Kamerstukken over waterberging onrealistisch

Waterbergend vermogen van zandgronden beperkt

Boeren op zandgrond laten hun water in het begin van het voorjaar te snel weglopen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wil de sponswerking van de bodem herstellen, als buffer voor droge perioden. Dit door het verhogen van het waterpeil. Het waterbergend vermogen van droge zandgrond aan het eind van de winter is met circa 20 tot 25 mm echter beperkt, stellen hydrologen.

In de Gelderlander van 17 januari 2023 stelt waterschap Rijn en IJssel dat ze (samen met anderen) jaarlijks 100 millimeter extra water wil opvangen, vasthouden en in de grond brengen. Volgens beleidsadviseur Nila Taminiau van het waterschap neemt de noodzaak om meer water vast te houden na de droge zomers van 2018 en 2022 flink toe. Circa 25 overheden en belangenpartijen slaan de handen ineen met Aanpak Droogte Achterhoek. “De neerslagtekorten gaan structureel toenemen. Ook krijgen we te maken met extremere neerslagtekorten. Deze nemen gemiddeld met 45 mm toe, maar voor extremere droge jaren
komt daar nog eens circa 100 mm bij. Als we 100 mm water kunnen vasthouden, is er voldoende water in
de bodem om een periode van droogte te overbruggen in gemiddelde situaties. En de effecten van extreem droge jaren te verminderen.” Water vasthouden kan door aanpassing van peilen, het verhogen van de drainagebasis en opvang in spaarbekkens of infiltratiegebieden.

Hydrologische mythes
Ook de Tweede Kamer heeft aandacht voor het onderwerp, zo blijkt uit het kamerstuk ‘Water en bodem sturend’ van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van november vorig jaar. Dit voor herstel van de sponswerking van de bodem, en onder andere vertraging van de afvoer door hermeanderen en beter infiltreren en vasthouden van water in de capillaire zone. ‘We verhogen de grondwaterpeilen met mogelijk 10 cm tot 50 cm. Daardoor wordt op de hoge zandgronden verdroging bestreden’, aldus het stuk. Begin deze maand was er opnieuw een commissiedebat.
Volgens hydroloog Jan van Bakel staan in het Kamerstuk ‘hydrologische mythes’. De sponswerking in het stuk is er één van. “Hoe voller de bodem is, hoe minder berging en dus minder veerkracht.” Ook bestrijdt hij het idee dat het neerslagoverschot in de winter is vast te houden voor de zomer. Dit is voor maximaal 20 mm mogelijk op landbouwgrond.

Lees verder door het artikel te downloaden:

Deel via:

Brabantse natuurrapportages negatief voorgesorteerd en dragen stikstofstop niet

De Brabantse stop op stikstof-genererende activiteiten die gedeputeerde Hagar Roijackers per 1 maart afkondigde, wordt niet gedragen door de 15 natuurdoelanalyses (NDA’s) die volgens haar aan dit besluit ten grondslag liggen. Uit de NDA’s valt niet te halen dat de stikstofbelasting in de onderzochte Natura-gebieden trendmatig toeneemt. Het beeld is eerder van een afnemende stikstoflast. Wel is verdroging een probleem, door een veelheid van oorzaken. Er vinden veel grondwateronttrekkingen plaats, door de landbouw, maar vooral ook voor drink- en industriewater, ook over de grens in België.

Het is evenwel ook weer niet te zeggen dat het, mede door de verdroging, alleen maar slechter gaat met de toestand van de natuur. Er zijn bedreigingen, maar er is ook heel wat goed nieuws te melden, met name dat het op heel wat plekken minder slecht gaat.

Geen nulmetingen, resultaat afgemeten aan doel
Deze feiten moeten wel ‘uitgemijnd’ worden uit de NDA’s, om het eens in goede ecologentaal te zeggen. Het negatieve wordt sterk benadrukt, het positievere nieuws zit vaak verstopt in de teksten. De wijze waarop de rapportages zijn opgeschreven wekt al snel de suggestie dat het glas op zijn best halfvol is. Natuurresultaten worden namelijk niet afgemeten aan duidelijke nulmetingen met tellingen van soorten en aan de daaropvolgende trend tot nu toe. De nulmeting ontbreekt juist en de stand van zaken wordt afgemeten aan het beoogde doel in 2030. Dit is nogal verwarrend. Ook pakken veel scores negatief uit omdat bijvoorbeeld leefgebieden van soorten volgens de rapportages bijna altijd groter moeten zijn dan wat beschikbaar is en als er eenmaal geschikte habitats voorhanden zijn, of ‘hersteld’ zijn, dan willen de beoogde dier- en plantensoorten niet altijd komen, of soms niet blijven. Dat is dan ook weer een tekortkoming.

Foto: Natuurgebied Kampina (Shutterstock, R. de Bruijn Photography).

Download artikel

Deel via:

Discrepanties in het Nederlandse waterbeleid

De Europese Nitraatrichtlijn geldt voor de landbouw en stuurt op een goede kwaliteit grond- en oppervlaktewater. Er is sprake van een goede waterkwaliteit als de norm wordt gehaald. Maar welke norm? Nederland oordeelt anders dan de Europese Commissie, en anders dan ons omringende landen. Ook is de herkomst van vervuiling in grond- en oppervlaktewater onvoldoende in beeld. STAF stuitte in de afgelopen jaren op een aantal discrepanties in het Nederlandse waterbeleid. Deze zijn in onderstaand document op een rij gezet.

Deel via:

Depositie van zware metalen onderbelichte factor bij ammoniumopbouw in de bodem

De kritische depositiewaarde (KDW) was aanvankelijk gekoppeld aan de minerale neutralisatiecapaciteit van een bodem. Tegenwoordig is de KDW gekoppeld aan habitattype als een soort absoluut gegeven. Hierdoor wordt voorbijgegaan aan het feit dat bodems met dezelfde habitattypen inherent kunnen verschillen in de draagkracht voor een bepaald habitat, maar ook dat ze in de loop van de afgelopen eeuw met meer te maken hebben gehad dan alleen stikstofdepositie. Zoals met de depositie van zware metalen (lood, zink, cadmium en koper).

Tekst en foto’s: Huig Bergsma (Geochemicus / Mineraloog)

Aan het begin van de discussie over kritische depositiewaarden was een belangrijke rol weggelegd voor de mineralogie van een bodem. Bodems met een grote voorraad aan basische silicaatmineralen (zoals keileem) kunnen sneller zuur neutraliseren, en op die manier verzuring tegengaan, dan zandbodems die vrijwel geheel uit kwarts bestaan. Dit klopt in grote lijnen met de realiteit die we waarnemen en om die reden zijn natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe minder kwetsbaar dan natuurgebieden op een Brabants dekzand. Evengoed wordt de mineralogie van een bodem nu niet meer meegewogen bij vaststelling van de KDW, maar is de KDW gebaseerd op enkele veldproeven, modellen en het oordeel van experts. Zo kan het dat de KDW hetzelfde is voor droge heide op de beide hiervoor genoemde zandgronden, terwijl de kwetsbaarheid niet vergelijkbaar is.

Bodem onomkeerbaar veranderd

De KDW wordt beschouwd als een inherente eigenschap van een ecosysteem. Maar het woord inherent suggereert een bepaalde onveranderlijkheid en onafhankelijkheid die helemaal niet hardgemaakt kan worden. De bodem is een black box die we maar langzaam doorgronden. Om met de mineralen in de bodem te beginnen: door de zware zuurdepositie van de afgelopen decennia (zwaveloxiden, stikstofoxiden en ammonium) is de bodem mineralogisch onomkeerbaar veranderd. Bij zuurneutralisatie door mineralen komen kationen vrij die uitspoelen naar het grondwater. Voor de industriële revolutie was de zuurlast zo laag dat dit proces niet merkbaar verliep, maar de zuurlast van de afgelopen eeuw was zo hoog dat de mineralenvoorraad in de toplaag van de bodem meetbaar afgenomen is. De minerale bodem is versneld kwetsbaarder geworden en kan daardoor minder zuur verwerken. Dit is één van de oorzaken dat het met de tijd lastiger is geworden voor habitattypen om zich te handhaven op plekken waar ze zich voor de Tweede Wereldoorlog nog volop manifesteerden.

Invloed zware metalen

Door de tunnelvisie die er rond stikstofdepositie is ontstaan, is het makkelijk om dingen over het hoofd te zien. Als alle oplossingen worden gezocht in het reduceren van stikstof tot onder de KDW, is er dan nog behoefte aan onderzoek hoe de bodem op dit moment echt functioneert? Maar wat nou als de KDW waarde wordt gehaald en het probleem is niet opgelost? Zijn er andere factoren die het stikstofgehalte in de bodem bepalen?

Bijvoorbeeld, uit een langjarig verweringsonderzoek in Noord-Drenthe kwam naar voren dat binnen het onderzoeksgebied de ammoniumgehaltes consequent verschilden tussen de locaties terwijl er geen aanwijsbare puntbronnen waren die deze verschillen zouden kunnen verklaren.  Waar de bodems wel in verschilden, was de gebruikshistorie en zo bleken de hoge ammoniumgehaltes te correleren met het totaal aan zware metalen (lood, zink, cadmium en koper) op die plek (figuur 1). Het moge duidelijk zijn dat Drenthe geen historie heeft qua ertswinning en dat de verhoogde zware metalen meestal het gevolg zijn van luchtdepositie.

Figuur 1. Correlatie tussen gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) op locaties rond Norg in Drenthe.

Eén correlatie op locatieniveau is nog geen overtuigend bewijs dat er een verband bestaat tussen depositie van zware metalen en ophoping van ammonium, maar ook in andere databases en op provinciaal niveau (figuur 2) werd deze correlatie gevonden.

Figuur 2. Correlatie tussen gemiddelde gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) in verschillende natuurgebieden in de provincie Overijssel.
Boetelerveld, Overijssel
Boetelerveld, Overijssel

Zware metalen remmen denitrificatie

Ook de wetenschappelijke literatuur is duidelijk. De stikstofcyclus in de bodem is een complex proces met daarin twee belangrijke stappen: nitrificatie en denitrificatie. Bij nitrificatie wordt ammonium door bacteriën omgezet via nitriet naar nitraat. Bij denitrificatie wordt door andere groepen bacteriën nitraat omgezet naar gasvormige stikstofverbindingen. Waar de grond vervuild is met zware metalen, en dan vooral met zink, worden met name de nitrificerende bacteriën geremd (1). Als gevolg hiervan hoopt op deze plekken ammonium zich op in de bodem. De schadelijkheid van de zware metalen ten opzichte van de nitrificatie wordt gedomineerd door de concentratie van de zware metalen in het bodemvocht en is sterk afhankelijk van de mineralogie, organisch stofgehalte, kleigehalte en pH van de bodem. Dit is terug te zien in de verschillen tussen bodemtypes in natuurgebieden. Waar een jong stuifzand met weinig bindingsplaatsen bij een veel lager zinkgehalte al ammonium begint op te bouwen, doet een organisch stof- en kleirijke bodem dat bij hogere zinkgehalten. Als de data geëxtrapoleerd worden lijkt het er op dat zonder zware metalen in de toplaag geen noemenswaardig ammonium wordt opgebouwd. Kort door de bocht gezegd, als er met de stikstofdepositie geen gelijktijdige zware metalen depositie was geweest, was er geen ammoniumprobleem in de bodem geweest.

Figuur 3. Zink en lood gehalten in boorkernen op de Strabrechtse Heide (NBr).

Zoals in de analyses van een boorkern (figuur 3) te zien is, zijn de zware metalen voornamelijk geconcentreerd in de toplaag van de bodem. Zware metalen zoals zink en lood komen weliswaar van nature in de bodem voor, maar zijn dan structureel gebonden in de mineralen kaliveldspaat, biotiet en amfibool, mineralen waaruit ze door verwering maar zeer langzaam vrijkomen. De atmosferische fijne en ultrafijne zware deeltjes zijn metallisch of metaalzouten en vele malen reactiever. De verhoging van de gehalten aan zware metalen in de bodem kan relatief klein lijken, maar toch een zeer grote invloed hebben op de biologie.

Natuurbodem vraagt brede kijk

Zonder nog verder in te gaan op de effecten van de depositie van PFAS, PAK’s, PCB’s en pesticiden op de fauna en flora van natuurgebieden moge het duidelijk zijn dat de mensen veel meer in de bodem hebben aangericht dan alleen zure en verzurende depositie. Met stoffen die op verschillende niveau’s met elkaar interacteren en het systeem als geheel verzwakt hebben. Het is misschien onterecht om één probleemstof aan te wijzen en dan te hopen dat alles zich kan herstellen terwijl er veel meer ingrepen nodig zijn om de natuur weer terug te brengen tot een staat die hoorde bij een bodem van 100 jaar geleden. Want als je één zwakke schakel in het systeem hebt gerepareerd wordt pas duidelijk wat de volgende zwakke schakel is. Het zou mooi zijn als dit pleidooi voor een meer holistische kijk op de bodem opgepikt wordt. Als dit niet gebeurt en we blijven met een bulldozer mentaliteit papieren milieudoelstellingen najagen, dan wil ik graag de sabeltandtijger terug.

Natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe zijn minder kwetsbaar.
Veluwe

Literatuur

(1) Lu L., Chen C., Tan K., Min W., Matthew S., Shan H.(2022). Long-term Metal Pollution Shifts Microbial Functional Profiles Of Nitrification And Denitrification In Agricultural Soils. Science of The Total Environment. Volume 830, 15 July 2022, 154732

Deel via:

Europese Commissie: Stedelijke meetpunten horen niet in landbouwrapportage

De Europese Commissie heeft in haar rapportage over de agrarische waterkwaliteit in Nederland, ook stedelijke meetpunten meegewogen. STAF vroeg de dataset op, waarop de Europese Commissie zich had gebaseerd in haar waterrapportage. Uit die dataset bleek dat diverse agrarische meetlocaties met een forse normoverschrijding, in stedelijk gebied liggen. Meest in het oog sprong het grondwatermeetpunt middenin een hondentoilet in hartje Nijmegen. STAF publiceerde hierover het artikel Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad. Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP) stelde hierover vragen aan de Europese Commissie. Die kwam deze week met uitsluitsel (te downloaden onderaan dit artikel): Stedelijke meetpunten horen niet in de landbouwrapportage.

De ministeries van Landbouw en Infrastructuur & Waterstaat deden de kwestie af als weinig relevant. “Het lijkt zo te zijn dat de Europese Commissie geen onderscheid maakt tussen meetpunten in landbouw- en stedelijk gebied.” Volgens LNV en I&W “wijzigen de gemiddelden er niet door”. Aangezien Europa niet zozeer kijkt naar gemiddelden, maar naar normoverschrijdingen, maakt het wel degelijk uit dat er verkeerde meetlocaties in het landbouwmeetnet zitten, volgens STAF. Immers, de maatregelen die boeren moeten nemen voor de waterkwaliteit, zullen niet helpen tegen de forse normoverschrijding in het Nijmeegse hondentoilet.

Europese Commissie

Volgens de Europese Commissie beoogt haar rapport het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten daarom meetpunten kiezen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie. Er moet daarom onderscheid worden gemaakt tussen de bijdrage aan verontreiniging uit stedelijke bronnen en die uit agrarische bronnen. In het rapport over Nederland wordt dat onderscheid niet gemaakt.

De Europese Commissie liet STAF vorig jaar weten dat Nederland de gegevens zelf heeft aangeleverd. In die gegevens was dit onderscheid niet gemaakt. In de antwoorden op vragen van Ruissen stelt de Europese Commissie verder dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is om ervoor te zorgen dat zij een geschikt meetnet opzetten.

Vervolg

De redactie van STAF onderzoekt momenteel hoe de stedelijke meetpunten in de Nederlandse waterrapportage terecht gekomen zijn.

Een van de locaties waar de agrarische grondwaterkwaliteit wordt gemeten ligt in een hondentoilet in hartje Nijmegen.

Download hier de antwoorden van de Europese Commissie:

Deel via:

Ook Natuurdatabank Vegetatie en Habitats niet openbaar

‘Hoe gaat het met de natuur en de biodiversiteit in Nederland? Op allerlei manieren worden hierover gegevens verzameld, onder andere over de vegetatie’, stelt BIJ12 op haar website. ‘Meten is weten!’, aldus deze uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies. BIJ12 zegt de natuurgegevens beschikbaar te stellen via de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Voor het publiek blijken beide databanken nog altijd niet toegankelijk.   

Sinds 2019 spreken overheden de intentie uit om de natuurdatabanken NDVH (vegetaties, habitats) en NDFF (soorten) toegankelijk te maken voor het publiek. Tot op de dag van vandaag is het nog altijd niet zover. Dit maakt het onmogelijk om de ecologische onderbouwing van de natuurkaarten in het Aerius-rekenmodel te controleren.

Het ministerie van Landbouw heeft in januari 2023 zo’n 170 nieuwe natuurdoelen toevoegen aan in totaal 101 Natura 2000-gebieden. Dit gebeurde vanwege de aanwezigheid van natuurwaarden. STAF wilde controleren of die natuurwaarden (habitattypen) daadwerkelijk zijn aangetroffen door de provincies. Immers, de vaststelling van de vegetatie en typische soorten bepaalt of een habitattype daadwerkelijk aanwezig is. De ecologische onderbouwing kon niet beschikbaar worden gesteld.

Databank met vegetaties en habitats  

‘Met de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) is door BIJ12, Ordina Geo-IC, samenwerkende provincies, natuurorganisaties en terreinbeheerders een belangrijke schakel in natuurmonitoring gerealiseerd.’ Dit Twitterbericht van BIJ12 dateert van maart 2019. ‘Dit jaar (2019, red) start het implementatietraject waarbij ketenpartners de NDVH in gebruik gaan nemen’, meldde Ordina destijds. ‘Op een later moment wordt de applicatie beschikbaar gesteld voor een breder publiek’, aldus BIJ12.

Inmiddels zijn we vier jaar verder en de NDVH is nog altijd niet openbaar. Al menen sommige provincies van wel. Provincie Zeeland heeft een link op haar website staan, naar deze databank. De link blijkt echter alleen toegankelijk voor eigen medewerkers. BIJ12 bevestigt dat de NDVH nog niet publiekelijk bereikbaar is. “De applicatie staat nog in de productieomgeving en moet nog diverse testen ondergaan. Wanneer de databank publiek wordt is nog niet bekend.”

Databank met flora en fauna

Al eerder liep STAF ertegenaan dat de Nationale Databank Flora en Fauna niet publiek is. “Natuurgegevens worden conform interprovinciale afspraken opgeslagen in de NDFF”, aldus Henk Jumelet, gedeputeerde voor Provincie Drenthe in het STAF-blad van maart 2022. “Begin 2021 is een start gemaakt van de transitie van de NDFF naar een open Natuurdatabank die voor iedereen toegankelijk is. De verwachting is dat deze 2024 / 2025 beschikbaar zal zijn voor publiek”, aldus Jumelet.

Conclusie

Een aanzienlijk deel van de natuurdoelen die in januari 2023 zijn toegevoegd aan de Aerius-natuurkaart, betreffen ‘natuurkruimels’. Het gaat om habitattypen met een veelal zeer kleine oppervlakte. Of deze ‘natuurkruimels’ op de juiste ecologische gronden zijn aangewezen, blijkt niet controleerbaar nu de natuurdatabanken nog niet openbaar zijn.

(Bron afbeelding: BIJ12, Infographic Inwinning en verwerking van vegetatiegegevens)

Deel via:

Zes vragen aan Raad van State over onderbouwing stikstofuitspraken

Aan de Raad van State zijn zes vragen gesteld over de onderbouwing van een aantal wezenlijke stikstofuitspraken. Het gaat om uitspraken waarbij de onderbouwing (deels) buiten de uitspraak is gebleven.  De vragen richten zich specifiek op het verstaan van het programma AERIUS(OPS), het gebruik van kritische depositiewaarden, het gebruik van het voorzorgbeginsel en het verstaan van het begrip significantie. Hieronder de specifieke vragen.

Door: Prof em. Dr drs mr Lucas Bergkamp, Dr Jan Bergstra MAE, Dr William M. Briggs, Dr Dr Jaap C. Hanekamp, Prof Dr Ira Helsloot, Prof Dr Ronald W.J. Meester, Mr Dr Quinten Pluymaekers, Geesje Rotgers.

Drie vragen over AERIUS

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“Ten eerste is dit AERIUS Calculator. Dit rekeninstrument maakt een deels geautomatiseerde besluitvorming mogelijk. Het berekent de depositiebijdrage van emissiebronnen die een gebruiker in het systeem invoert of importeert en wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling gebruikt voor de vaststelling of een project of een andere handeling door het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben. Het resultaat van de berekening geeft inzicht in de depositiebijdrage van de ingevoerde bronnen op vaste rekenpunten binnen Natura 2000-gebieden of op rekenpunten die de gebruiker zelf heeft gedefinieerd. AERIUS Calculator biedt op deze wijze inzicht of een ingevoerde ontwikkeling stikstofdepositie veroorzaakt die de drempel- of grenswaarde niet overschrijdt en daardoor is uitgezonderd van de vergunningplicht, of de grenswaarde wel overschrijdt, waardoor deze vergunningplichtig is. …”

In RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“De wetgever heeft in dit kader van belang geacht dat het bij activiteiten in de bouwfase van een project vaak gaat om kleine, tijdelijke stikstofdeposities, die op het geheel bezien slechts beperkt bijdragen aan het stikstofprobleem. Doordat het programma AERIUS-Calculator in de loop der tijd steeds nauwkeuriger is geworden, is het mogelijk om de tijdelijke deposities van activiteiten in de bouwfase op verschillende Natura 2000-gebieden individueel te berekenen en te beoordelen. Omdat de kritische depositiewaarden in veel Natura 2000-gebieden worden overschreden, is het daarbij regelmatig nodig om een passende beoordeling te maken en om (zeer beperkte) mitigerende maatregelen te treffen. Deze gang van zaken is volgens de wetgever niet effectief. De wetgever heeft het daarom doelmatiger geacht om de tijdelijke stikstofdeposities die worden veroorzaakt door een aantal specifieke activiteiten van de bouwsector generiek te beoordelen en om hiervoor een afzonderlijke regeling vast te stellen in het kader van de structurele aanpak van het stikstofprobleem.”

Vraag 1. Welke modelnauwkeurigheid van AERIUS wat betreft berekende depositiebijdragen hanteert de RvS onder welke bronvermelding?

Een belangrijke conclusie van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof over AERIUS Calculator – “… de betrouwbaarheid van de voorspelling door het hanteren van een zeer lage beoordelingsdrempel [is] onvoldoende en leidt deze aanpak tot schijnzekerheid. AERIUS Calculator … berekent op basis van emissies van een project kleine bijdragen aan concentraties en depositie. De onzekerheid van die extra depositie op Natura 2000-gebieden is bij de gehanteerde ruimtelijke schaal (hexagonen ter grootte van een hectare) vele malen hoger dan de beoordelingsdrempel. De wetenschap kan hier niet bieden wat het beleid vraagt.” (2020; p. 9) – staat haaks op de uitspraak, zoals vermeld in ECLI:NL:RVS:2022:3159, dat AERIUS een “steeds nauwkeuriger” rekeninstrument is “geworden”.

Vraag 2. Op basis van welke documentatie stelt de RvS, contra bovenstaande conclusie van het wetenschappelijk Adviescollege, dat AERIUS “steeds nauwkeuriger wordt”?

Vraag 3. In het licht van antwoorden op de voorgaande twee vragen, hoe beoordeelt de RvS af- en goedkeuring van vergunningverlening op basis van AERIUS op het niveau van honderdsten tot tienden van molen per hectare per jaar?

Eén vraag over kritische depositiewaarden (KDW)

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 (maar ook ECLI:NL:RVS:2022:3159) wordt het volgende over kritische depositiewaarden (KDW) gesteld:

“De kritische depositiewaarde geldt niet als absolute grenswaarde voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen, maar de mate en duur van de overschrijding van de kritische depositiewaarde zijn wel belangrijke indicatoren voor de beoordeling of de daling van de depositie door de PAS-bronmaatregelen en de effecten van de herstelmaatregelen in de gebieden al dan niet nodig zijn voor het behoud en het voorkomen van verslechtering van de stikstofgevoelige natuurwaarden.”

Vraag 4. Naar welke KDW verwijst de RvS precies en welke documentatie is daarvoor gebruikt? Welke nauwkeurigheid hanteert de RvS voor gebruikte KDW onder welke documentatieverwijzingen?

Eén vraag over significantie (als in het bijvoeglijk naamwoord significant)

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt de term ‘significant’ meerdere malen gebruikt. Bij dezen een kleine bloemlezing:

  • ECLI:NL:RVS:2019:1603
  • “… een verslechterend of significant verstorend effect …”
  • “… voor projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen …”
  • “… geen significant verslechterende effecten …”
  • ECLI:NL:RVS:2022:3159
  • “… Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten …”
  • “… een habitat significant wordt aangetast door de invloed van stikstofdepositie …”
  • “… dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten …”

Vraag 5. Het schijnt ons toe dat de RvS het woord ‘significant’ zowel kwalitatief als kwantitatief gebruikt. In het tweede geval verzoeken wij de RvS, onder verwijzing naar gebruikte documentatie, de term ‘significant’ te kwantificeren. Indien de term kwalitatief moet worden verstaan, wanneer zijn veranderingen (“verstorend effect”, “negatieve gevolgen”, “verslechterende effecten”) wel of niet ‘significant’?

Eén vraag over het voorzorgbeginsel

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 komt het ‘voorzorgbeginsel meerdere malen aan bod, zoals:

“Het Hof heeft meermalen geoordeeld dat het voorzorgbeginsel ten grondslag ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Uit het arrest en eerdere rechtspraak volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het Hof bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn een strikte uitleg van het voorzorgbeginsel voorstaat. De passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor een Natura 2000-gebied houdt volgens het Hof in dat, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het betrokken plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd. Zoals het Hof al oordeelde in het Kokkelvisserij-arrest dient het bevoegd gezag op basis van die passende beoordeling de zekerheid te hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn.

Vraag 6. Wij verzoeken de RvS, onder verwijzing naar de gebruikte documentatie, de term ‘zekerheid’, in de context van het voorzorgbeginsel, te kwantificeren, dit om ecologische onschadelijkheid te begrijpen.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

Europese Commissie: derogatie Nitraatrichtlijn in strijd met ambitieuze Nederlandse stikstofdoelen

De nieuwe derogatie van de Europese Nitraatrichtlijn was in wezen al van tevoren gedoemd te mislukken. Voormalig landbouwminister Henk Staghouwer stuitte in Brussel niet alleen op een kritische Eurocommissaris en dito lidstaten, maar ook op de ambitieuze stikstofdoelen van kabinet Rutte, waar Staghouwer zelf deel vanuit maakte. Dit blijkt uit een document (gedateerd 5 juli 2022) dat STAF heeft opgevraagd met een beroep op de Europese openbaarmakingsregels.

De Europese Commissie wees het Nederlandse verzoek om derogatie van de Nitraatrichtlijn uiteindelijk af, met een verwijzing naar het eigen Nederlandse kabinetsbeleid. Nederland had opnieuw derogatie aangevraagd, om ook de komende vier jaar meer dierlijke mest te mogen aanwenden, dan de minimale 170 kg N/ha.

Derogatie in strijd met kabinetbeleid

De Commissie wees Nederland erop dat een derogatie-aanvraag niet in strijd mag zijn met de eigen stikstofdoelen. Volgens de Commissie druist het Nederlandse derogatieverzoek in tegen de aanzienlijke stikstof-reductiedoelstellingen die Nederland zichzelf heeft gesteld. Vier Nederlandse ministers hadden de Eurocommissaris op 31 mei 2022 laten weten met een maatregelenpakket te komen tegen stikstof, dat zal leiden tot een reductie van de veestapel van zo’n 30 procent. Dit blijkt uit een gespreksverslag, dat STAF desgevraagd op 20 december ontving van de Europese Commissie.

Volgens de Commissie is het derogatieverzoek tevens in strijd met het ambitieuze standpunt dat NL op internationaal niveau heeft ingenomen op het gebied van waterkwaliteit. Aldus het opgevraagde document.

Download hier het document van de Europese Commissie (de markeringen zijn aangebracht door de redactie van STAF):

Download hier het artikel in STAF, december 2022

Foto: Europese Commissie.

Deel via:

Europese Commissie komt met ander verslag ‘stikstofoverleg’ dan Nederland zelf

Begin november 2022 bracht minister Van der Wal (stikstof) naar buiten samen met de ministers Jetten (klimaat & energie), Staghouwer (landbouw) en De Jonge (wonen) een bezoek te hebben gebracht aan Brussel. Om hier versoepelingen in het stikstofbeleid te bepleiten. Het viertal kreeg naar eigen zeggen nul op het rekest. STAF vroeg het gespreksverslag op in Brussel. Dat werd op 20 december 2022 openbaar gemaakt. Dat verslag brengt een ander beeld, dan Van der Wal naar buiten heeft gebracht.

Gespreksverslag downloaden

(De opvallende zaken in het verslag zijn gemarkeerd door de STAF-redactie).

Onderzoeker Jaap Hanekamp gaf op 21 december 2022 een toelichting op het verslag bij Blckbx TV.

Geesje Rotgers van de STAF-redactie lichtte de bevindingen toe op een kennisbijeenkomst van Niscoo (Heerenveen, 21 december 2022).

Landbouwminister was niet mee

Het gesprek tussen de vier Nederlandse ministers en Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius vond plaats op 31 mei 2022. In de plenaire vergadering van 3 november zegt Minister Van der Wal-Zeggelink dat zij samen met haar collega’s Jetten (klimaat en energie), De Jonge (wonen) en Staghouwer (landbouw) naar Brussel is geweest. Uit het verslag blijkt dat landbouwminister Staghouwer niet mee was. Maar minister Mark Harbers (infrastructuur en waterstaat) daarentegen wel. Dit is opvallend, alleen de ministers die de stikstofruimte hard nodig hebben voor hun eigen portefeuilles waren mee naar Brussel.

Van der Wal zegt over de inhoud van het bezoek: “Het antwoord is klip-en-klaar. We kunnen met het hele kabinet afreizen, maar de Eurocommissaris is heel helder: eerst leveren. Eigenlijk zegt de Commissaris, Sinkevicius, exact hetzelfde als wat de Raad van State gisteren heeft gezegd: dat beloven wat Nederland steeds doet, is onvoldoende, dat geloven we niet meer; u moet het laten zien en ga eerst maar eens aan de slag met stikstofreductie, ga eerst maar eens aan de slag met natuurherstel, dan praten we verder.”

Veehouderijkrimp van 30%

Uit het verslag wordt duidelijk dat de benodigde ruimte geleverd moet worden middels circa 30 procent krimp van de veestapel. Dit wordt als zodanig medegedeeld door de vier ministers aan de eurocommissaris. In Nederland wordt echter volgehouden dat krimp van de veestapel geen doel op zich is, maar wel een gevolg kan zijn van de maatregelen.

Meetbaar natuur- en stikstofbeleid

De Eurocommissaris zegt indirect weinig vertrouwen te hebben in het Nederlandse beleid dat gebaseerd is op rekenmodellen. De Eurocommissaris wil ‘results on the ground’ (meetbare resultaten), hij wijst op de flexibiliteit van de Habitatrichtlijn (de Habitatrichtlijn biedt ruimte om anders om te gaan met zeldzame en algemenere natuur binnen het Europese N2000-netwerk), en adviseert milieu-assessments uit te voeren (beoordelingen van de natuur/ het milieu). Ook wijst hij Nederland erop te zorgen voor juridisch houdbaar beleid.

(Foto: Europese Commissie, Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius)

Deel via:

Landbouw óók aan de lat voor nitraat uit de stad

De Europese Commissie heeft nitraat uit stedelijke bronnen bij de Nederlandse landbouw op de rekening gezet. STAF vroeg de meetlocaties en -gegevens op, die de Europese Commissie had gebruikt in haar rapportage over nitraat uit agrarische bronnen. Metingen in een hondentoilet in hartje Nijmegen en stedelijke groenstroken blijken ook in de rapportage te zijn verwerkt. De Commissie gebruikte dezelfde gegevens voor de onlangs verstrekte derogatiebeschikking. Volgens de Europese Commissie is Nederland zelf verantwoordelijk voor de aanlevering van de gegevens. Nederland zegt op haar beurt dat de Europese Commissie verantwoordelijk is voor de rapportage.

In oktober 2021 publiceerde de Europese Commissie haar vier jaarlijkse waterrapportage (2016-2019), conform Richtlijn 91/676/EEG. Die richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen nitraat uit agrarische bronnen. Op grond van onder meer deze waterrapportage krijgt de landbouw maatregelen opgelegd.

Volgens de grondwater-rapportage van de Europese Commissie wordt op 14 procent van de meetlocaties de norm voor nitraat (50 mg/liter) overschreden. Op 73% van de meetlocaties is het nitraatgehalte minder dan 25 mg per liter en dus zeer goed. Deze waarden staan ook vermeld in de derogatiebeschikking voor de landbouw, die dit najaar werd gepubliceerd. In deze beschikking staan maatregelen die de Nederlandse landbouw krijgt opgelegd van Brussel.

Locaties met normoverschrijding

De Europese Commissie werkt in haar waterrapportage met kaartjes. Hierop is te zien waar de kwaliteit van het water goed is (groen) en waar de norm wordt overschreden (rood). Op de kaart voor grondwater
staan 24 rode punten. Hier wordt de nitraatnorm overschreden. Daarnaast zijn er 9 meetpunten (oranje),
die tegen de grenswaarde aanzitten. STAF zoomt in op de locaties met normoverschrijdingen en komt uit op verrassende plekken, zoals een hondentoilet in hartje Nijmegen (foto), een villawijk in het Utrechtse Bilthoven en een groenperk in het centrum van Zwolle.

Download het artikel hier:

Deel via: