Nieuwe Nederlandse natuurdoelen ver voorbij de Europese richtlijnen

Nederland wil nieuwe doelen stellen voor de natuur. De vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000 werden op 9 april ter consultatie gelegd. In de voorstellen is ‘een goede staat van instandhouding’ concreet gemaakt. Echter, de vernieuwde Nederlandse doelen gaan fors verder dan de Europese richtlijnen. Het Europese doel voor 2030 is bijvoorbeeld het verbeteren van habitattypen met herstelmaatregelen voor minimaal 30% van het areaal. Nederland kiest voor een zwaarder doel en wil dat 70% van de habitattypen en soorten in 2030 al in een goede staat verkeert en dus aan de vernieuwde doelen voldoet.

“De vernieuwde natuurdoelen geven helderheid over hoeveel genoeg is in Nederland”, aldus het ministerie van LVVN. “Het vernieuwen en concreet maken van de doelen bakent de natuurambities voor habitattypen en soorten af tot wat nodig is om te voldoen aan internationale verplichtingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR)”. In dit artikel worden de vernieuwde Nederlandse natuurdoelen vergeleken met de Europese richtlijnen voor natuurherstel.

Nederland stelt veel hoger doel dan Europa

De vernieuwde Nederlandse doelen voor Natura 2000 gaan veel verder dan wat Europa vraagt. Europa eist dat de natuur niet verslechtert (Habitatrichtlijn) en dat er herstelmaatregelen worden genomen voor voortdurende verbetering (Verordening Natuurherstel). De Verordening Natuurherstel bevat een tijdpad. In 2030 moeten die herstelmaatregelen zijn genomen voor minimaal 30% van het areaal van de habitats die niet in een goede staat verkeren. Nederland gaat echter een flinke stap verder. De vernieuwde doelen voor Natura 2000 worden gekoppeld aan het Programma Natuur. Dit betekent dat 70% van de habitats en leefgebieden van soorten aan die vernieuwde doelen moet voldoen in 2030. Met andere woorden: 70% moet in 2030 al in de nieuwe goede staat van instandhouding zijn gebracht. Terwijl Europa tot 2050 ‘slechts’ stuurt op herstelmaatregelen en verbetering.

Waar het gaat om het nemen van herstelmaatregelen en het ombuigen van verslechtering naar verbetering, behoort Nederland tot de koplopers in Europa (zie afbeeldingen). Aan de Europese doelen voor 2030 wordt in hogere mate voldaan. Dat is niet meer het geval wanneer de vernieuwde Nederlandse doelen gaan gelden.

Afbeeldingen: Nederland is goed op weg met het stoppen van verslechtering en het ombuigen van de trend naar verbetering.

Nu ook N2000-doelen buiten N2000-gebieden

De vernieuwde landelijke doelen geven ook aan wat de minimale oppervlakte moet zijn van een habitattype. Voor het bepalen van die oppervlakte is gekeken naar de omvang van het habitattype in veelal 1950. Omdat binnen N2000-gebieden geregeld te weinig areaal is voor een habitattype, wordt nu ook buiten de Natura 2000-gebieden gekeken. Ook die habitats gaan meetellen voor een goede staat van instandhouding, als ook habitats die nog ontwikkeld gaan worden op bijvoorbeeld landbouwgrond. Of aan habitats buiten N2000 ook kritische depositiewaarden worden gekoppeld en of deze ook juridische consequenties gaan krijgen voor de omgeving, vermelden de ter consultatie gelegde documenten niet. In ieder geval gaat dit verder dan wat Europa vraagt. Bij het herstel van habitattypen legt Europa de prioriteit bij N2000-gebieden die na de aanwijzing van het gebied verdwenen dan wel verslechterd zijn. Verder streeft Europa naar een goede staat van instandhouding van habitats op Europees niveau. Nederland wil die goede staat van habitats en soorten binnen de grenzen van Nederland.

Uitzetten verdwenen soorten

Opmerkelijk is de vernieuwde toepassing voor ‘typische soorten’. Typische soorten worden gebruikt om de natuurkwaliteit te beoordelen, en om te meten of deze verbetert, stabiel blijft of verslechtert. Daartoe wordt gekeken of het totaal aan typische soorten in een gebied toeneemt of minder wordt. Europa stelt dat ‘typische soorten’ regelmatig en in een hoge mate van constantheid moeten voorkomen. Nederland wil nu dat ‘typische soorten’ niet bedreigd zijn. Dit betekent dat er gestuurd moet gaan worden op het in goede staat van instandhouding brengen van typische soorten. Dat voorspelt in Nederland een struikelblok te gaan worden. Nederland heeft op de lijst met circa 650 typische soorten namelijk nogal wat soorten gezet die al langer geleden uit Nederland verdwenen zijn of in Nederland zeer zeldzaam zijn. Verdwenen soorten in een goede staat van instandhouding brengen, betekent dat ze uitgezet moeten gaan worden. Dit vraagt Europa niet van lidstaten, nog los van het feit dat Nederland de Europese werkwijze voor het uitkiezen van en werken met typische soorten niet volgt.

Regeerprogramma kabinet

Het kabinet tekende in zijn Regeerprogramma op dat er geen nieuwe, nationale koppen op Europees beleid worden gezet. En dat bestaande koppen zoveel mogelijk worden geschrapt. De vernieuwde landelijke doelen voor Natura 2000 betekenen een reeks aan nieuwe Nederlandse koppen op Europees natuurbeleid.

Toegevoegd op 22 april, reactie van LVVN-staatssecretaris Jean Rummenie

Staatssecretaris Jean Rummenie laat in een reactie op Twitter weten dat dit kabinet heeft afgesproken in het hoofdlijnenakkoord om geen nationale koppen op Europees beleid te doen. 9 april is de internetconsultatie over vernieuwde landelijke doelen gestart. Iedereen kan tot 1 juni inbreng geven. Rummenie verwijst ook naar zijn Kamerbrief van 31 maart 2025. “Ik schreef dat de vernieuwde landelijke Natura 2000-doelen concreet en haalbaar worden en afgebakend tot een minimum dat nodig is om te voldoen aan Europese verplichtingen.”

Deel via:

Waterschap onderzoekt alsnog of dinoterb-vondsten labfouten waren

Vorig jaar werd Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Noord-Holland) opgeschrikt door onverklaarbare vondsten van het al lang verboden bestrijdingsmiddel dinoterb. Milieuorganisaties suggereerden dat bollenboeren het middel illegaal zouden gebruiken. STAF constateerde dat de verspreidingspatronen in de vondsten wezen in de richting van laboratoriumfouten. Het waterschap bevestigde afgelopen week dat zij momenteel alsnog onderzoek laat uitvoeren naar mogelijke laboratoriumfouten.

Het bestrijdingsmiddel dinoterb is al decennia verboden. Het werd in het verleden gebruikt als onkruidbestrijdingsmiddel, zowel in de landbouw als ook door waterschappen in de strijd tegen ongewenste planten. In de afgelopen jaren dook het middel steeds vaker op en in steeds hogere concentraties en steeds weer op andere plekken. Opmerkelijk daarbij is de clustering: dinoterb en ook andere vreemde bestrijdingsmiddelen werden tegelijkertijd op meer locaties gevonden in vergelijkbare concentraties. Dit doet vermoeden dat de vondsten geen echte vondsten zijn, maar fouten in het laboratorium. De opmerkelijke vondsten bleken bovendien samen te vallen met de ingebruikname van nieuwe analyse-apparatuur bij het laboratorium van het hoogheemraadschap.

Alsnog onderzoek door Deltares
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bracht vorig voorjaar met een persbericht naar buiten dat zij Deltares opdracht had gegeven op zoek te gaan naar de herkomst van dinoterb. Dit onderzoeksinstituut heeft geen bron kunnen vinden. Opvallend was dat Deltares geen opdracht had gekregen om ook te kijken naar mogelijke vals-positieve uitslagen in het laboratorium. Het waterschap gaf destijds richting STAF aan dat dit onderzoek alsnog zou plaatsvinden, wanneer daar aanleiding voor zou zijn. Afgelopen week liet het Hoogheemraadschap desgevraagd weten dat het onderzoek naar mogelijke laboratoriumfouten alsnog in gang is gezet. Deltares is gevraagd te onderzoeken of dit de oorzaak is van de opmerkelijke dinoterb-vondsten. Het is nog niet bekend wanneer de resultaten naar buiten komen.

Zie ook:

Deel via:

Natuur verslechtert vooral op papier

Op 20 december 2024 publiceerde het ministerie van LVVN haar 10e voortgangsrapportage over de staat van de natuur. Uit deze rapportage blijkt dat 13 (van de 52) habitattypen verslechteren. Verslechtering is in strijd met de Europese habitatrichtlijn. Wat is hier aan de hand? Uit de gegevens die Nederland naar Brussel stuurde, blijkt dat het vooral gaat om verslechteringen op papier.

Veel habitattypen zijn stikstofgevoelig. Denk aan: heide, schrale graslanden en verschillende typen bos. Met onder meer stringent stikstofbeleid wil de overheid deze habitattypen beschermen. De 10e voortgangsrapportage laat echter allerminst een goed beeld zien. Deze rapportage is opgesteld door de gezamenlijke provincies (IPO en BIJ12) en het ministerie van LVVN. Bij 13 habitattypen is sprake van verslechtering. De samenstellers van de rapportage baseren zich op de ‘trends staat van instandhouding’, zoals gerapporteerd door de EU over de periode 2013-2018. Let wel, deze gegevens heeft Nederland zelf aangeleverd bij de EU.
Staf checkt bij de EU of er bij deze 13 habitattypen daadwerkelijk sprake is van verslechtering. En wat daarvan de oorzaak is. Dat leidt tot een ander beeld. De verslechteringen zijn vooral te wijten aan wijzigingen in de methode van beoordelen.

Download het artikel ‘Natuur verslechtert vooral op papier’ hier:

Deel via:

Hoe Rutte IV de derogatie uitfaseerde

2022 is een cruciaal jaar voor het landbouwbeleid. Henk Staghouwer, landbouwminister in kabinet-Rutte IV, moest de Europese Commissie overtuigen van het Nationaal Programma Landelijke gebied (NPLG). Met het NPLG zouden de EU-doelen voor water, natuur en klimaat in één keer worden gehaald. Virginijus Sinkeviĉius, Eurocommissaris voor Milieu, bleef sceptisch over het NPLG, zo blijkt uit de gespreksnotities die Agrifacts opvroeg in Brussel.

Een week na de start van kabinet Rutte IV, maakte landbouwminister Henk Staghouwer zijn opwachting bij Eurocommissaris Sinkeviĉius in Brussel. Hoewel het een kennismakingsgesprek betrof, wilde Staghouwer meteen zaken doen. Staghouwer wilde afspraken maken over stikstof en hij had haast met het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn. Er was nog maar weinig tijd om een volgende derogatie te regelen.

Kabinet Rutte IV (VVD, D66, CDA en CU) had grote ambities. Hij wilde de landbouw drastisch hervormen want Nederland liep op meer fronten tegen haar milieugrenzen aan. Er moest veel gebeuren voor het halen van de stikstofdoelen, de water-, klimaat- en biodiversiteitsdoelen. Staghouwer hield de Eurocommissaris voor dat voor het bereiken van de Europese milieudoelen, de veestapel met 30% moest krimpen. Daarbij zou de landbouw geëxtensiveerd moeten worden. De grond die daarbij vrijkwam, zou worden bestemd voor natuur. Staghouwer verzekerde Sinkeviĉius dat de hervormingen van het platteland sowieso doorgaan, ook als de boeren ertegen in opstand zouden komen. Eerst komt er een vrijwillige opkoopregeling, en als die te weinig oplevert, zal worden overgegaan tot onteigening. Bij de landbouwtransitie – het Nationaal Programma Landelijk Gebied – paste uiteindelijk geen derogatie.

De Eurocommissaris hoorde de torenhoge ambities van Nederland aan, maar twijfelde eraan of die wel aansloten bij de Europese richtlijnen. Ook over de juridische houdbaarheid uitte hij zijn zorgen. Het lukte minister Staghouwer niet om het NPLG verkocht te krijgen aan Brussel.

Het artikel ‘Hoe Rutte IV de derogatie uitfaseerde’ is hier te downloaden.

Deel via:

Presentatie ‘Natuur steeds slechter door optoppen beleid’ nu online

STAF hield dit voorjaar vijf regionale lezingen over de staat van de natuur. In de lezing werd ingegaan op de plussen die Nederland sinds enkele jaren op de Europese natuurrichtlijnen zet. Voormalig minister Henk Staghouwer (LVVN) deed er in 2022 alles aan om de torenhoge Nederlandse ambities verkocht te krijgen aan de Europese Commissie. De Eurocommissaris bleef echter onverminderd sceptisch over de grote Nederlandse plannen, die volgens hem onvoldoende aansloten bij de Europese richtlijnen. Dit blijkt uit gespreksnotities die STAF opvroeg in Brussel.

De Nederlandse natuurrapportage, die vlak voor kerst 2024 verscheen, mist veel nuance. Deze rapportage laat de nodige verslechteringen zien in de natuur. Waarbij de suggestie wordt gewekt dat stikstof daarin een belangrijke boosdoener is. De verslechteringen blijken echter in grotere mate het gevolg te zijn van ‘artefacten’ (een verslechtering op papier door verandering van de methodiek). Verslechteringen in het veld zijn er weinig.

Het vorige kabinet (januari 2022 – juli 2024) heeft gekozen voor nieuwe methoden voor het beoordelen van de natuurkwaliteit. Deze methoden wijken in behoorlijke mate af van de Europese handleidingen. Het gevolg is dat de natuurkwaliteit sinds 2022 behoorlijk verslechtert. Terwijl de natuurkwaliteit daarvoor in hoge mate een stabiele en licht verbeterende trend liet zien.

De presentatie is hier te downloaden:

Deel via:

Zembla gebruikt pesticiden-toets verkeerd, kritiek op Ctgb onterecht

‘Kankerrisico bij bestrijdingsmiddelen wordt al jaren verkeerd gemeten’, menen Zembla en NOS. Beide media beroepen zich op uitspraken van Geert de Snoo, milieubioloog en directeur bij het Nederlands Instituut voor Ecologie. Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen (Ctgb) zou bedenkelijke statistiek toepassen, die het risico op kanker maskeert. Volgens De Snoo zou een andere toets gehanteerd moeten worden. Onafhankelijk onderzoeker Marc Jacobs vergeleek de toets van het Ctgb met die van De Snoo. De uitkomst: als De Snoo ‘zijn’ toetst op de juiste wijze had toegepast, zou hij tot dezelfde uitkomst zijn gekomen als het Ctgb. De Snoo, Zembla en NOS, passen ‘hun’ toets verkeerd toe.

Volgens Zembla en NOS zou het Ctgb de verkeerde statistiek gebruiken. En zo de kankerverwekkendheid van met name glyfosaat maskeren. De NOS verwoordde het in september 2024 als volgt:Om te meten of een middel kankerverwekkend is, worden proefdieren een tijdlang aan de stof blootgesteld. Daarvoor bestaan twee testmethodes. Bij een eenzijdige testmethode wordt alleen gemeten of het middel leidt tot een toename in het aantal ziektegevallen bij de proefdieren, terwijl bij een tweezijdige testmethode zowel op voor- als op nadelen voor de gezondheid wordt getest.’ Volgens De Snoo zou er éénzijdig getest moeten worden. En niet tweezijdig, zoals het Ctgb doet. Daarmee zouden kankerverwekkende eigenschappen over het hoofd kunnen worden gezien.

Eén- of tweezijdige statistiek?

Onafhankelijk onderzoeker Marc Jacobs is gespecialiseerd in de epidemiologie en de daarbij toegepaste statistiek. Hij checkte de bewering van Geert de Snoo, dat éénzijdige statistiek kankerverwekkendheid beter blootlegt dan tweezijdige.

Het blijkt dat De Snoo zich bovenal baseert op één studie: die van de Amerikaanse wetenschapper Christopher Portier uit 2020. Deze studie betreft een heranalyse van historische dierproeven voor glyfosaat. Jacobs heeft getracht de bevindingen van Portier te reproduceren, door de data op dezelfde wijze te gebruiken als Portier. Wanneer Jacobs dezelfde statistische bewerkingen toepast als Portier, vindt hij bij benadering vergelijkbare resultaten als Portier. “Maar wanneer ik de methodiek van Portier hanteer, treden er wel problemen op die door Portier niet worden geadresseerd. In het algemeen rapporteert Portier per geslacht per studie welke kankersoort er wel of niet is opgetreden per dosering. Dit maakt dat de studie van Portier meer dan 200 statistische toetsingen kent. Het herhaaldelijk statistisch testen van eenzelfde dataset is echter een katalysator voor het vinden van vals positieven.” Wanneer Jacobs corrigeert voor deze vals-positieven, verdwijnen alle statistisch significante effecten.

“Wat verder mist is dat de studies die Portier gebruikt, verschillen in welke soorten kanker wordt gerapporteerd. Wanneer een kankersoort in zijn geheel uitblijft, wordt dat soms wel gerapporteerd, maar niet consequent. Portier werkt daardoor met proporties die als hoger worden gerapporteerd dan ze daadwerkelijk zijn. Dit komt omdat bij het samenvoegen van de studies, het uitblijven van kanker niet wordt meegenomen in de berekening van de kans op kanker.”

Dosis-respons

In het algemeen, en ook in de studies die Portier gebruikte, is het uitermate lastig om een zogenaamde dosis-respons analyse uit te werken. Traditionele non-lineaire analyses mislukken en met behulp van meer lineaire technieken ziet Jacobs een hoop onzekerheid. De relatie tussen glyfosaat en kanker verschilt vaak en veel. Verder is er een substantiële kans op kanker voor de nul-dosering (de controlegroep). Dit alles maakt dat het zoeken naar een model dat recht doet aan de geobserveerde data, én aan de modelassumpties, buitengewoon lastig is. Jacobs: “De bevindingen zijn vaak niet statistisch significant wanneer ik tweezijdig toets. Dat geldt overigens ook voor de eenzijdige toets.”  Een eenzijdige toets heeft namelijk niet zo veel te maken met de richting van de relatie, zoals De Snoo meent, maar eerder met het afkappen van de onzekerheid. In een dossier als deze, waarin de onzekerheid groot is, kan dat geen juiste methodiek zijn voor het bepalen van een relatie.

Rapport Jacobs

Jacobs publiceerde zijn bevindingen in een rapport, en legt nauwkeurig de verschillen tussen eenzijdige en tweezijdige statistiek uit. “Ik hoop van harte dat mijn rapport laat zien dat statistiek bedrijven op data meer is dan wisselen van toets om een aanname gewicht te geven. Het vervangen van een tweezijdige toets door een eenzijdige toets verandert niets: ik zou alleen maar voor meer vals positieven moeten corrigeren.”

Er is veel onwetendheid over statistiek en modelleren. De Zembla-reportage met haar haast bombastische uitspraken over het kiezen van ‘de verkeerde toets’ sterkt helaas het idee dat statistiek een veld is waarin het draait om goed of fout. Niets is minder waar. Het draait meestal om kansen, maar bovenal draait het om het verwerken van informatie zodat deze kunnen worden gebruikt voor een gesprek.

Jacobs zocht contact over zijn bevindingen met Portier. Deze reageerde (nog) niet.

Onderzoeksrapport

Het rapport Kankerrisico door pesticiden decennialang ‘verkeerd’ ingeschat –  Waarom de keuze voor de frequentistische statistiek voor beide ‘partijen’ problematisch is; Dr. Marc Jacobs; januari 2025’ is de downloaden van de STAF-website.

Deel via:

STAF-lezingen: Natuur steeds slechter door optoppen van beleid

STAF organiseert tussen 24 februari en 12 maart 2025 vijf regionale lezingen: ‘Natuur steeds slechter door optoppen van beleid’. Geïnteresseerden worden van harte uitgenodigd een lezing bij te wonen. De lezingen zijn vrij toegankelijk. Aanmelden is niet verplicht maar wordt wel op prijs gesteld (vanwege de zaal- en koffiereserveringen).

Data en locaties (regio)

Ma 24 februari (Noord): ’t Witte Huis, G.W. Smitweg 20, 8435 WG Donkerbroek


Do 27 februari (Zuidoost): Natuurpoort De Peel, Leegveld 8a, 5753 SG Deurne


Do 6 maart (Zuidwest): Zaal Koch, Molenstraat 120, 4756 BH Kruisland


Ma 10 maart (West): Event Center Fokker, IJweg 1094, 2133 MH Hoofddorp


Wo 12 maart (Oost): Boode, Brink 10, 7137 AM Bathmen

Programma

19.30 uur: inloop met koffie / thee
20.00 uur: opening door avondvoorzitter Jaap Haanstra of Frans van de Lindeloof, STAF-bestuur
20.10 uur: aanvang lezing door Geesje Rotgers, redactieteam STAF. Na de lezing is er ruimte voor vragen en discussie.
22.00 uur: afsluiting met een drankje

Aanmelden

Geïnteresseerden zijn van harte welkom. De lezingen zijn vrij toegankelijk. Aanmelden is niet verplicht maar wordt wel op prijs gesteld vanwege de zaalreserveringen. Aanmelden kan door een mail te sturen naar info@stichtingagrifacts.nl . Vermeld duidelijk om welke datum/locatie het gaat.

Over de inhoud van de lezing

Wat is de werkelijke staat van onze natuur? Vlak voor kerst kwam het ministerie van LVVN met een stand van zaken. Het zag er voor nogal wat stikstofgevoelige natuur niet goed uit. Er was op grotere schaal sprake van verslechtering. Dat is vreemd aangezien veel natuur tot voor kort een stabiele of beterende trend liet zien. De verslechteringen blijken in hogere mate het gevolg van het ‘optoppen’ van de Nederlandse eisen, die verder gaan dan de Europese richtlijnen. In het veld zijn die verslechteringen er nauwelijks.
Tijdens de lezing gaan we in op wat Europa vraagt en wat Europa zegt over Nederland. Ook laten we zien hoe Nederland haar beleid steeds meer ‘optopt’, waardoor steeds minder natuur aan de eisen voldoet. De rol van de Ecologische Autoriteit hierin, komt eveneens aan bod.

Bodemmonsters natuurgebieden
Wij stellen ons ook de vraag of de natuurbodems wel geschikt zijn voor de planten en dieren die natuurorganisaties er willen hebben. Immers, iedere soort stelt eisen aan groei- en leefgebied. Of zijn onze natuurbodems dermate arm geworden door verschralend beheer, dat soorten daarom wegblijven? Het STAF-redactieteam nam deze winter bodemmonsters in natuurgebieden in heel Nederland. Tijdens de lezing wordt ingegaan op dit onderzoek. De eerste bevindingen worden gedeeld. 

Staat van Natuur leidend
Het kabinet heeft in zijn regeerakkoord vastgelegd dat de gemeten staat van de natuur leidend moet worden. Het kabinet wil onderzoeken hoe rekenmodel Aerius kan worden vervangen. Ook hier wordt in de lezing op ingegaan, met de EU-handleiding als uitgangspunt.

Deel via:

Waar zijn de VGO-patiënten rond geitenbedrijven?

Agema en Wiersma vertrouwen op rekenmodel en twijfelen aan metingen bij patiënten

Volgens ministers Fleur Agema (VWS) en Femke Wiersma (LVVN) laten epidemiologische studies zien dat er meer longontstekingen voorkomen bij mensen die vlakbij geitenbedrijven wonen. Dit stellen zij in hun Kamerbrief van 4 februari 2025. Deze brief begeleidt het Onderzoeksrapport Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO III) – Actualisatie epidemiologische studies 2014-2019 – Onderzoek naar longontstekingen rond geitenbedrijven 2018-2024 (RIVM). Beide ministers melden niet dat de echte patiënten onvindbaar bleken en dat zij zich daarom baseren op uitkomsten van een rekenmodel.

Volgens ministers Agema en Wiersma geeft het wonen nabij een geitenhouderij gezondheidsrisico’s. Onder de circa 1,5 miljoen omwonenden van geitenbedrijven komen jaarlijks naar schatting 1.200 tot 6.600 extra longontstekingen voor. Dit zou resulteren in ongeveer 100 – 600 extra ziekenhuisopnamen en 20 – 100 extra sterfgevallen per jaar. Deze cijfers zijn berekend met een rekenmodel, dat niet transparant en inzichtelijk is.

Volgens beide ministers worden in 11 opeenvolgende jaren vergelijkbare resultaten gevonden. Dat lijkt logisch als je 11 jaar achtereen hetzelfde rekenmodel op dezelfde wijze gebruikt.

Opvallend is dat ministers Agema en Wiersma vertrouwen op uitkomsten van een niet inzichtelijk rekenmodel. Terwijl zij in het regeerakkoord hebben afgesproken dat bij modellen die voor overheidsbeleid worden gebruikt, een bijsluiter moet zitten zodat duidelijk is wat de beperkingen zijn.

Patiënten onvindbaar en weggemoffeld

Dergelijke grote aantallen longpatiënten zouden in de praktijk gemakkelijk vindbaar moeten zijn, zo meenden de VGO-onderzoekers. Door de ziekteverwekkers bij deze patiënten te vergelijken met de kiemen op geitenbedrijven, kan dan een causaal verband worden aangetoond. Voor dit onderzoek waren 600 tot 800 patiënten nodig. Deze bleken ondanks alle inspanningen met geen mogelijkheid te vinden (zie artikel ‘Waar zijn de VGO-patiënten?’). Er werden slechts 108 patiënten gevonden met een longontsteking. Opvallend is dat het niet kunnen vinden van genoeg patiënten werd geweten aan allerhande factoren. Echter, de mogelijkheid dat het rekenmodel er faliekant naast zou zitten, en dat die patiënten er niet waren, werd niet in ogenschouw genomen. Een wetenschappelijke misser.

Patiëntenstudie ontbreekt grotendeels in rapport

In het onderzoeksrapport ontbreekt een deugdelijk overzicht met uitkomsten van de patiëntenstudie. In het rapport staan veel verschillende tabellen maar de tabel met de 108 patiënten, hun leeftijd, wel of niet onderliggend lijden, de geïsoleerde verwekker(s) en de woonafstand tot de dichtstbijzijnde geitenhouderij ontbreekt. Een dergelijke tabel zou duidelijk maken bij hoeveel patiënten er een concreet (causaal) verband is met een geitenbedrijf in de omgeving. Omdat deze belangrijke informatie ontbreekt in het onderzoeksrapport, is het reëel te veronderstellen dat dit verband bij geen van de 108 patiënten aanwezig was.

Het VGO-onderzoek loopt inmiddels 15 jaar. Volgens het rekenmodel zouden er jaarlijks 1.200 tot 6.600 patiënten longontsteking oplopen door een geitenbedrijf in de buurt. Ondanks een jarenlange zoektocht is het nog altijd niet gelukt om ook maar één van die berekende patiënten in het echt te vinden.

(Foto’s: Rijksoverheid)

Deel via:

Waar zijn de VGO-patiënten?

Patiënten met longontsteking door intensieve veehouderij zijn onvindbaar

Waar zijn de patiënten die een longontsteking opliepen door intensieve veehouderij in hun directe omgeving? In 2011 verscheen het eerste onderzoek naar de effecten van de veehouderij op de gezondheid van omwonenden (VGO I). In 2016 en 2017 verscheen VGO II. En in 2019 was er VGO III. De studies concludeerden, op basis van ‘krachtige statistiek’, dat mensen in de buurt van geiten- en pluimveebedrijven meer risico lopen op longontsteking. Een patiëntenstudie moest het causale verband aantonen. Deze studie liep echter jaren vertraging op. Want waar waren al die VGO-patiënten?

Binnenkort zal de nieuwste VGO-studie dan tóch naar buiten komen. Deze had in 2021 al moeten verschijnen. Dat gebeurde echter niet vanwege oponthoud. Het lukte de onderzoekers almaar niet om voldoende patiënten met een longontsteking te vinden. In de eerdere VGO-onderzoeken was met statistische rekenmodellen wel een verband aangetoond: mensen in de buurt van pluimvee- en geitenbedrijven zouden iets meer kans lopen op een longontsteking. Of dit berekende extra risico daadwerkelijk door de veehouderijen werd veroorzaakt, werd toen niet onderzocht. Daarvoor was onderzoek bij échte patiënten nodig.

Wel leidden de eerdere onderzoeksuitkomsten in de meeste Nederlandse provincies tot een geitenmoratorium – een verbod op uitbreiding, omschakeling, of nieuwvestiging van geitenhouderijen.

Wat vooraf ging

In Noord-Brabant brachten omwonenden gezondheidsklachten al langer in verband met de veehouderij. Ook huisartsen vermoedden dat verband. Toen in 2007 Q-koorts uitbrak in Noord-Brabant, werd deze gedachte versterkt. De ministeries van Volksgezondheid en van Landbouw gaven in 2009 opdracht aan IRAS (Institute for Risk Assessment Studies) bij de Universiteit van Utrecht, NIVEL (Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg) en RIVM om onderzoek te doen naar de mogelijke relatie tussen intensieve-veehouderij en de gezondheid van omwonenden.

VGO 1 in 2011

In 2011 verscheen het eerste VGO-onderzoek. Deze vond plaats in Zuidoost-Brabant en Noord-Limburg, een regio met veel intensieve veehouderij. Uit het onderzoek bleek dat in regio’s met meer pluimvee en geiten, iets meer longontstekingen voorkomen bij mensen. In de VGO-regio waren er 5,58 patiënten met longontsteking per 1.000 inwoners, en in de controlepraktijken in andere delen van het land ging het om 3,93 patiënten per duizend inwoners. Het betreft dus 1 tot 2 patiënten meer per 1.000 inwoners.  

Of de intensieve veehouderij de extra longontstekingen daadwerkelijk veroorzaakte, werd niet onderzocht.

VGO 2, in 2016 en 2017

Een tweede VGO-onderzoek moest meer duidelijkheid brengen. Ook deze vond plaats in Zuidoost-Brabant en Noord-Limburg. Deze keer werd breder en over een langere periode gekeken naar de gezondheidseffecten van wonen in de buurt van veehouderijen. Ook nu vonden de onderzoekers op basis van hun theoretisch modellen meer longontstekingen in het VGO-gebied. Het ging om 16,3 longontstekingen per 1.000 inwoners. In het controlegebied waren dat 11,9. Vier patiënten verschil. Deze keer werd een verband gevonden tussen pluimveehouderijen binnen 1 kilometer afstand van de woning en een licht verhoogde kans op longontsteking. Een causaal verband werd ook deze keer niet aangetoond.

VGO 3, in 2019 en 2025

VGO I en VGO II hadden onvoldoende duidelijkheid gebracht. Er werd besloten tot een VGO III. Het onderzoek beperkte zich niet meer tot Zuidoost-Brabant en Noord-Limburg, vee-intensieve delen van Gelderland, Overijssel en Utrecht werden toegevoegd. Het leverde vergelijkbare uitkomsten op. In gebieden zonder of met weinig intensieve veehouderij waren er in de onderzochte jaren ongeveer 14 patiënten met longontsteking per 1.000 inwoners. In gebieden met meer intensieve veehouderij waren dat ongeveer 18. Vier patiënten meer. De onderzoekers zagen deze keer een specifiek verband tussen wonen in de buurt van geitenhouderijen en een verhoogde kans op longontsteking. Een causaal verband werd wederom niet aangetoond.

‘Krachtige statistiek’

Het aantal patiënten met een longontsteking is relatief klein. Daardoor de verschillen tussen de regio’s ook. Bovendien zijn er veel meer factoren die invloed hebben en verschillen per regio. Kan je op basis van zulke lage aantallen wel harde uitspraken doen? De onderzoekers menen van wel. Zij hebben de zogenaamde kernel-analyse toegepast. Dit is een statistische rekenmethodiek waarmee het effect van meerdere bronnen op de gezondheid kan worden onderzocht. Volgens de onderzoekers gaat het om “krachtige statistische technieken om de conclusies steviger te onderbouwen”, zo is te lezen in documenten die op basis van een woo-verzoek zijn vrijgegeven. Met deze methode kunnen volgens de onderzoekers de longontstekingen bij gemiddeld 89 patiënten per 100.000 inwoners per jaar worden toegeschreven aan de geitenhouderij.

‘Statistiek ondeugdelijk’

Royal GD heeft kritiek op de statistische rekenmethodiek die de VGO-onderzoekers hebben toegepast en heeft dit de onderzoekers ook laten weten. “Deze methodiek kan de wetenschappelijke toets der kritiek niet doorstaan. Bovendien zijn dit ‘patiënten’ die uit rekenmodellen komen rollen, papieren patiënten. Waar zijn de echte patiënten?”. De documenten uit het woo-verzoek tonen een pittige discussie tussen de VGO-onderzoekers enerzijds en de onderzoekers van GD anderzijds.  

De kritiek van GD leidde tot twijfel bij de betrokken ministeries. Deze ministeries drongen aan op een externe review van het VGO-onderzoek. Het rapport van de externe reviewers bevindt zich vreemd genoeg niet tussen de woo-documenten, terwijl het RIVM in een brief aan het VWS-ministerie wel uit dit rapport citeert. Een woo-verzoek van medio 2022 voor vrijgave van de externe review, is nog steeds niet gehonoreerd.

Kritieken en twijfel hebben ertoe geleid dat is besloten het onderzoek uit te breiden met een patiëntenstudie. Om zo de uitkomsten van de berekeningen te kunnen verifiëren.

Waar zijn de patiënten?

In 2018 startten de vervolgonderzoeken om te achterhalen waarom mensen die wonen in de buurt van geitenhouderijen vaker een longontsteking hebben. Voor de patiëntenstudie waren 800 patiënten met een longontsteking nodig: 240 patiënten binnen 2 kilometer van een geitenbedrijf en de rest erbuiten. De patiënten werden verkregen via huisartsenpraktijken. Eind 2020 waren er nog maar 8 patiënten gevonden, zo vermeldt een bespreeknotitie van de VGO-stuurgroep. De werving werd daarom geïntensiveerd, er werden meer huisartsenpraktijken benaderd, het onderzoeksgebied werd uitgebreid met Overijssel en er vonden belacties plaats. Een jaar later, december 2021, waren er nog maar 37 patiënten gevonden.

VGO III loopt vertraging op. De onderzoekers wijten die aan Covid en de afgekondigde maatregelen, zo blijkt uit een bespreekverslag. Het aantal longontstekingen is veel lager dan normaal. “Huisartsen leveren minimaal patiënten met longontsteking aan. Patiënten met longontstekingen zijn er niet.” Dat is vreemd. Je zou namelijk verwachten dat longontstekingen die veroorzaakt worden door de intensieve veehouderij zich weinig aantrekken van corona-lockdowns.

Ook na de corona-lockdowns worden weinig patiënten gevonden. In november 2024 promoveert onderzoeker Inge Roof op het thema ‘Longontsteking en de nabijheid van pluimvee- en geitenhouderijen in Nederland: Het bewijs en mogelijke oorzaken’. Volgens Roof werden uiteindelijk slechts 108 patiënten gevonden met een longontsteking. De resultaten zijn vanwege alle vertraging niet opgenomen in het proefschrift.

Het lukte de onderzoekers met geen mogelijkheid om 800 patiënten met een longontsteking te vinden. Terwijl er volgens de onderzoekers jaarlijks rond 89 patiënten met longontsteking, per 100.000 inwoners, toegeschreven kunnen worden aan de geitenhouderij.

Inmiddels heeft het RIVM wel een voorstudie gedaan, die Roof aanhaalt in haar proefschrift: “Er werden geen verschillen gevonden in de micro-organismen bij patiënten die in het ziekenhuis waren opgenomen met longontsteking, die in de buurt van een geiten- of pluimveehouderij wonen en patiënten die verder weg van deze bedrijven wonen.”

Bestaan de VGO-patiënten wel of niet?

Bestaan de VGO-patiënten wel of niet in het echt? RIVM is programmaleider en de woordvoerder van de VGO-studies. De woordvoerder van RIVM laat weten dat de nieuwste VGO-studie eind januari of in februari 2025 naar buiten wordt gebracht. RIVM wil voor die tijd geen vragen beantwoorden over dit onderzoek. “Het is gebruikelijk dat we vragen over een studie pas beantwoorden na oplevering aan onze opdrachtgever en publicatie van het rapport.”

Kostbaar onderzoek met weinig resultaat

Uit Woo-documenten blijkt dat de landelijke overheid voor de laatste studie (VGO III) een slordige 4 miljoen euro heeft neergeteld. Met name het patiëntenonderzoek was kostbaar. Er zijn daarnaast bijdragen van provincies ontvangen. Dit is veel geld in verhouding tot wat het heeft opgeleverd. Net als in VGO1, en II, lukt het ook in VGO III niet om een oorzakelijk verband tussen longontstekingen en wonen nabij een veehouderij hard te maken, nu de patiëntenstudie veel te weinig heeft opgeleverd.

Foto: Shutterstock

Deel via:

Brabant matst befaamde springstal met stikstofruimte

De Brabantse overheden matsen de befaamde springstal Tops aan de Paardenboulevard in Valkenswaard. Tops mag salderen met stikstofruimte van oude, leegstaande varkensstallen. De oude vergunning werd niet ingetrokken, toen de laatste varkens in 2014 van het bedrijf vertrokken. ‘Het is niet verplicht om een vergunning in te trekken’, aldus gemeente Valkenswaard. De lokale overheden zeggen niet te weten hoe lang de stallen al leeg stonden.

Op 30 september 2024 publiceert provincie Noord-Brabant in haar Provinciaal Blad dat zij voornemens is een nieuwe omgevingsvergunning te verlenen aan Stal Tops in Valkenswaard. Tot en met 11 november konden zienswijzen worden ingediend. Stal Tops is een wereldbefaamde springstal en net als een aantal andere grote namen in de paardensport, gevestigd aan de zogenoemde Paardenboulevard in Valkenswaard.

In het oog springen de stikstofberekeningen, waarmee de vergunningaanvraag is onderbouwd. In de berekeningen (gemaakt in 2024), worden nogal wat varkens opgevoerd met referentiedatum 25 april 2013. De stikstofruimte van die ‘oude varkens’ gaat gebruikt worden voor uitbreiding van het paardenbedrijf. Het gaat om stikstof van 571 vleesvarkens (in totaal 1.713 kg/jaar) en 491 gespeende biggen (in totaal 339 kg/jaar). Navraag leert dat de laatste varkens in 2014 van het bedrijf zijn vertrokken. Er wordt dus gesaldeerd met stikstof van varkens die al ruim tien jaar niet meer aanwezig zijn op het bedrijf. Bovendien wordt gesaldeerd met varkensstallen die nooit emissiearm zijn gemaakt.

Brabant meet met twee maten
In de strijd tegen stikstof werkt de provincie Brabant hard aan nieuw beleid. De bedoeling is dat wanneer boeren minder dieren in de stal hebben dan volgens de vergunning mag, die latente ruimte in de vergunning kan worden ingetrokken. Dit meldt provincie Brabant afgelopen najaar. Geldt dit alleen voor boerenbedrijven, of ook voor befaamde ondernemingen aan de Paardenboulevard? Waarom werd de vergunning op de oude, leegstaande varkensstallen nooit ingetrokken? Deze vragen werden voorgelegd aan Provincie Noord-Brabant, Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant en Gemeente Valkenswaard. De antwoorden leest u in het artikel dat verscheen in het Staf-blad van december 2024.

(Foto: Shutterstock)

Download het artikel hier:

Deel via: