldt, is de oorzaak. Die komt aan het licht na een beroep op de Europese Wet op de transparantie. De verslechtering blijkt het gevolg van een wijziging in de Nederlandse meetsystematiek. Enige jaren geleden gebeurde dit ook al. Toen bij het oppervlaktewater.

De Europese Commissie komt iedere vier jaar met haar zogenaamde landenrapportage. Daarin staat hoe het gesteld is met de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door de landbouw. Met het grondwater gaat het de goede kant op. Over de periode 2008 – 2011 worden mooie cijfers gepresenteerd aan Brussel: op 88% van de meetpunten voldoet het grondwater aan de norm van < 50 mg nitraat per liter. En op maar liefst 79% van de meetpunten is de kwaliteit zeer goed: < 25 mg nitraat per liter. Vergelijkbare resultaten worden gehaald in de periode 2012 – 2015. De Europese Commissie vermeldt deze scores ook in de derogatiebeschikking voor Nederland. Mede op grond hiervan mochten veehouders extra stikstof uit dierlijke mest aanwenden op hun weilanden.

In de jongste Europese landenrapportage (periode 2016 – 2019) zijn de cijfers wat minder rooskleurig [1]. Nog maar 84% van de meetpunten voldoet aan de norm, en op nog 73% van de meetpunten wordt de waarde van < 25 mg nitraat per liter gehaald. In plaats van een verbetering, is er sprake van een behoorlijke verslechtering. Zie figuur 1.  

Figuur 1. Nitraatconcentraties in het Nederlandse grondwater, in drie perioden. Bron data: Landenrapportage Europese Commissie; derogatiebeschikkingen voor Nederland.

Verslechtering door wijziging meetnet

De landenrapportage vermeldt niks over de oorzaak van de verslechtering in 2016-2019. STAF deed bij de Europese Commissie een beroep op de transparantiewetgeving. De Commissie stelde daarop de correspondentie tussen de Nederlandse autoriteiten en de Europese Commissie beschikbaar [2]. Hierin valt te lezen wat de verslechtering heeft veroorzaakt. De Nederlandse autoriteiten lieten Brussel weten per 2016 het watermeetnet te hebben gewijzigd. Er werden naar verhouding meer meetpunten toegevoegd, waar hogere concentraties nitraat worden gemeten. “Dit betekent dat de gegevens die zijn verstrekt voor eerdere rapportages niet vergelijkbaar zijn met de huidige gegevens”, meldt Nederland. Nederland wil dat Brussel met terugwerkende kracht zaken gaat herzien. Brussel antwoordt aanpassingen in oude cijfers niet te zullen gaan controleren.

Als Nederland haar meetnet ongewijzigd had gelaten, zou er wél een verbeter-trend zichtbaar zijn geweest voor het grondwater. In dat geval was de stikstofnorm op circa 95% van de meetpunten gehaald.

Ook in 2018 al verslechtering

Bij het oppervlaktewater was hetzelfde al eens aan de hand. Waar de Nederlandse gegevens een verbetering lieten zien, bleek uit de Europese gegevens een forse verslechtering. In 2018 publiceerde het blad V-focus het artikel ‘Dramacijfers, wie zond ze naar Brussel’ [3]. De Europese Commissie had haar nieuwste cijfers gepubliceerd over de nutriëntenverliezen vanuit de landbouw naar het oppervlaktewater. In de landenvergelijking lieten de meeste lidstaten een verbetering zien. Behalve Nederland, daar waren de milieuresultaten in vier jaar tijd enorm verslechterd (zie grafiek 2). Hoewel destijds bij zowel de Europese als Nederlandse autoriteiten navraag werd gedaan, kwam er geen verklaring.

Figuur 2. Percentage meetpunten voor zoet oppervlaktewater in de beste Europese waterkwaliteitsklasse (jaargemiddelde nitraatconcentratie < 2 mg per liter) voor de EU-lidstaten voor de periode 2008-2011 en 2011-2015. Bron: V-focus / Landenrapportage Europese Commissie.

De aap komt nu alsnog uit de mouw. De stukken die de Europese Commissie onlangs vrijgaf na een verzoek van STAF, gaan ook hierop in. Begin 2021 schrijven de Nederlandse autoriteiten aan Brussel: “De huidige cijfers in het Nederlandse landenrapport laten structurele trendbreuken zien, als gevolg van netwerkverbeteringen en fouten in de databestanden in het verleden. Een heel duidelijk voorbeeld van een dataprobleem uit het verleden is terug te zien in alle oppervlaktewatercijfers. Zoals we de Europese Commissie in 2018 hebben laten weten, is er in 2012 een dataset aangeleverd met NO3-N-concentraties in plaats van NO3-concentraties. Op verzoek van de heer Debeuckelaere hebben we in 2018 een herziene ‘dataset 2012’ geüpload. Deze herziene dataset is niet gebruikt”, aldus Nederland.”

STAF constateert dat de Europese Commissie tot op de dag van vandaag niks heeft gedaan met de gecorrigeerde Nederlandse waterbestanden. Wie zich baseert op de Europese watercijfers over Nederland ziet verslechtering, terwijl er in de praktijk juist sprake is van verbetering.

(Foto: Shutterstock)


[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.

[2] Download hier de correspondentie, die via een WOO-verzoek is verkregen van de Europese Commissie (Joint Research Centre):

[3] Dramacijfers, wie zond ze naar Brussel. V-focus, juli 2018: Dramacijfers: Wie zond ze naar Brussel? – V-focus

Deel via:

Discrepanties in het Nederlandse waterbeleid

De Europese Nitraatrichtlijn geldt voor de landbouw en stuurt op een goede kwaliteit grond- en oppervlaktewater. Er is sprake van een goede waterkwaliteit als de norm wordt gehaald. Maar welke norm? Nederland oordeelt anders dan de Europese Commissie, en anders dan ons omringende landen. Ook is de herkomst van vervuiling in grond- en oppervlaktewater onvoldoende in beeld. STAF stuitte in de afgelopen jaren op een aantal discrepanties in het Nederlandse waterbeleid. Deze zijn in onderstaand document op een rij gezet.

Deel via:

Europese maatlat voor kwaliteit oppervlaktewater geeft andere uitkomsten

De Europese Commissie hanteert een andere maatlat dan Nederland, om de mate van vermesting (eutrofiëring) van het oppervlaktewater vast te stellen. Dit heeft andere uitkomsten tot gevolg. Op de Europese kaart zijn nogal wat wateren ‘groen’ (doel gehaald), die op de Nederlandse kaart ‘rood’ kleuren (doel niet gehaald). En omgekeerd. STAF onderzocht per waterschap in hoeverre de Europese en Nederlandse beoordeling tot dezelfde uitkomsten leiden.

Eind 2021 kwam de Europese Commissie met haar vierjaarlijkse landenrapportages over de Nitraatrichtlijn.[1] Deze richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen verontreiniging vanuit agrarische bronnen. Het gaat om zowel grondwater als oppervlaktewater. Volgens Brussel voldoet 86% van de Nederlandse grondwatermeetpunten aan de norm. Over het Nederlandse oppervlaktewater is Brussel minder lovend. Maar liefst 58% van de wateren wordt beoordeeld als ‘eutroof’ (vermest). Met name dit doet de Nederlandse landbouw de das om. Het leidde tot afbouw van de derogatie en verplichte bufferstroken langs watergangen.

Topkwaliteit water in Gelderland

Welke meetgegevens heeft de Europese Commissie gebruikt voor haar landenrapportage? STAF vroeg deze op bij zowel de Europese Commissie als bij Deltares, die deze had aangeleverd in Brussel. Via beide wegen wordt de dataset verkregen. Het gaat om andere gegevens dan Nederland zelf gebruikt voor haar Actieprogramma Nitraatrichtlijn (maatregelenpakket voor de landbouw).

Volgens de Europese beoordeling doen twee waterschappen het opvallend goed: dit zijn Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vallei en Veluwe. Het oppervlaktewater is in beide Gelderse waterschappen in hoge mate ‘non-eutroof’. Ruim 80% van de wateren voldoet hier aan de norm die Europa stelt. Wat verklaart dit succes? Waterschap Rijn en IJssel: “Hoe goed de waterkwaliteit is, hangt af van welke normering je hanteert. In Nederland is de meetmethode in het besluit kwaliteitseisen en monitoring water (BKMW) vastgelegd.” Waterschap Vallei en Veluwe zegt zich bewust te zijn van de bijzondere waterkwaliteit in zijn gebied. Ook dit waterschap wijst op de Nederlandse meetmethode BKMW. “De interpretatie of iets wel of niet eutroof is, is een vertaalslag en geen onderdeel van de BKMW-toetsing.” Volgens de Nederlandse meetmethode scoren beide waterschappen minder goed.

Europa gebruikt andere maatlat

Europa beoordeelt de eutrofiëringstoestand voor de nitraatrapportage op basis van de biologie, oftewel de hoeveelheid algen (chlorofyl). Nederland focust zich op de hoeveelheid nutriënten: stikstof en fosfor. Volgens Nederlandse beleidsrapporten zijn die parameters aan elkaar gekoppeld. Maar is dat wel zo? Uit de verkregen dataset blijkt nauwelijks verband tussen de mate van eutrofiëring en stikstof/fosfor. Onderzoeksinstituut Deltares, die de Nederlandse algen-metingen aanlevert aan de Europese Commissie, bevestigt het verschil. Brussel oordeelt op basis van biologische kwaliteitselementen. “Als die minder goed scoren, is het water eutroof, ongeacht de score voor stikstof en fosfor.” Dat het oppervlaktewater in het beheergebied van de Gelderse waterschappen goed scoort op de Brusselse maatlat, komt omdat de biologische kwaliteitselementen goed zijn, aldus Deltares.

Volgens de Europese Commissie is 58% van de Nederlandse wateren eutroof. Nederland brengt een vergelijkbaar landelijk cijfer naar buiten. Als we inzoomen op de beheergebieden van de 21 waterschappen, zien we echter grote verschillen. Sommige waterschappen scoren beduidend beter op de Europese maatlat, andere op de Nederlandse maatlat. Zie figuur 1.

.

Figuur 1. Mate van vermesting van de oppervlaktewateren binnen waterschappen, periode 2016-2019. Bepaling op basis van de EU-maatlat (bepaling algenconcentratie) en NL-maatlat (bepaling N- en P-concentratie).

Andere maatlat, andere uitkomsten

In figuur 1 is te zien dat de Gelderse waterschappen Rijn en IJssel, en Vallei en Veluwe veel beter scoren in de Europese beoordeling dan in de Nederlandse. Het omgekeerde zien we bij de waterschappen Friesland, Drents-Overijsselse Delta en Rivierenland. Deze waterschappen zijn beter af met de Nederlandse maatlat. Kijken we op waterlichaam-niveau, dan zijn de verschillen groot. Bij de wateren die door Europa worden beoordeeld als ‘eutroof’, wordt in zo’n 30 procent van de gevallen zowel de stikstof- als fosfornorm gehaald. Bij wateren die van Europa de beoordeling ‘non eutroof’ krijgen, wordt in 50 procent van de gevallen de stikstof- en/of de fosfornorm overschreden. Zie tabel.

Eutrofie-statusN- en P-norm gehaaldN-norm gehaaldP-norm gehaaldN- en P-norm niet gehaald
Non eutroof50706218
Eutroof30574430
Tabel. Eutrofie-status en percentage wateren waar N- en P-doelen worden gehaald.

Maatregelen landbouw op basis Europese of Nederlandse maatlat?

Het 7e Actieprogramma voor de landbouw richt zich specifiek op probleemgebieden en
probleemteelten wat betreft nutriëntenuitspoeling. Het ministerie van Landbouw is verantwoordelijk voor dit programma. Volgens dit ministerie is eutrofiëring (vermesting) van oppervlaktewater gekoppeld aan stikstof en fosfor. De dataset die Nederland afleverde in Brussel voor de nitraatrapportage laat echter nauwelijks verband zien tussen de mate van eutrofiëring en het al dan niet halen van de stikstof- en/of fosfordoelen (zie figuur 2). De Europese en Nederlandse wijze van beoordelen sluiten dus niet op elkaar aan. Voor het aanwijzen van ‘probleemgebieden’ maakt het nogal uit of de Europese of de Nederlandse maatlat wordt gehanteerd (zie figuur 1).

Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gaat over de wijze van meten. STAF legt het verschil in uitkomst tussen de EU- en NL-maatlat voor aan dit ministerie. Het ministerie bevestigt de analyse van STAF. “Als de biologie goed is, is het best mogelijk dat de N- of P-norm niet wordt gehaald. Nederland heeft ervoor gekozen dat bij een goede biologie, één nutriënt de norm mag overschrijden.” En als de N- en P-norm beide worden gehaald, en de biologie desondanks toch slecht blijft? “Mogelijk dat de waterbeheerder relatief hoge waarden voor N en P heeft gesteld. Of er is wat anders aan de hand. Voor de ecologische toestand maakt het niet uit, omdat de biologie leidend is.”

Nauwelijks verband tussen stikstof, fosfor en eutrofiëring Nederlandse wateren

Eutrofiëring kan leiden tot overmatige algengroei, waardoor waterplanten en vissoorten verdwijnen. Uit analyse van de metingen die Nederland naar Brussel stuurde over de periode 2016 – 2019, blijkt dit verband nauwelijks aanwezig (zie figuur 2).

Ook de Europese Commissie schaart zich tot op zekere hoogte achter de lijn van een één-op-één verband tussen eutrofiëring en nutriënten. (Bron: Chlorophyll-nutrient relationships of different lake types using a large European dataset; 2008). Echter, die één-op-één relatie is aangetoond in Europese watertypen met een maximale P-concentratie van 0,1 mg/l en een N-concentratie tot 1,7 mg N/liter. Bij hogere waarden werd dit verband niet aangetoond. Genoemde lage concentraties zijn voor veruit de meeste Nederlandse wateren niet van toepassing. Bij ons liggen de grenswaarden veelal hoger en worden hogere concentraties gemeten. Dit verklaart wellicht het ontbreken van een dergelijk verband bij Nederlandse wateren.

Figuur 2. Verband tussen eutrofiëring (chlorofyl-a) en stikstof in Nederlandse meren en plassen, in de periode 2016 – 2019 (R-kwadraat = 0,17). Bron: Dataset EU-landenrapportage. 
Figuur 2. Verband tussen eutrofiëring (chlorofyl-a) en fosfor in Nederlandse meren en plassen, in de periode 2016 – 2019 (R-kwadraat = 0,05). Bron: Dataset EU-landenrapportage. 

[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.

[2] Bestand met eutrofie-status per waterlichaam:

Deel via:

Brussel zet vuil vogelplassen, RWZI en overstorten bij landbouw op de rekening

De Europese Commissie heeft vrijwel alle vervuiling van het Nederlandse oppervlaktewater, ongeacht de herkomst, bij de landbouw op de rekening gezet. Dit gebeurde in de zogenaamde landenrapportage over de Nitraatrichtlijn, die in het najaar van 2021 werd uitgebracht. Bij het grondwater gebeurde dit ook al. De Europese Commissie verwees hier naar Nederland, die had alleen metingen moeten aanleveren die relevant zijn voor de landbouw. Nederland stelde echter alle metingen te hebben aangeleverd – landbouw, stedelijk gebied en natuur – omdat de Europese Nitraatrapportage dit zou eisen.

De Nitraatrichtlijn beoogt de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater vanuit agrarische bronnen tegen te gaan. Lidstaten zijn verplicht de waterkwaliteit te meten en de metingen aan te leveren bij de Europese Commissie. Op grond van die metingen stelt de Europese Commissie om de vier jaar vast in welke mate het water is vermest (eutroof), en of maatregelen in de landbouw voldoende effect hebben.

Figuur 1. Afbeelding uit de nitraatrapportage over Nederland. Zo’n 58 procent van de Nederlandse oppervlaktewateren is vermest (eutroof).

Bron: Report from the Commission to the council and the European Parliament on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of
waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member
State reports for the period 2016–2019.

STAF vroeg de locatie- en meetgegevens op, die ten grondslag liggen aan de EU-kaart. Zowel Deltares als de Europese Commissie verstrekten de dataset. STAF controleerde per meetlocatie in hoeverre het water wordt beïnvloed door de landbouw, rioolwaterzuivering, riooloverstort, watervogels en andere bronnen. Dit gebeurde aan de hand van de KRW-factsheets van de betreffende waterbeheerder. Ongeveer 20 procent van de meetlocaties heeft weinig tot niets met landbouw van doen. De metingen die Nederland inleverde over de periode 2016 – 2019, blijken ‘vervuild’ met metingen van stedelijk vuil (rioolwaterzuivering, riooloverstorten, industrie) en vogelplassen.

Vogelplassen

In de dataset komen we een aantal vogelplassen tegen. Het gaat onder meer over vogelplassen in natuurgebied, zoals: Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen (Flevoland), Vogelplas Starrevaart (bij Den Haag) en een aantal duinmeren op onder meer Texel en langs de Noord-Hollandse kust. In het Noord-Hollandse duingebied Zwanenwater bijvoorbeeld, worden zeer hoge concentraties stikstofvervuiling gemeten. Waterbeheerder Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hierover: “Omdat het aantal vogels in het gebied groot is, vormen zij naar verwachting de belangrijkste bron. Een aalscholverkolonie zat voorheen bij de westelijke waterplas, maar de laatste jaren bij de oostelijke waterplas, waar ook ons meetpunt in ligt.” Meerdere vermeste vogelplassen zien we als ‘rode punten’ op de kaart (figuur 1), ondanks dat landbouw hier geen rol speelt.

Stedelijk gebied

In de dataset zitten talrijke meetlocaties die (mede) beïnvloed worden door lozingen van de rioolwaterzuivering (circa 20% van de punten), riooloverstorten (circa 15% van de punten) en andere bronnen dan landbouw. Bij het bepalen van de mate van vermesting zijn de gegevens van 708 waterlichamen aangeleverd in Brussel, waarbij er verder geen onderscheid is gemaakt naar landbouw-, stedelijke en natuurwateren.

De Europese Commissie is er zonder meer vanuit gegaan dat het in alle gevallen metingen betroffen in oppervlaktewateren die beïnvloed worden door de landbouw. Eerder zagen we hetzelfde bij de metingen in het grondwater. Het artikel ‘Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad’ verscheen in december 2022.

Dispuut tussen Den Haag en Brussel

Tweede Kamerlid Caroline Van der Plas (BBB) stelde vragen over het STAF-artikel van december 2022. Op 9 februari 2023 kwam landbouwminister Piet Adema met antwoorden, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Adema: “In het kader van de landenrapportage is een lidstaat verplicht om alle monitoringsdata die gebruikt zijn voor de nationale nitraatrapportage te uploaden naar de Europese Commissie. Hier heeft Nederland aan voldaan en deze dataset omvat ook de meetpunten uit de categorie natuur en overig.” Volgens Adema moeten lidstaten óók de gegevens over vervuiling uit stedelijke bronnen en natuurbronnen aanleveren voor de nitraatrapportage. Dit is opmerkelijk, aangezien de nitraatrapportage uitsluitend gaat over watervervuiling vanuit agrarische bronnen.

Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius spreekt Adema tegen. Zijn woordvoerder antwoordde eerder op vragen van STAF dat het alleen gaat om metingen op locaties waar de landbouw significante invloed heeft. Sinkevičius bevestigt dit in maart nogmaals op vragen van Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP). Sinkevičius: “Het monitoringnetwerk heeft tot doel het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten meetpunten opnemen op plaatsen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie.”

Foto: Vogelplas Starrevaart bij Den Haag.

Deel via:

Depositie van zware metalen onderbelichte factor bij ammoniumopbouw in de bodem

De kritische depositiewaarde (KDW) was aanvankelijk gekoppeld aan de minerale neutralisatiecapaciteit van een bodem. Tegenwoordig is de KDW gekoppeld aan habitattype als een soort absoluut gegeven. Hierdoor wordt voorbijgegaan aan het feit dat bodems met dezelfde habitattypen inherent kunnen verschillen in de draagkracht voor een bepaald habitat, maar ook dat ze in de loop van de afgelopen eeuw met meer te maken hebben gehad dan alleen stikstofdepositie. Zoals met de depositie van zware metalen (lood, zink, cadmium en koper).

Tekst en foto’s: Huig Bergsma (Geochemicus / Mineraloog)

Aan het begin van de discussie over kritische depositiewaarden was een belangrijke rol weggelegd voor de mineralogie van een bodem. Bodems met een grote voorraad aan basische silicaatmineralen (zoals keileem) kunnen sneller zuur neutraliseren, en op die manier verzuring tegengaan, dan zandbodems die vrijwel geheel uit kwarts bestaan. Dit klopt in grote lijnen met de realiteit die we waarnemen en om die reden zijn natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe minder kwetsbaar dan natuurgebieden op een Brabants dekzand. Evengoed wordt de mineralogie van een bodem nu niet meer meegewogen bij vaststelling van de KDW, maar is de KDW gebaseerd op enkele veldproeven, modellen en het oordeel van experts. Zo kan het dat de KDW hetzelfde is voor droge heide op de beide hiervoor genoemde zandgronden, terwijl de kwetsbaarheid niet vergelijkbaar is.

Bodem onomkeerbaar veranderd

De KDW wordt beschouwd als een inherente eigenschap van een ecosysteem. Maar het woord inherent suggereert een bepaalde onveranderlijkheid en onafhankelijkheid die helemaal niet hardgemaakt kan worden. De bodem is een black box die we maar langzaam doorgronden. Om met de mineralen in de bodem te beginnen: door de zware zuurdepositie van de afgelopen decennia (zwaveloxiden, stikstofoxiden en ammonium) is de bodem mineralogisch onomkeerbaar veranderd. Bij zuurneutralisatie door mineralen komen kationen vrij die uitspoelen naar het grondwater. Voor de industriële revolutie was de zuurlast zo laag dat dit proces niet merkbaar verliep, maar de zuurlast van de afgelopen eeuw was zo hoog dat de mineralenvoorraad in de toplaag van de bodem meetbaar afgenomen is. De minerale bodem is versneld kwetsbaarder geworden en kan daardoor minder zuur verwerken. Dit is één van de oorzaken dat het met de tijd lastiger is geworden voor habitattypen om zich te handhaven op plekken waar ze zich voor de Tweede Wereldoorlog nog volop manifesteerden.

Invloed zware metalen

Door de tunnelvisie die er rond stikstofdepositie is ontstaan, is het makkelijk om dingen over het hoofd te zien. Als alle oplossingen worden gezocht in het reduceren van stikstof tot onder de KDW, is er dan nog behoefte aan onderzoek hoe de bodem op dit moment echt functioneert? Maar wat nou als de KDW waarde wordt gehaald en het probleem is niet opgelost? Zijn er andere factoren die het stikstofgehalte in de bodem bepalen?

Bijvoorbeeld, uit een langjarig verweringsonderzoek in Noord-Drenthe kwam naar voren dat binnen het onderzoeksgebied de ammoniumgehaltes consequent verschilden tussen de locaties terwijl er geen aanwijsbare puntbronnen waren die deze verschillen zouden kunnen verklaren.  Waar de bodems wel in verschilden, was de gebruikshistorie en zo bleken de hoge ammoniumgehaltes te correleren met het totaal aan zware metalen (lood, zink, cadmium en koper) op die plek (figuur 1). Het moge duidelijk zijn dat Drenthe geen historie heeft qua ertswinning en dat de verhoogde zware metalen meestal het gevolg zijn van luchtdepositie.

Figuur 1. Correlatie tussen gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) op locaties rond Norg in Drenthe.

Eén correlatie op locatieniveau is nog geen overtuigend bewijs dat er een verband bestaat tussen depositie van zware metalen en ophoping van ammonium, maar ook in andere databases en op provinciaal niveau (figuur 2) werd deze correlatie gevonden.

Figuur 2. Correlatie tussen gemiddelde gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) in verschillende natuurgebieden in de provincie Overijssel.
Boetelerveld, Overijssel
Boetelerveld, Overijssel

Zware metalen remmen denitrificatie

Ook de wetenschappelijke literatuur is duidelijk. De stikstofcyclus in de bodem is een complex proces met daarin twee belangrijke stappen: nitrificatie en denitrificatie. Bij nitrificatie wordt ammonium door bacteriën omgezet via nitriet naar nitraat. Bij denitrificatie wordt door andere groepen bacteriën nitraat omgezet naar gasvormige stikstofverbindingen. Waar de grond vervuild is met zware metalen, en dan vooral met zink, worden met name de nitrificerende bacteriën geremd (1). Als gevolg hiervan hoopt op deze plekken ammonium zich op in de bodem. De schadelijkheid van de zware metalen ten opzichte van de nitrificatie wordt gedomineerd door de concentratie van de zware metalen in het bodemvocht en is sterk afhankelijk van de mineralogie, organisch stofgehalte, kleigehalte en pH van de bodem. Dit is terug te zien in de verschillen tussen bodemtypes in natuurgebieden. Waar een jong stuifzand met weinig bindingsplaatsen bij een veel lager zinkgehalte al ammonium begint op te bouwen, doet een organisch stof- en kleirijke bodem dat bij hogere zinkgehalten. Als de data geëxtrapoleerd worden lijkt het er op dat zonder zware metalen in de toplaag geen noemenswaardig ammonium wordt opgebouwd. Kort door de bocht gezegd, als er met de stikstofdepositie geen gelijktijdige zware metalen depositie was geweest, was er geen ammoniumprobleem in de bodem geweest.

Figuur 3. Zink en lood gehalten in boorkernen op de Strabrechtse Heide (NBr).

Zoals in de analyses van een boorkern (figuur 3) te zien is, zijn de zware metalen voornamelijk geconcentreerd in de toplaag van de bodem. Zware metalen zoals zink en lood komen weliswaar van nature in de bodem voor, maar zijn dan structureel gebonden in de mineralen kaliveldspaat, biotiet en amfibool, mineralen waaruit ze door verwering maar zeer langzaam vrijkomen. De atmosferische fijne en ultrafijne zware deeltjes zijn metallisch of metaalzouten en vele malen reactiever. De verhoging van de gehalten aan zware metalen in de bodem kan relatief klein lijken, maar toch een zeer grote invloed hebben op de biologie.

Natuurbodem vraagt brede kijk

Zonder nog verder in te gaan op de effecten van de depositie van PFAS, PAK’s, PCB’s en pesticiden op de fauna en flora van natuurgebieden moge het duidelijk zijn dat de mensen veel meer in de bodem hebben aangericht dan alleen zure en verzurende depositie. Met stoffen die op verschillende niveau’s met elkaar interacteren en het systeem als geheel verzwakt hebben. Het is misschien onterecht om één probleemstof aan te wijzen en dan te hopen dat alles zich kan herstellen terwijl er veel meer ingrepen nodig zijn om de natuur weer terug te brengen tot een staat die hoorde bij een bodem van 100 jaar geleden. Want als je één zwakke schakel in het systeem hebt gerepareerd wordt pas duidelijk wat de volgende zwakke schakel is. Het zou mooi zijn als dit pleidooi voor een meer holistische kijk op de bodem opgepikt wordt. Als dit niet gebeurt en we blijven met een bulldozer mentaliteit papieren milieudoelstellingen najagen, dan wil ik graag de sabeltandtijger terug.

Natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe zijn minder kwetsbaar.
Veluwe

Literatuur

(1) Lu L., Chen C., Tan K., Min W., Matthew S., Shan H.(2022). Long-term Metal Pollution Shifts Microbial Functional Profiles Of Nitrification And Denitrification In Agricultural Soils. Science of The Total Environment. Volume 830, 15 July 2022, 154732

Deel via:

Europese Commissie: Stedelijke meetpunten horen niet in landbouwrapportage

De Europese Commissie heeft in haar rapportage over de agrarische waterkwaliteit in Nederland, ook stedelijke meetpunten meegewogen. STAF vroeg de dataset op, waarop de Europese Commissie zich had gebaseerd in haar waterrapportage. Uit die dataset bleek dat diverse agrarische meetlocaties met een forse normoverschrijding, in stedelijk gebied liggen. Meest in het oog sprong het grondwatermeetpunt middenin een hondentoilet in hartje Nijmegen. STAF publiceerde hierover het artikel Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad. Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP) stelde hierover vragen aan de Europese Commissie. Die kwam deze week met uitsluitsel (te downloaden onderaan dit artikel): Stedelijke meetpunten horen niet in de landbouwrapportage.

De ministeries van Landbouw en Infrastructuur & Waterstaat deden de kwestie af als weinig relevant. “Het lijkt zo te zijn dat de Europese Commissie geen onderscheid maakt tussen meetpunten in landbouw- en stedelijk gebied.” Volgens LNV en I&W “wijzigen de gemiddelden er niet door”. Aangezien Europa niet zozeer kijkt naar gemiddelden, maar naar normoverschrijdingen, maakt het wel degelijk uit dat er verkeerde meetlocaties in het landbouwmeetnet zitten, volgens STAF. Immers, de maatregelen die boeren moeten nemen voor de waterkwaliteit, zullen niet helpen tegen de forse normoverschrijding in het Nijmeegse hondentoilet.

Europese Commissie

Volgens de Europese Commissie beoogt haar rapport het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten daarom meetpunten kiezen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie. Er moet daarom onderscheid worden gemaakt tussen de bijdrage aan verontreiniging uit stedelijke bronnen en die uit agrarische bronnen. In het rapport over Nederland wordt dat onderscheid niet gemaakt.

De Europese Commissie liet STAF vorig jaar weten dat Nederland de gegevens zelf heeft aangeleverd. In die gegevens was dit onderscheid niet gemaakt. In de antwoorden op vragen van Ruissen stelt de Europese Commissie verder dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is om ervoor te zorgen dat zij een geschikt meetnet opzetten.

Vervolg

De redactie van STAF onderzoekt momenteel hoe de stedelijke meetpunten in de Nederlandse waterrapportage terecht gekomen zijn.

Een van de locaties waar de agrarische grondwaterkwaliteit wordt gemeten ligt in een hondentoilet in hartje Nijmegen.

Download hier de antwoorden van de Europese Commissie:

Deel via:

Ook Natuurdatabank Vegetatie en Habitats niet openbaar

‘Hoe gaat het met de natuur en de biodiversiteit in Nederland? Op allerlei manieren worden hierover gegevens verzameld, onder andere over de vegetatie’, stelt BIJ12 op haar website. ‘Meten is weten!’, aldus deze uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies. BIJ12 zegt de natuurgegevens beschikbaar te stellen via de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Voor het publiek blijken beide databanken nog altijd niet toegankelijk.   

Sinds 2019 spreken overheden de intentie uit om de natuurdatabanken NDVH (vegetaties, habitats) en NDFF (soorten) toegankelijk te maken voor het publiek. Tot op de dag van vandaag is het nog altijd niet zover. Dit maakt het onmogelijk om de ecologische onderbouwing van de natuurkaarten in het Aerius-rekenmodel te controleren.

Het ministerie van Landbouw heeft in januari 2023 zo’n 170 nieuwe natuurdoelen toevoegen aan in totaal 101 Natura 2000-gebieden. Dit gebeurde vanwege de aanwezigheid van natuurwaarden. STAF wilde controleren of die natuurwaarden (habitattypen) daadwerkelijk zijn aangetroffen door de provincies. Immers, de vaststelling van de vegetatie en typische soorten bepaalt of een habitattype daadwerkelijk aanwezig is. De ecologische onderbouwing kon niet beschikbaar worden gesteld.

Databank met vegetaties en habitats  

‘Met de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) is door BIJ12, Ordina Geo-IC, samenwerkende provincies, natuurorganisaties en terreinbeheerders een belangrijke schakel in natuurmonitoring gerealiseerd.’ Dit Twitterbericht van BIJ12 dateert van maart 2019. ‘Dit jaar (2019, red) start het implementatietraject waarbij ketenpartners de NDVH in gebruik gaan nemen’, meldde Ordina destijds. ‘Op een later moment wordt de applicatie beschikbaar gesteld voor een breder publiek’, aldus BIJ12.

Inmiddels zijn we vier jaar verder en de NDVH is nog altijd niet openbaar. Al menen sommige provincies van wel. Provincie Zeeland heeft een link op haar website staan, naar deze databank. De link blijkt echter alleen toegankelijk voor eigen medewerkers. BIJ12 bevestigt dat de NDVH nog niet publiekelijk bereikbaar is. “De applicatie staat nog in de productieomgeving en moet nog diverse testen ondergaan. Wanneer de databank publiek wordt is nog niet bekend.”

Databank met flora en fauna

Al eerder liep STAF ertegenaan dat de Nationale Databank Flora en Fauna niet publiek is. “Natuurgegevens worden conform interprovinciale afspraken opgeslagen in de NDFF”, aldus Henk Jumelet, gedeputeerde voor Provincie Drenthe in het STAF-blad van maart 2022. “Begin 2021 is een start gemaakt van de transitie van de NDFF naar een open Natuurdatabank die voor iedereen toegankelijk is. De verwachting is dat deze 2024 / 2025 beschikbaar zal zijn voor publiek”, aldus Jumelet.

Conclusie

Een aanzienlijk deel van de natuurdoelen die in januari 2023 zijn toegevoegd aan de Aerius-natuurkaart, betreffen ‘natuurkruimels’. Het gaat om habitattypen met een veelal zeer kleine oppervlakte. Of deze ‘natuurkruimels’ op de juiste ecologische gronden zijn aangewezen, blijkt niet controleerbaar nu de natuurdatabanken nog niet openbaar zijn.

(Bron afbeelding: BIJ12, Infographic Inwinning en verwerking van vegetatiegegevens)

Deel via:

Zes vragen aan Raad van State over onderbouwing stikstofuitspraken

Aan de Raad van State zijn zes vragen gesteld over de onderbouwing van een aantal wezenlijke stikstofuitspraken. Het gaat om uitspraken waarbij de onderbouwing (deels) buiten de uitspraak is gebleven.  De vragen richten zich specifiek op het verstaan van het programma AERIUS(OPS), het gebruik van kritische depositiewaarden, het gebruik van het voorzorgbeginsel en het verstaan van het begrip significantie. Hieronder de specifieke vragen.

Door: Prof em. Dr drs mr Lucas Bergkamp, Dr Jan Bergstra MAE, Dr William M. Briggs, Dr Dr Jaap C. Hanekamp, Prof Dr Ira Helsloot, Prof Dr Ronald W.J. Meester, Mr Dr Quinten Pluymaekers, Geesje Rotgers.

Drie vragen over AERIUS

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“Ten eerste is dit AERIUS Calculator. Dit rekeninstrument maakt een deels geautomatiseerde besluitvorming mogelijk. Het berekent de depositiebijdrage van emissiebronnen die een gebruiker in het systeem invoert of importeert en wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling gebruikt voor de vaststelling of een project of een andere handeling door het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben. Het resultaat van de berekening geeft inzicht in de depositiebijdrage van de ingevoerde bronnen op vaste rekenpunten binnen Natura 2000-gebieden of op rekenpunten die de gebruiker zelf heeft gedefinieerd. AERIUS Calculator biedt op deze wijze inzicht of een ingevoerde ontwikkeling stikstofdepositie veroorzaakt die de drempel- of grenswaarde niet overschrijdt en daardoor is uitgezonderd van de vergunningplicht, of de grenswaarde wel overschrijdt, waardoor deze vergunningplichtig is. …”

In RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“De wetgever heeft in dit kader van belang geacht dat het bij activiteiten in de bouwfase van een project vaak gaat om kleine, tijdelijke stikstofdeposities, die op het geheel bezien slechts beperkt bijdragen aan het stikstofprobleem. Doordat het programma AERIUS-Calculator in de loop der tijd steeds nauwkeuriger is geworden, is het mogelijk om de tijdelijke deposities van activiteiten in de bouwfase op verschillende Natura 2000-gebieden individueel te berekenen en te beoordelen. Omdat de kritische depositiewaarden in veel Natura 2000-gebieden worden overschreden, is het daarbij regelmatig nodig om een passende beoordeling te maken en om (zeer beperkte) mitigerende maatregelen te treffen. Deze gang van zaken is volgens de wetgever niet effectief. De wetgever heeft het daarom doelmatiger geacht om de tijdelijke stikstofdeposities die worden veroorzaakt door een aantal specifieke activiteiten van de bouwsector generiek te beoordelen en om hiervoor een afzonderlijke regeling vast te stellen in het kader van de structurele aanpak van het stikstofprobleem.”

Vraag 1. Welke modelnauwkeurigheid van AERIUS wat betreft berekende depositiebijdragen hanteert de RvS onder welke bronvermelding?

Een belangrijke conclusie van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof over AERIUS Calculator – “… de betrouwbaarheid van de voorspelling door het hanteren van een zeer lage beoordelingsdrempel [is] onvoldoende en leidt deze aanpak tot schijnzekerheid. AERIUS Calculator … berekent op basis van emissies van een project kleine bijdragen aan concentraties en depositie. De onzekerheid van die extra depositie op Natura 2000-gebieden is bij de gehanteerde ruimtelijke schaal (hexagonen ter grootte van een hectare) vele malen hoger dan de beoordelingsdrempel. De wetenschap kan hier niet bieden wat het beleid vraagt.” (2020; p. 9) – staat haaks op de uitspraak, zoals vermeld in ECLI:NL:RVS:2022:3159, dat AERIUS een “steeds nauwkeuriger” rekeninstrument is “geworden”.

Vraag 2. Op basis van welke documentatie stelt de RvS, contra bovenstaande conclusie van het wetenschappelijk Adviescollege, dat AERIUS “steeds nauwkeuriger wordt”?

Vraag 3. In het licht van antwoorden op de voorgaande twee vragen, hoe beoordeelt de RvS af- en goedkeuring van vergunningverlening op basis van AERIUS op het niveau van honderdsten tot tienden van molen per hectare per jaar?

Eén vraag over kritische depositiewaarden (KDW)

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 (maar ook ECLI:NL:RVS:2022:3159) wordt het volgende over kritische depositiewaarden (KDW) gesteld:

“De kritische depositiewaarde geldt niet als absolute grenswaarde voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen, maar de mate en duur van de overschrijding van de kritische depositiewaarde zijn wel belangrijke indicatoren voor de beoordeling of de daling van de depositie door de PAS-bronmaatregelen en de effecten van de herstelmaatregelen in de gebieden al dan niet nodig zijn voor het behoud en het voorkomen van verslechtering van de stikstofgevoelige natuurwaarden.”

Vraag 4. Naar welke KDW verwijst de RvS precies en welke documentatie is daarvoor gebruikt? Welke nauwkeurigheid hanteert de RvS voor gebruikte KDW onder welke documentatieverwijzingen?

Eén vraag over significantie (als in het bijvoeglijk naamwoord significant)

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt de term ‘significant’ meerdere malen gebruikt. Bij dezen een kleine bloemlezing:

  • ECLI:NL:RVS:2019:1603
  • “… een verslechterend of significant verstorend effect …”
  • “… voor projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen …”
  • “… geen significant verslechterende effecten …”
  • ECLI:NL:RVS:2022:3159
  • “… Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten …”
  • “… een habitat significant wordt aangetast door de invloed van stikstofdepositie …”
  • “… dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten …”

Vraag 5. Het schijnt ons toe dat de RvS het woord ‘significant’ zowel kwalitatief als kwantitatief gebruikt. In het tweede geval verzoeken wij de RvS, onder verwijzing naar gebruikte documentatie, de term ‘significant’ te kwantificeren. Indien de term kwalitatief moet worden verstaan, wanneer zijn veranderingen (“verstorend effect”, “negatieve gevolgen”, “verslechterende effecten”) wel of niet ‘significant’?

Eén vraag over het voorzorgbeginsel

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 komt het ‘voorzorgbeginsel meerdere malen aan bod, zoals:

“Het Hof heeft meermalen geoordeeld dat het voorzorgbeginsel ten grondslag ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Uit het arrest en eerdere rechtspraak volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het Hof bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn een strikte uitleg van het voorzorgbeginsel voorstaat. De passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor een Natura 2000-gebied houdt volgens het Hof in dat, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het betrokken plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd. Zoals het Hof al oordeelde in het Kokkelvisserij-arrest dient het bevoegd gezag op basis van die passende beoordeling de zekerheid te hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn.

Vraag 6. Wij verzoeken de RvS, onder verwijzing naar de gebruikte documentatie, de term ‘zekerheid’, in de context van het voorzorgbeginsel, te kwantificeren, dit om ecologische onschadelijkheid te begrijpen.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

Ministerie wil veel ‘natuurkruimels’ in slechte staat toevoegen aan N2000-gebieden

De Minister voor Natuur en Stikstof heeft op 25 november 2022 het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden gepubliceerd in de Staatscourant. De Minister wil circa 150 extra habitats (typen natuur) en 70 soorten toevoegen aan de instandhoudingsdoelstellingen van een groot aantal N2000-gebieden. Het zou gaan om habitattypen en soorten die op moment van aanwijzen van de gebieden al aanwezig waren. Middels een correctie worden die doelen alsnog aan het aanwijzingsbesluit (veelal uit 2004) toegevoegd. Uit analyse van de extra natuurdoelen blijkt, dat het in hoofdmoot gaat om snippertjes natuur in slechte staat. Verder blijkt uit de onderbouwende rapporten niet dat het gaat om natuur die er al was tijdens de aanwijzing.

Opvallend is dat het overgrote deel van de habitats en soorten in het Wijzigingsbesluit al sinds januari 2018 geregistreerd staat bij de Europese N2000-natuurdatabank. Deze werden door de Nederlandse overheid dus eerst geregistreerd in Brussel. Pas daarna werd het ontwerpbesluit gepubliceerd (maart 2018) en werd de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Belanghebbenden kunnen tot en met 11 januari 2023 bezwaar maken tegen het Wijzigingsbesluit. De extra habitats en soorten staan op dat moment al vijf jaar geregistreerd bij de Europese Commissie.

Vooral ‘kruimels’ slechte natuur bijgeplust

Veel van de habitats die genoemd worden in het Wijzigingsbesluit, hebben vanwege het Europese Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU al een beoordeling ondergaan. Hieruit blijkt dat het voor het overgrote deel gaat om kleine stukjes, ofwel ‘kruimels’ natuur, die ook nog eens in slechte staat van instandhouding verkeren. (Onderaan dit artikel kunt u de lijst met habitats, de oppervlakte en EU-beoordeling, downloaden).

Waar een bos ten tijde van het aanwijzingsbesluit een gemiddelde oppervlakte had van 115 hectare, is dat bij de bossen in het Wijzigingsbesluit slechts 9 hectare. Bij de heidegebieden ging het aanvankelijk om arealen van gemiddeld 184 hectare, de gebieden in het Wijzigingsbesluit tellen maar gemiddeld 6 hectare. Opvallend is ook dat de natuurkruimels overwegend in slechte staat zijn (80%). Zie onderstaande grafieken.

Grafiek 1. Gemiddelde oppervlakte van aangewezen habitats ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022).
Grafiek 2. Aandeel habitats in slechte staat van instandhouding. In de grafiek wordt onderscheid gemaakt tussen habitats die zijn aangewezen ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022)

Kruimels veel vaker in slechte staat

Uit analyse van de EU-data blijkt dat een goede staat van instandhouding in sterke mate samenhangt met de oppervlakte. Hoe groter de oppervlakte van een habitat in een N2000-gebied, hoe vaker deze volgens de EU-registratie in goede staat van instandhouding verkeert. En omgekeerd: hoe kleiner de oppervlakte, hoe slechter gemiddeld de staat van instandhouding. Zie grafiek 3 voor een voorbeeld.

Grafiek 3. Staat van instandhouding van de Nederlandse grasland-habitats in de N2000-gegevensbank van de Europese Commissie. In klasse ‘A’ vallen vooral de habitats met een grotere oppervlakte. De kleine habitats (kruimels) scoren vaker een ‘C’.

Habitats niet aantoonbaar aanwezig bij aanwijzen N2000-gebied

Volgens de Minister voor Natuur en Stikstof worden de habitats en soorten toegevoegd omdat deze bij aanwijzen van het N2000-gebied al aanwezig waren. Het zou gaan om een correctie van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Klopt dat wel? De onderbouwende rapporten van het thans voorliggende Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden staan in de Kamerbrief van 5 maart 2021 (Toezegging over informatie over SDF in behandeling van het Wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering d.d. 2 maart 2021).

Voor de toevoeging van de habitats wordt verwezen naar het rapport Habitattypen in Natura 2000-gebieden (augustus 2014, edepot.wur.nl/314180). Dit rapport is opgesteld met als doel de natuurgegevens voor de Europese Commissie te actualiseren (natuurgegevens moeten periodiek worden geactualiseerd, conform Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU). De onderzoekers zeggen daarvoor gebruik te hebben gemaakt van zo recent mogelijk beschikbare habitattypenkaarten. Het gaat dus niet om de actualisatie van de gegevens ten tijde van de aanwijzing van de N2000-gebieden. Wanneer het de bedoeling was van de Minister om de aanvankelijke aanwijzingsbesluiten (ingediend in 2003 en goedgekeurd in 2004) te controleren op volledigheid, dan had gebruik gemaakt moeten worden van habitattypenkaarten van rond het jaar 2000. En niet van kaarten van veel latere datum.

(foto: Shutterstock)

Download EU-beoordelingsresultaten habitats in het Wijzigingsbesluit

Deel via:

Europese Commissie: derogatie Nitraatrichtlijn in strijd met ambitieuze Nederlandse stikstofdoelen

De nieuwe derogatie van de Europese Nitraatrichtlijn was in wezen al van tevoren gedoemd te mislukken. Voormalig landbouwminister Henk Staghouwer stuitte in Brussel niet alleen op een kritische Eurocommissaris en dito lidstaten, maar ook op de ambitieuze stikstofdoelen van kabinet Rutte, waar Staghouwer zelf deel vanuit maakte. Dit blijkt uit een document (gedateerd 5 juli 2022) dat STAF heeft opgevraagd met een beroep op de Europese openbaarmakingsregels.

De Europese Commissie wees het Nederlandse verzoek om derogatie van de Nitraatrichtlijn uiteindelijk af, met een verwijzing naar het eigen Nederlandse kabinetsbeleid. Nederland had opnieuw derogatie aangevraagd, om ook de komende vier jaar meer dierlijke mest te mogen aanwenden, dan de minimale 170 kg N/ha.

Derogatie in strijd met kabinetbeleid

De Commissie wees Nederland erop dat een derogatie-aanvraag niet in strijd mag zijn met de eigen stikstofdoelen. Volgens de Commissie druist het Nederlandse derogatieverzoek in tegen de aanzienlijke stikstof-reductiedoelstellingen die Nederland zichzelf heeft gesteld. Vier Nederlandse ministers hadden de Eurocommissaris op 31 mei 2022 laten weten met een maatregelenpakket te komen tegen stikstof, dat zal leiden tot een reductie van de veestapel van zo’n 30 procent. Dit blijkt uit een gespreksverslag, dat STAF desgevraagd op 20 december ontving van de Europese Commissie.

Volgens de Commissie is het derogatieverzoek tevens in strijd met het ambitieuze standpunt dat NL op internationaal niveau heeft ingenomen op het gebied van waterkwaliteit. Aldus het opgevraagde document.

Download hier het document van de Europese Commissie (de markeringen zijn aangebracht door de redactie van STAF):

Download hier het artikel in STAF, december 2022

Foto: Europese Commissie.

Deel via: