Zes vragen aan Raad van State over onderbouwing stikstofuitspraken

Aan de Raad van State zijn zes vragen gesteld over de onderbouwing van een aantal wezenlijke stikstofuitspraken. Het gaat om uitspraken waarbij de onderbouwing (deels) buiten de uitspraak is gebleven.  De vragen richten zich specifiek op het verstaan van het programma AERIUS(OPS), het gebruik van kritische depositiewaarden, het gebruik van het voorzorgbeginsel en het verstaan van het begrip significantie. Hieronder de specifieke vragen.

Door: Prof em. Dr drs mr Lucas Bergkamp, Dr Jan Bergstra MAE, Dr William M. Briggs, Dr Dr Jaap C. Hanekamp, Prof Dr Ira Helsloot, Prof Dr Ronald W.J. Meester, Mr Dr Quinten Pluymaekers, Geesje Rotgers.

Drie vragen over AERIUS

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“Ten eerste is dit AERIUS Calculator. Dit rekeninstrument maakt een deels geautomatiseerde besluitvorming mogelijk. Het berekent de depositiebijdrage van emissiebronnen die een gebruiker in het systeem invoert of importeert en wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling gebruikt voor de vaststelling of een project of een andere handeling door het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben. Het resultaat van de berekening geeft inzicht in de depositiebijdrage van de ingevoerde bronnen op vaste rekenpunten binnen Natura 2000-gebieden of op rekenpunten die de gebruiker zelf heeft gedefinieerd. AERIUS Calculator biedt op deze wijze inzicht of een ingevoerde ontwikkeling stikstofdepositie veroorzaakt die de drempel- of grenswaarde niet overschrijdt en daardoor is uitgezonderd van de vergunningplicht, of de grenswaarde wel overschrijdt, waardoor deze vergunningplichtig is. …”

In RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“De wetgever heeft in dit kader van belang geacht dat het bij activiteiten in de bouwfase van een project vaak gaat om kleine, tijdelijke stikstofdeposities, die op het geheel bezien slechts beperkt bijdragen aan het stikstofprobleem. Doordat het programma AERIUS-Calculator in de loop der tijd steeds nauwkeuriger is geworden, is het mogelijk om de tijdelijke deposities van activiteiten in de bouwfase op verschillende Natura 2000-gebieden individueel te berekenen en te beoordelen. Omdat de kritische depositiewaarden in veel Natura 2000-gebieden worden overschreden, is het daarbij regelmatig nodig om een passende beoordeling te maken en om (zeer beperkte) mitigerende maatregelen te treffen. Deze gang van zaken is volgens de wetgever niet effectief. De wetgever heeft het daarom doelmatiger geacht om de tijdelijke stikstofdeposities die worden veroorzaakt door een aantal specifieke activiteiten van de bouwsector generiek te beoordelen en om hiervoor een afzonderlijke regeling vast te stellen in het kader van de structurele aanpak van het stikstofprobleem.”

Vraag 1. Welke modelnauwkeurigheid van AERIUS wat betreft berekende depositiebijdragen hanteert de RvS onder welke bronvermelding?

Een belangrijke conclusie van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof over AERIUS Calculator – “… de betrouwbaarheid van de voorspelling door het hanteren van een zeer lage beoordelingsdrempel [is] onvoldoende en leidt deze aanpak tot schijnzekerheid. AERIUS Calculator … berekent op basis van emissies van een project kleine bijdragen aan concentraties en depositie. De onzekerheid van die extra depositie op Natura 2000-gebieden is bij de gehanteerde ruimtelijke schaal (hexagonen ter grootte van een hectare) vele malen hoger dan de beoordelingsdrempel. De wetenschap kan hier niet bieden wat het beleid vraagt.” (2020; p. 9) – staat haaks op de uitspraak, zoals vermeld in ECLI:NL:RVS:2022:3159, dat AERIUS een “steeds nauwkeuriger” rekeninstrument is “geworden”.

Vraag 2. Op basis van welke documentatie stelt de RvS, contra bovenstaande conclusie van het wetenschappelijk Adviescollege, dat AERIUS “steeds nauwkeuriger wordt”?

Vraag 3. In het licht van antwoorden op de voorgaande twee vragen, hoe beoordeelt de RvS af- en goedkeuring van vergunningverlening op basis van AERIUS op het niveau van honderdsten tot tienden van molen per hectare per jaar?

Eén vraag over kritische depositiewaarden (KDW)

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 (maar ook ECLI:NL:RVS:2022:3159) wordt het volgende over kritische depositiewaarden (KDW) gesteld:

“De kritische depositiewaarde geldt niet als absolute grenswaarde voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen, maar de mate en duur van de overschrijding van de kritische depositiewaarde zijn wel belangrijke indicatoren voor de beoordeling of de daling van de depositie door de PAS-bronmaatregelen en de effecten van de herstelmaatregelen in de gebieden al dan niet nodig zijn voor het behoud en het voorkomen van verslechtering van de stikstofgevoelige natuurwaarden.”

Vraag 4. Naar welke KDW verwijst de RvS precies en welke documentatie is daarvoor gebruikt? Welke nauwkeurigheid hanteert de RvS voor gebruikte KDW onder welke documentatieverwijzingen?

Eén vraag over significantie (als in het bijvoeglijk naamwoord significant)

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt de term ‘significant’ meerdere malen gebruikt. Bij dezen een kleine bloemlezing:

  • ECLI:NL:RVS:2019:1603
  • “… een verslechterend of significant verstorend effect …”
  • “… voor projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen …”
  • “… geen significant verslechterende effecten …”
  • ECLI:NL:RVS:2022:3159
  • “… Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten …”
  • “… een habitat significant wordt aangetast door de invloed van stikstofdepositie …”
  • “… dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten …”

Vraag 5. Het schijnt ons toe dat de RvS het woord ‘significant’ zowel kwalitatief als kwantitatief gebruikt. In het tweede geval verzoeken wij de RvS, onder verwijzing naar gebruikte documentatie, de term ‘significant’ te kwantificeren. Indien de term kwalitatief moet worden verstaan, wanneer zijn veranderingen (“verstorend effect”, “negatieve gevolgen”, “verslechterende effecten”) wel of niet ‘significant’?

Eén vraag over het voorzorgbeginsel

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 komt het ‘voorzorgbeginsel meerdere malen aan bod, zoals:

“Het Hof heeft meermalen geoordeeld dat het voorzorgbeginsel ten grondslag ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Uit het arrest en eerdere rechtspraak volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het Hof bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn een strikte uitleg van het voorzorgbeginsel voorstaat. De passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor een Natura 2000-gebied houdt volgens het Hof in dat, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het betrokken plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd. Zoals het Hof al oordeelde in het Kokkelvisserij-arrest dient het bevoegd gezag op basis van die passende beoordeling de zekerheid te hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn.

Vraag 6. Wij verzoeken de RvS, onder verwijzing naar de gebruikte documentatie, de term ‘zekerheid’, in de context van het voorzorgbeginsel, te kwantificeren, dit om ecologische onschadelijkheid te begrijpen.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

Ministerie wil veel ‘natuurkruimels’ in slechte staat toevoegen aan N2000-gebieden

De Minister voor Natuur en Stikstof heeft op 25 november 2022 het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden gepubliceerd in de Staatscourant. De Minister wil circa 150 extra habitats (typen natuur) en 70 soorten toevoegen aan de instandhoudingsdoelstellingen van een groot aantal N2000-gebieden. Het zou gaan om habitattypen en soorten die op moment van aanwijzen van de gebieden al aanwezig waren. Middels een correctie worden die doelen alsnog aan het aanwijzingsbesluit (veelal uit 2004) toegevoegd. Uit analyse van de extra natuurdoelen blijkt, dat het in hoofdmoot gaat om snippertjes natuur in slechte staat. Verder blijkt uit de onderbouwende rapporten niet dat het gaat om natuur die er al was tijdens de aanwijzing.

Opvallend is dat het overgrote deel van de habitats en soorten in het Wijzigingsbesluit al sinds januari 2018 geregistreerd staat bij de Europese N2000-natuurdatabank. Deze werden door de Nederlandse overheid dus eerst geregistreerd in Brussel. Pas daarna werd het ontwerpbesluit gepubliceerd (maart 2018) en werd de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Belanghebbenden kunnen tot en met 11 januari 2023 bezwaar maken tegen het Wijzigingsbesluit. De extra habitats en soorten staan op dat moment al vijf jaar geregistreerd bij de Europese Commissie.

Vooral ‘kruimels’ slechte natuur bijgeplust

Veel van de habitats die genoemd worden in het Wijzigingsbesluit, hebben vanwege het Europese Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU al een beoordeling ondergaan. Hieruit blijkt dat het voor het overgrote deel gaat om kleine stukjes, ofwel ‘kruimels’ natuur, die ook nog eens in slechte staat van instandhouding verkeren. (Onderaan dit artikel kunt u de lijst met habitats, de oppervlakte en EU-beoordeling, downloaden).

Waar een bos ten tijde van het aanwijzingsbesluit een gemiddelde oppervlakte had van 115 hectare, is dat bij de bossen in het Wijzigingsbesluit slechts 9 hectare. Bij de heidegebieden ging het aanvankelijk om arealen van gemiddeld 184 hectare, de gebieden in het Wijzigingsbesluit tellen maar gemiddeld 6 hectare. Opvallend is ook dat de natuurkruimels overwegend in slechte staat zijn (80%). Zie onderstaande grafieken.

Grafiek 1. Gemiddelde oppervlakte van aangewezen habitats ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022).
Grafiek 2. Aandeel habitats in slechte staat van instandhouding. In de grafiek wordt onderscheid gemaakt tussen habitats die zijn aangewezen ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022)

Kruimels veel vaker in slechte staat

Uit analyse van de EU-data blijkt dat een goede staat van instandhouding in sterke mate samenhangt met de oppervlakte. Hoe groter de oppervlakte van een habitat in een N2000-gebied, hoe vaker deze volgens de EU-registratie in goede staat van instandhouding verkeert. En omgekeerd: hoe kleiner de oppervlakte, hoe slechter gemiddeld de staat van instandhouding. Zie grafiek 3 voor een voorbeeld.

Grafiek 3. Staat van instandhouding van de Nederlandse grasland-habitats in de N2000-gegevensbank van de Europese Commissie. In klasse ‘A’ vallen vooral de habitats met een grotere oppervlakte. De kleine habitats (kruimels) scoren vaker een ‘C’.

Habitats niet aantoonbaar aanwezig bij aanwijzen N2000-gebied

Volgens de Minister voor Natuur en Stikstof worden de habitats en soorten toegevoegd omdat deze bij aanwijzen van het N2000-gebied al aanwezig waren. Het zou gaan om een correctie van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Klopt dat wel? De onderbouwende rapporten van het thans voorliggende Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden staan in de Kamerbrief van 5 maart 2021 (Toezegging over informatie over SDF in behandeling van het Wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering d.d. 2 maart 2021).

Voor de toevoeging van de habitats wordt verwezen naar het rapport Habitattypen in Natura 2000-gebieden (augustus 2014, edepot.wur.nl/314180). Dit rapport is opgesteld met als doel de natuurgegevens voor de Europese Commissie te actualiseren (natuurgegevens moeten periodiek worden geactualiseerd, conform Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU). De onderzoekers zeggen daarvoor gebruik te hebben gemaakt van zo recent mogelijk beschikbare habitattypenkaarten. Het gaat dus niet om de actualisatie van de gegevens ten tijde van de aanwijzing van de N2000-gebieden. Wanneer het de bedoeling was van de Minister om de aanvankelijke aanwijzingsbesluiten (ingediend in 2003 en goedgekeurd in 2004) te controleren op volledigheid, dan had gebruik gemaakt moeten worden van habitattypenkaarten van rond het jaar 2000. En niet van kaarten van veel latere datum.

(foto: Shutterstock)

Download EU-beoordelingsresultaten habitats in het Wijzigingsbesluit

Deel via:

Europese Commissie: derogatie Nitraatrichtlijn in strijd met ambitieuze Nederlandse stikstofdoelen

De nieuwe derogatie van de Europese Nitraatrichtlijn was in wezen al van tevoren gedoemd te mislukken. Voormalig landbouwminister Henk Staghouwer stuitte in Brussel niet alleen op een kritische Eurocommissaris en dito lidstaten, maar ook op de ambitieuze stikstofdoelen van kabinet Rutte, waar Staghouwer zelf deel vanuit maakte. Dit blijkt uit een document (gedateerd 5 juli 2022) dat STAF heeft opgevraagd met een beroep op de Europese openbaarmakingsregels.

De Europese Commissie wees het Nederlandse verzoek om derogatie van de Nitraatrichtlijn uiteindelijk af, met een verwijzing naar het eigen Nederlandse kabinetsbeleid. Nederland had opnieuw derogatie aangevraagd, om ook de komende vier jaar meer dierlijke mest te mogen aanwenden, dan de minimale 170 kg N/ha.

Derogatie in strijd met kabinetbeleid

De Commissie wees Nederland erop dat een derogatie-aanvraag niet in strijd mag zijn met de eigen stikstofdoelen. Volgens de Commissie druist het Nederlandse derogatieverzoek in tegen de aanzienlijke stikstof-reductiedoelstellingen die Nederland zichzelf heeft gesteld. Vier Nederlandse ministers hadden de Eurocommissaris op 31 mei 2022 laten weten met een maatregelenpakket te komen tegen stikstof, dat zal leiden tot een reductie van de veestapel van zo’n 30 procent. Dit blijkt uit een gespreksverslag, dat STAF desgevraagd op 20 december ontving van de Europese Commissie.

Volgens de Commissie is het derogatieverzoek tevens in strijd met het ambitieuze standpunt dat NL op internationaal niveau heeft ingenomen op het gebied van waterkwaliteit. Aldus het opgevraagde document.

Download hier het document van de Europese Commissie (de markeringen zijn aangebracht door de redactie van STAF):

Download hier het artikel in STAF, december 2022

Foto: Europese Commissie.

Deel via:

Europese Commissie komt met ander verslag ‘stikstofoverleg’ dan Nederland zelf

Begin november 2022 bracht minister Van der Wal (stikstof) naar buiten samen met de ministers Jetten (klimaat & energie), Staghouwer (landbouw) en De Jonge (wonen) een bezoek te hebben gebracht aan Brussel. Om hier versoepelingen in het stikstofbeleid te bepleiten. Het viertal kreeg naar eigen zeggen nul op het rekest. STAF vroeg het gespreksverslag op in Brussel. Dat werd op 20 december 2022 openbaar gemaakt. Dat verslag brengt een ander beeld, dan Van der Wal naar buiten heeft gebracht.

Gespreksverslag downloaden

(De opvallende zaken in het verslag zijn gemarkeerd door de STAF-redactie).

Onderzoeker Jaap Hanekamp gaf op 21 december 2022 een toelichting op het verslag bij Blckbx TV.

Geesje Rotgers van de STAF-redactie lichtte de bevindingen toe op een kennisbijeenkomst van Niscoo (Heerenveen, 21 december 2022).

Landbouwminister was niet mee

Het gesprek tussen de vier Nederlandse ministers en Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius vond plaats op 31 mei 2022. In de plenaire vergadering van 3 november zegt Minister Van der Wal-Zeggelink dat zij samen met haar collega’s Jetten (klimaat en energie), De Jonge (wonen) en Staghouwer (landbouw) naar Brussel is geweest. Uit het verslag blijkt dat landbouwminister Staghouwer niet mee was. Maar minister Mark Harbers (infrastructuur en waterstaat) daarentegen wel. Dit is opvallend, alleen de ministers die de stikstofruimte hard nodig hebben voor hun eigen portefeuilles waren mee naar Brussel.

Van der Wal zegt over de inhoud van het bezoek: “Het antwoord is klip-en-klaar. We kunnen met het hele kabinet afreizen, maar de Eurocommissaris is heel helder: eerst leveren. Eigenlijk zegt de Commissaris, Sinkevicius, exact hetzelfde als wat de Raad van State gisteren heeft gezegd: dat beloven wat Nederland steeds doet, is onvoldoende, dat geloven we niet meer; u moet het laten zien en ga eerst maar eens aan de slag met stikstofreductie, ga eerst maar eens aan de slag met natuurherstel, dan praten we verder.”

Veehouderijkrimp van 30%

Uit het verslag wordt duidelijk dat de benodigde ruimte geleverd moet worden middels circa 30 procent krimp van de veestapel. Dit wordt als zodanig medegedeeld door de vier ministers aan de eurocommissaris. In Nederland wordt echter volgehouden dat krimp van de veestapel geen doel op zich is, maar wel een gevolg kan zijn van de maatregelen.

Meetbaar natuur- en stikstofbeleid

De Eurocommissaris zegt indirect weinig vertrouwen te hebben in het Nederlandse beleid dat gebaseerd is op rekenmodellen. De Eurocommissaris wil ‘results on the ground’ (meetbare resultaten), hij wijst op de flexibiliteit van de Habitatrichtlijn (de Habitatrichtlijn biedt ruimte om anders om te gaan met zeldzame en algemenere natuur binnen het Europese N2000-netwerk), en adviseert milieu-assessments uit te voeren (beoordelingen van de natuur/ het milieu). Ook wijst hij Nederland erop te zorgen voor juridisch houdbaar beleid.

(Foto: Europese Commissie, Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius)

Deel via:

Landbouw óók aan de lat voor nitraat uit de stad

De Europese Commissie heeft nitraat uit stedelijke bronnen bij de Nederlandse landbouw op de rekening gezet. STAF vroeg de meetlocaties en -gegevens op, die de Europese Commissie had gebruikt in haar rapportage over nitraat uit agrarische bronnen. Metingen in een hondentoilet in hartje Nijmegen en stedelijke groenstroken blijken ook in de rapportage te zijn verwerkt. De Commissie gebruikte dezelfde gegevens voor de onlangs verstrekte derogatiebeschikking. Volgens de Europese Commissie is Nederland zelf verantwoordelijk voor de aanlevering van de gegevens. Nederland zegt op haar beurt dat de Europese Commissie verantwoordelijk is voor de rapportage.

In oktober 2021 publiceerde de Europese Commissie haar vier jaarlijkse waterrapportage (2016-2019), conform Richtlijn 91/676/EEG. Die richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen nitraat uit agrarische bronnen. Op grond van onder meer deze waterrapportage krijgt de landbouw maatregelen opgelegd.

Volgens de grondwater-rapportage van de Europese Commissie wordt op 14 procent van de meetlocaties de norm voor nitraat (50 mg/liter) overschreden. Op 73% van de meetlocaties is het nitraatgehalte minder dan 25 mg per liter en dus zeer goed. Deze waarden staan ook vermeld in de derogatiebeschikking voor de landbouw, die dit najaar werd gepubliceerd. In deze beschikking staan maatregelen die de Nederlandse landbouw krijgt opgelegd van Brussel.

Locaties met normoverschrijding

De Europese Commissie werkt in haar waterrapportage met kaartjes. Hierop is te zien waar de kwaliteit van het water goed is (groen) en waar de norm wordt overschreden (rood). Op de kaart voor grondwater
staan 24 rode punten. Hier wordt de nitraatnorm overschreden. Daarnaast zijn er 9 meetpunten (oranje),
die tegen de grenswaarde aanzitten. STAF zoomt in op de locaties met normoverschrijdingen en komt uit op verrassende plekken, zoals een hondentoilet in hartje Nijmegen (foto), een villawijk in het Utrechtse Bilthoven en een groenperk in het centrum van Zwolle.

Download het artikel hier:

Deel via:

Durf kritiek te uiten op werkwijze Raad van State bij stikstof

‘De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) betreurt het dat zij té laat is teruggekomen van de strenge lijn in uitspraken over kinderopvangtoeslagen.’ Dit schrijft de ABRvS zelf in haar reflectierapport van 19 november 2021. Na veel kritiek op haar uitspraken, paste de organisatie haar werkwijze aan. De ABRvS zou haar werkwijze in de strenge stikstofuitspraken ook eens tegen het licht moeten houden. “Boeren zouden daar om kunnen vragen”, denkt Jan Bergstra. Bergstra bestudeerde de uitspraken van de ABRvS, en schreef hierover enkele wetenschapsjournalistieke artikelen.

De ABRvS hanteert een redeneerpatroon, dat voor discussie vatbaar is. Zij gaat uit van de redenatie dat ieder risico dat je ziet (hier: schade aan habitats in Natura 2000-gebieden), moet worden vermeden. Daarnaast moet worden uitgegaan van het meest slechte scenario (worst case scenario) en met kansrekening en statistiek wordt in beginsel niet gewerkt. Deze combinatie van uitgangspunten kan tot opmerkelijke conclusies leiden en zet nu het land op slot. (Afbeelding: Shutterstock).

Link naar het interview:

PAS-meldersfuik had voorkomen kunnen worden

De problematiek rondom de PAS-melders is ontstaan door het crashen van de PAS-wetgeving in 2019. Daarmee ging er ook een streep door deze meldingen en kwamen veel bedrijven in de problemen. Hun bedrijfsaanpassing werd illegaal. Bergstra: “Feitelijk zijn niet de PAS-melders het probleem, maar het zonder adequate voorbereiding torpederen van de wetgeving is het probleem.” Daarvoor is de Raad van State verantwoordelijk. Volgens Bergstra had de Raad van State ook anders kunnen oordelen. Hij bestudeerde de PAS-uitspraak en keek in hoeverre het voorzorgsbeginsel dat de ABRvS hanteerde, daarin dwingend is. “Dit leidt mij tot de conclusie dat dit beroep niet dwingend is. Alleen al om die reden bestond er onmiskenbaar ruimte voor een afweging van de natuurbeschermingsbelangen tegen de belangen van andere gebruikers van de wetgeving op dat moment, waaronder de ten tijde van de uitspraak geregistreerde PAS-melders”, meent Bergstra. “Daarmee had het ontstaan van de PAS-meldersfuik kunnen worden vermeden.”

Link naar het artikel

Het wetenschapsjournalistieke artikel ‘Over de (on)gezondheid van de logica die de ABRvS noodzaakte tot de stikstofuitspraken en tot het doen ontstaan van de PAS-meldersfuik’ is hier te downloaden:

Bergstra schreeft een reeks wetenschapsjournalistieke artikelen over uitspraken van de Raad van State. Deze zijn gebundeld op de STAF-website.

Deel via:

Onderzoek afname zweefvliegen: harde conclusie, zonder bewijs

Door: Klaas van der Horst

In het voorjaar van 2021 publiceerde een viertal onderzoekers onder aanvoering van landschapsecoloog Aat Barendregt van het Utrechtse Copernicus Instituut een studie naar de teruggang van de zweefvliegenstand. Deze studie is vooral gebaseerd op langjarig onderzoek door Barendregt zelf in Boeschoten nabij Garderen. Conclusie van dit onderzoek is dat de zweefvliegenstand in het bos van landgoed Klein Boeschoten in veertig jaar dramatisch is afgenomen. Niet alleen de aantallen zijn gekelderd, maar ook de soortenrijkdom is enorm verschraald. Betoogd wordt dat dit vooral het gevolg is van aanhoudende verzuring door landbouwemissies en transmissie van bestrijdingsmiddelen door de lucht vanuit met name de Gelderse Vallei.

De zweefvliegentellingen zijn in deze studie goed geboekstaafd en verantwoord. Er is sprake van een flinke afname. Naar de oorzaken hiervan werd niet gezocht. Desondanks worden er toch harde conclusies getrokken over de oorzaak: de intensieve veehouderij. Barendrecht geeft toe dat hij geen harde data heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de zweefvliegensterfte is toe te schrijven aan (een toename van) pesticidendeeltjes in de lucht. Hij heeft dit niet onderzocht en heeft er ook geen data van (“maar het is algemeen bekend”).

We hebben hier te maken met een conclusie op basis van suggestie in plaats van op onderzoek. STAF checkte de onderbouwing van het artikel. Het artikel met bevindingen is hieronder te downloaden.


Bedreigde zweefvliegen hebben allereerst meer oude bomen nodig

Zweefvliegen staan volop in de belangstelling omdat ze, net als veel andere insecten, worden bedreigd, maar tegelijk ook onmisbaar zijn voor de bestuiving van gewassen en belangrijk zijn voor de onderdrukking van bladluizenplagen. Ondertussen wordt de landbouw geregeld eenzijdig verantwoordelijk gehouden voor de sterke teruggang van de zweefvliegenpopulaties, door intensivering en vooral door het middelengebruik. Maar klopt dit laatste?

Lees het artikel hier.

Deel via:

Bedreigde zweefvliegen hebben allereerst meer oude bomen nodig

Door: Klaas van der Horst

Zweefvliegen staan volop in de belangstelling omdat ze, net als veel andere insecten, worden bedreigd, maar tegelijk ook onmisbaar zijn voor de bestuiving van gewassen en belangrijk zijn voor de onderdrukking van bladluizenplagen. Ondertussen wordt de landbouw ook verantwoordelijk gehouden voor de sterke teruggang van de zweefvliegenpopulaties, door intensivering en vooral door het middelengebruik. Recente Nederlandse en Duitse studies wijzen daar ook op. Maar klopt dit laatste?

Volgens de jongste inzichten, gepresenteerd in de European Red List of Hoverflies, is de landbouw inderdaad oorzaak nummer 1, maar op de voet gevolgd door bouw en recreatie en door veranderingen van leefgebied door allerlei oorzaken. De bedreiging van zweefvliegen is eerder het gevolg van een ingewikkeld complex van oorzaken, dan van één hoofdoorzaak.

Overrijp hout

Een eerste en belangrijkste aanzet voor herstel van soorten en populaties moet bovendien buiten de landbouw worden gezocht, zo blijkt uit de aanbevelingen. Vóór alles is het nodig om oude, ‘overrijpe’ bomen te laten staan, bomen met holen en spleten in de stam en met sapstromen die uit de bast komen. Juist deze bomen bieden voedsel en ook bescherming aan zweefvliegen, hun eieren en larven. De insecten schuilen in de stam en tussen het reliëf van de schors. Ook rottend hout is belangrijk. Alleen oude bomen zijn niet genoeg, er is ook voldoende diversiteit aan dit soort bomen nodig. Wel lijkt de beste mix een combinatie met veel eiken, wilgen en populieren te zijn, zo schrijven de onderzoekers.

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is shutterstock_2103131657-eikenklein.jpg
Overrijpe bomen en rottend hout zijn belangrijk voor zweefvliegen. Die zijn tegenwoordig zeldzaam in de ‘aangeharkte’ bossen en parken. Foto: Shutterstock.

Helaas zijn oude en overrijpe bomen toenemend zeldzaam, want het behoud ervan staat vaak haaks op de bestaande onderhoudspraktijk in bossen en parken. Aangeharkte en keurig onderhouden productiebossen, wandelaar-veilige natuurgebieden en jaarlijks bijgesnoeide bomenrijen zijn de norm. Onderhoudsploegen en bomendokters staan klaar om alles weg te halen wat zwak en ‘ziek’ is. Dat moet anders. Oud en gehavend hout is juist nodig om de zweefvliegen te redden, zo wordt betoogd.

Wetlands en landbouw

Andere aanbevelingen zijn (in volgorde van belangrijkheid): het verlies van wetlands tegengaan en het minder intensief en monotoon maken van de landbouw. Wetlands krijgen in delen van Europa wel veel aandacht, in andere juist niet. En dan de landbouw. Ook daar moet het anders, maar niet helemaal op de manier zoals activisten en activistische wetenschappers het vaak brengen. Chemische gewasbeschermings- en/of bestrijdingsmiddelen zijn ook een probleem. Daarover geen misverstand, zo wordt gesteld, maar niet in de eerste plaats. Het grootste probleem zit in het overgebruik van gronden en de armoede aan teeltvrije zones. Er zijn voldoende grote stukken grond nodig waarop geen bewerkingen plaatsvinden. 

Zweefvliegen zijn een vaak miskende insectensoort. Bijen hebben de naam, maar zweefvliegen zijn vaak effectievere en belangrijkere bestuivers voor veel gewassen dan bijen. Van andere soorten zweefvliegen zijn met name de larven heel effectief om bladluispopulaties in bedwang te houden, in bijvoorbeeld de teelt van graan of andere teelten. De opstellers van de rode lijst met zweefvliegen tellen 890 soorten in Europa. Daarvan zijn er 314 bedreigd of lopen gevaar op uitsterven. Van 45 andere soorten zijn te weinig gegevens verzameld om een uitspraak over te doen. In totaal is mogelijk 40,4% van alle soorten bedreigd. Door de land- en bosbouw  worden 475 soorten ‘getroffen’, waarvan er 214 worden bedreigd, zo wordt aangegeven. Opvallend is evenwel dat andere sectoren volgens de studie een bijna even grote bijdrage hebben. Door bouw en recreatie worden 403 soorten getroffen en 202 bedreigd. Door verandering van leefgebied, bijvoorbeeld door brand en brandpreventie, watermanagement en herinrichting worden 353 soorten getroffen en 123 bedreigd. Daarnaast onderscheiden de wetenschappers nog 9 factoren die invloed hebben op de soortenrijkdom en populaties. Voor herstel is dan ook actie nodig op veel fronten.

Deel via:

Aerius dubbel ongeschikt voor opkoop piekbelasters

Rekenmodel Aerius is dubbel ongeschikt voor het opkopen van piekbelasters nabij natuurgebieden. In 2020 constateerde het adviescollege Meten en Berekenen Stikstof al dat Aerius ongeschikt is voor het lokale stikstofbeleid van het kabinet. Dit vanwege de grote onzekerheden in de rekenuitkomsten op lokaal niveau. Nu blijken die onzekerheden nóg veel groter voor specifiek de piekbelasters. Dit is een van de uitkomsten van de nieuwste studie van onderzoekers Matt Briggs en Jaap Hanekamp[1]. Onlangs gaf het RIVM gegevens vrij van teststudies van het model (modelvalidaties). Die werden door Briggs en Hanekamp bestudeerd. Met Aerius valt onmogelijk hard te maken welke stikstofruimte vrijkomt op een natuurgebied, bij opkoop van een piekbelaster.

Johan Remkes adviseert het kabinet versneld 500 tot 600 piekbelasters aan te pakken. Remkes: “Deze ondernemingen zijn evidente piekbelasters, gelegen nabij kwetsbare Natura 2000-gebieden. Hun uitstoot moet teruggebracht worden naar bijna nul.” Remkes baseerde zich in zijn advies op een concept-analyse die het RIVM op zijn verzoek maakte[2]. In die analyse gaat het in hoge mate om piekbelasters van één individueel natuurgebied. Deze bedrijven zijn geselecteerd met rekenmodel Aerius. RIVM becijferde de stikstofwinst bij het weghalen van respectievelijk 1, 3, 5 en 7 bedrijven bij ieder kwetsbaar natuurgebied.

Opvallend is dat zowel Remkes als het RIVM zwijgen over de grote onzekerheid in hun Aerius-rekenwerk. Er wordt stug doorgerekend met de onrealistische en niet-bestaande precisie. Dit druist in tegen de bevindingen van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (2020)[3]; die worden volledig genegeerd. Dit adviescollege concludeerde dat AERIUS niet geschikt is voor het huidige, gewenste kabinetsbeleid. Dit vanwege de veel te grote onzekerheden op lokale schaal.

Onzekerheden nog groter bij piekbelasters

Rekenmodellen die gebruikt worden voor beleid, moeten getest worden met metingen. Dat geldt ook voor OPS, de rekenkern van Aerius. Dergelijke testen vonden in het verleden plaats. Bijzonder is dat deze testen nooit openbaar werden gemaakt. Deze werden ook niet verstrekt aan het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, toen zij op verzoek van toenmalig minister Schouten het Aerius-model beoordeelde. Middels een WOO-verzoek van boerenbestuurder Jan Cees Vogelaar kwamen die teststudies dit voorjaar op tafel. Die studies bevestigen dat OPS een hele grote onzekerheidsmarge kent, wat Aerius ongeschikt maakt voor het huidige kabinetsbeleid op locatieniveau.

Het RIVM stelde onlangs de onderliggende meet- en modeldata van de teststudies beschikbaar, op aanvraag van Briggs, Hanekamp en Rotgers. Die gegevens brachten nieuwe informatie aan het licht: de onzekerheid van het rekenmodel neemt toe, naarmate de lokale emissiebron groter is. Bij wat we tegenwoordig piekbelasters noemen, is die rekenonzekerheid dus nóg veel groter dan dat het Adviescollege heeft aangegeven. Dit houdt in dat Aerius onmogelijk kan aantonen hoeveel stikstof een ‘piekbelaster’ uitstoot op een natuurgebied.

Conclusie

Remkes adviseert een zekere hoeveelheid stikstofruimte vrij te spelen op locatieniveau, om te kunnen gebruiken voor andere doeleinden. Hiervoor wordt Aerius ingezet. De onzekerheden in de Aerius-berekeningen zijn echter zodanig groot, dat die berekende hoeveelheid onmogelijk hard gemaakt kan worden. Noch bij de inname van stikstof, noch bij de wederuitgifte ervan.


[1] Rebuttal On RIVM’s Critique Of Briggs et al; oktober 2022.

[2] Concept-analyse mogelijk effect piekbelasters; notitie RIVM; 30-9-’22.

[3] Meer meten, robuuster rekenen; Eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof; 15 juni 2020

Deel via: