Provincies kwamen met een nieuwe systematiek om de natuurkwaliteit in natuurgebieden vast te stellen. De aanwezigheid van gewenste soorten is in belangrijke mate bepalend. Naarmate meer van de soorten op de profiellijst worden gezien, is de natuurkwaliteit beter. Deze nieuwe methode wordt momenteel toegepast bij de natuurdoelanalyses. STAF checkte hoe de nieuwe methode uitpakte in de Brabantse natuurdoelanalyses. Conclusie is dat voor nogal wat N2000-gebieden een onrealistische soortenlijst wordt gehanteerd. Ook zijn voor een goede natuurkwaliteit soms tientallen soorten vereist op minuscule flinters grond, wat fysiek onmogelijk is.
Provincie Noord-Brabant leverde in februari een reeks natuurdoelanalyses op. Een deel van de analyses is opgesteld door bureau Arcadis, het andere deel door Antea Group. Uit de natuurdoelanalyses blijkt dat voor het beoordelen van de natuurkwaliteit, gebruik is gemaakt van een nieuwe beoordelingssystematiek. Daarbij is gekeken naar de aan- en afwezigheid van een reeks ‘typische soorten’ planten, vlinders, mossen, vogels enzovoorts. Typische soorten zijn een indicator voor een gunstige staat van instandhouding.
Veel onrealistische soorten op de lijst Voor alle individuele natuurgebieden is een lijst opgesteld met ’typische soorten’. In de Brabantse natuurdoelanalyses staat in welke mate de soorten op de lijst zijn aangetroffen. Wat opvalt is dat de natuurgebieden die door Arcadis zijn beoordeeld, in het algemeen een stuk gunstiger scoren dan de natuurgebieden die Antea Group beoordeelde. Dit komt doordat de bureaus werken met verschillende soortenlijsten.
Foto: De vuursalamander vinden we als ’typische soort’ op de lijsten van een aantal Brabantse natuurgebieden, hoewel de soort niet voorkomt in de provincie Noord-Brabant. Foto: Shutterstock, Wildmedia.
Boeren op zandgrond laten hun water in het begin van het voorjaar te snel weglopen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat wil de sponswerking van de bodem herstellen, als buffer voor droge perioden. Dit door het verhogen van het waterpeil. Het waterbergend vermogen van droge zandgrond aan het eind van de winter is met circa 20 tot 25 mm echter beperkt, stellen hydrologen.
In de Gelderlander van 17 januari 2023 stelt waterschap Rijn en IJssel dat ze (samen met anderen) jaarlijks 100 millimeter extra water wil opvangen, vasthouden en in de grond brengen. Volgens beleidsadviseur Nila Taminiau van het waterschap neemt de noodzaak om meer water vast te houden na de droge zomers van 2018 en 2022 flink toe. Circa 25 overheden en belangenpartijen slaan de handen ineen met Aanpak Droogte Achterhoek. “De neerslagtekorten gaan structureel toenemen. Ook krijgen we te maken met extremere neerslagtekorten. Deze nemen gemiddeld met 45 mm toe, maar voor extremere droge jaren komt daar nog eens circa 100 mm bij. Als we 100 mm water kunnen vasthouden, is er voldoende water in de bodem om een periode van droogte te overbruggen in gemiddelde situaties. En de effecten van extreem droge jaren te verminderen.” Water vasthouden kan door aanpassing van peilen, het verhogen van de drainagebasis en opvang in spaarbekkens of infiltratiegebieden.
Hydrologische mythes Ook de Tweede Kamer heeft aandacht voor het onderwerp, zo blijkt uit het kamerstuk ‘Water en bodem sturend’ van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat van november vorig jaar. Dit voor herstel van de sponswerking van de bodem, en onder andere vertraging van de afvoer door hermeanderen en beter infiltreren en vasthouden van water in de capillaire zone. ‘We verhogen de grondwaterpeilen met mogelijk 10 cm tot 50 cm. Daardoor wordt op de hoge zandgronden verdroging bestreden’, aldus het stuk. Begin deze maand was er opnieuw een commissiedebat. Volgens hydroloog Jan van Bakel staan in het Kamerstuk ‘hydrologische mythes’. De sponswerking in het stuk is er één van. “Hoe voller de bodem is, hoe minder berging en dus minder veerkracht.” Ook bestrijdt hij het idee dat het neerslagoverschot in de winter is vast te houden voor de zomer. Dit is voor maximaal 20 mm mogelijk op landbouwgrond.
De Brabantse stop op stikstof-genererende activiteiten die gedeputeerde Hagar Roijackers per 1 maart afkondigde, wordt niet gedragen door de 15 natuurdoelanalyses (NDA’s) die volgens haar aan dit besluit ten grondslag liggen. Uit de NDA’s valt niet te halen dat de stikstofbelasting in de onderzochte Natura-gebieden trendmatig toeneemt. Het beeld is eerder van een afnemende stikstoflast. Wel is verdroging een probleem, door een veelheid van oorzaken. Er vinden veel grondwateronttrekkingen plaats, door de landbouw, maar vooral ook voor drink- en industriewater, ook over de grens in België.
Het is evenwel ook weer niet te zeggen dat het, mede door de verdroging, alleen maar slechter gaat met de toestand van de natuur. Er zijn bedreigingen, maar er is ook heel wat goed nieuws te melden, met name dat het op heel wat plekken minder slecht gaat.
Geen nulmetingen, resultaat afgemeten aan doel Deze feiten moeten wel ‘uitgemijnd’ worden uit de NDA’s, om het eens in goede ecologentaal te zeggen. Het negatieve wordt sterk benadrukt, het positievere nieuws zit vaak verstopt in de teksten. De wijze waarop de rapportages zijn opgeschreven wekt al snel de suggestie dat het glas op zijn best halfvol is. Natuurresultaten worden namelijk niet afgemeten aan duidelijke nulmetingen met tellingen van soorten en aan de daaropvolgende trend tot nu toe. De nulmeting ontbreekt juist en de stand van zaken wordt afgemeten aan het beoogde doel in 2030. Dit is nogal verwarrend. Ook pakken veel scores negatief uit omdat bijvoorbeeld leefgebieden van soorten volgens de rapportages bijna altijd groter moeten zijn dan wat beschikbaar is en als er eenmaal geschikte habitats voorhanden zijn, of ‘hersteld’ zijn, dan willen de beoogde dier- en plantensoorten niet altijd komen, of soms niet blijven. Dat is dan ook weer een tekortkoming.
Foto: Natuurgebied Kampina (Shutterstock, R. de Bruijn Photography).
De waterkwaliteit in Nederland verbetert. Desondanks rapporteert Europa opnieuw een verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit. Deze keer voor het grondwater. Wat de Europese rapportage niet vermeldt, is de oorzaak. Die komt aan het licht na een beroep op de Europese Wet op de transparantie. De verslechtering blijkt het gevolg van een wijziging in de Nederlandse meetsystematiek. Enige jaren geleden gebeurde dit ook al. Toen bij het oppervlaktewater.
De Europese Commissie komt iedere vier jaar met haar zogenaamde landenrapportage. Daarin staat hoe het gesteld is met de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door de landbouw. Met het grondwater gaat het de goede kant op. Over de periode 2008 – 2011 worden mooie cijfers gepresenteerd aan Brussel: op 88% van de meetpunten voldoet het grondwater aan de norm van < 50 mg nitraat per liter. En op maar liefst 79% van de meetpunten is de kwaliteit zeer goed: < 25 mg nitraat per liter. Vergelijkbare resultaten worden gehaald in de periode 2012 – 2015. De Europese Commissie vermeldt deze scores ook in de derogatiebeschikking voor Nederland. Mede op grond hiervan mochten veehouders extra stikstof uit dierlijke mest aanwenden op hun weilanden.
In de jongste Europese landenrapportage (periode 2016 – 2019) zijn de cijfers wat minder rooskleurig [1]. Nog maar 84% van de meetpunten voldoet aan de norm, en op nog 73% van de meetpunten wordt de waarde van < 25 mg nitraat per liter gehaald. In plaats van een verbetering, is er sprake van een behoorlijke verslechtering. Zie figuur 1.
Verslechtering door wijziging meetnet
De landenrapportage vermeldt niks over de oorzaak van de verslechtering in 2016-2019. STAF deed bij de Europese Commissie een beroep op de transparantiewetgeving. De Commissie stelde daarop de correspondentie tussen de Nederlandse autoriteiten en de Europese Commissie beschikbaar [2]. Hierin valt te lezen wat de verslechtering heeft veroorzaakt. De Nederlandse autoriteiten lieten Brussel weten per 2016 het watermeetnet te hebben gewijzigd. Er werden naar verhouding meer meetpunten toegevoegd, waar hogere concentraties nitraat worden gemeten. “Dit betekent dat de gegevens die zijn verstrekt voor eerdere rapportages niet vergelijkbaar zijn met de huidige gegevens”, meldt Nederland. Nederland wil dat Brussel met terugwerkende kracht zaken gaat herzien. Brussel antwoordt aanpassingen in oude cijfers niet te zullen gaan controleren.
Als Nederland haar meetnet ongewijzigd had gelaten, zou er wél een verbeter-trend zichtbaar zijn geweest voor het grondwater. In dat geval was de stikstofnorm op circa 95% van de meetpunten gehaald.
Ook in 2018 al verslechtering
Bij het oppervlaktewater was hetzelfde al eens aan de hand. Waar de Nederlandse gegevens een verbetering lieten zien, bleek uit de Europese gegevens een forse verslechtering. In 2018 publiceerde het blad V-focus het artikel ‘Dramacijfers, wie zond ze naar Brussel’ [3]. De Europese Commissie had haar nieuwste cijfers gepubliceerd over de nutriëntenverliezen vanuit de landbouw naar het oppervlaktewater. In de landenvergelijking lieten de meeste lidstaten een verbetering zien. Behalve Nederland, daar waren de milieuresultaten in vier jaar tijd enorm verslechterd (zie grafiek 2). Hoewel destijds bij zowel de Europese als Nederlandse autoriteiten navraag werd gedaan, kwam er geen verklaring.
De aap komt nu alsnog uit de mouw. De stukken die de Europese Commissie onlangs vrijgaf na een verzoek van STAF, gaan ook hierop in. Begin 2021 schrijven de Nederlandse autoriteiten aan Brussel: “De huidige cijfers in het Nederlandse landenrapport laten structurele trendbreuken zien, als gevolg van netwerkverbeteringen en fouten in de databestanden in het verleden. Een heel duidelijk voorbeeld van een dataprobleem uit het verleden is terug te zien in alle oppervlaktewatercijfers. Zoals we de Europese Commissie in 2018 hebben laten weten, is er in 2012 een dataset aangeleverd met NO3-N-concentraties in plaats van NO3-concentraties. Op verzoek van de heer Debeuckelaere hebben we in 2018 een herziene ‘dataset 2012’ geüpload. Deze herziene dataset is niet gebruikt”, aldus Nederland.”
STAF constateert dat de Europese Commissie tot op de dag van vandaag niks heeft gedaan met de gecorrigeerde Nederlandse waterbestanden. Wie zich baseert op de Europese watercijfers over Nederland ziet verslechtering, terwijl er in de praktijk juist sprake is van verbetering.
(Foto: Shutterstock)
[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.
[2] Download hier de correspondentie, die via een WOO-verzoek is verkregen van de Europese Commissie (Joint Research Centre):
De Europese Nitraatrichtlijn geldt voor de landbouw en stuurt op een goede kwaliteit grond- en oppervlaktewater. Er is sprake van een goede waterkwaliteit als de norm wordt gehaald. Maar welke norm? Nederland oordeelt anders dan de Europese Commissie, en anders dan ons omringende landen. Ook is de herkomst van vervuiling in grond- en oppervlaktewater onvoldoende in beeld. STAF stuitte in de afgelopen jaren op een aantal discrepanties in het Nederlandse waterbeleid. Deze zijn in onderstaand document op een rij gezet.
De Europese Commissie hanteert een andere maatlat dan Nederland, om de mate van vermesting (eutrofiëring) van het oppervlaktewater vast te stellen. Dit heeft andere uitkomsten tot gevolg. Op de Europese kaart zijn nogal wat wateren ‘groen’ (doel gehaald), die op de Nederlandse kaart ‘rood’ kleuren (doel niet gehaald). En omgekeerd. STAF onderzocht per waterschap in hoeverre de Europese en Nederlandse beoordeling tot dezelfde uitkomsten leiden.
Eind 2021 kwam de Europese Commissie met haar vierjaarlijkse landenrapportages over de Nitraatrichtlijn.[1] Deze richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen verontreiniging vanuit agrarische bronnen. Het gaat om zowel grondwater als oppervlaktewater. Volgens Brussel voldoet 86% van de Nederlandse grondwatermeetpunten aan de norm. Over het Nederlandse oppervlaktewater is Brussel minder lovend. Maar liefst 58% van de wateren wordt beoordeeld als ‘eutroof’ (vermest). Met name dit doet de Nederlandse landbouw de das om. Het leidde tot afbouw van de derogatie en verplichte bufferstroken langs watergangen.
Topkwaliteit water in Gelderland
Welke meetgegevens heeft de Europese Commissie gebruikt voor haar landenrapportage? STAF vroeg deze op bij zowel de Europese Commissie als bij Deltares, die deze had aangeleverd in Brussel. Via beide wegen wordt de dataset verkregen. Het gaat om andere gegevens dan Nederland zelf gebruikt voor haar Actieprogramma Nitraatrichtlijn (maatregelenpakket voor de landbouw).
Volgens de Europese beoordeling doen twee waterschappen het opvallend goed: dit zijn Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vallei en Veluwe. Het oppervlaktewater is in beide Gelderse waterschappen in hoge mate ‘non-eutroof’. Ruim 80% van de wateren voldoet hier aan de norm die Europa stelt. Wat verklaart dit succes? Waterschap Rijn en IJssel: “Hoe goed de waterkwaliteit is, hangt af van welke normering je hanteert. In Nederland is de meetmethode in het besluit kwaliteitseisen en monitoring water (BKMW) vastgelegd.” Waterschap Vallei en Veluwe zegt zich bewust te zijn van de bijzondere waterkwaliteit in zijn gebied. Ook dit waterschap wijst op de Nederlandse meetmethode BKMW. “De interpretatie of iets wel of niet eutroof is, is een vertaalslag en geen onderdeel van de BKMW-toetsing.” Volgens de Nederlandse meetmethode scoren beide waterschappen minder goed.
Europa gebruikt andere maatlat
Europa beoordeelt de eutrofiëringstoestand voor de nitraatrapportage op basis van de biologie, oftewel de hoeveelheid algen (chlorofyl). Nederland focust zich op de hoeveelheid nutriënten: stikstof en fosfor. Volgens Nederlandse beleidsrapporten zijn die parameters aan elkaar gekoppeld. Maar is dat wel zo? Uit de verkregen dataset blijkt nauwelijks verband tussen de mate van eutrofiëring en stikstof/fosfor. Onderzoeksinstituut Deltares, die de Nederlandse algen-metingen aanlevert aan de Europese Commissie, bevestigt het verschil. Brussel oordeelt op basis van biologische kwaliteitselementen. “Als die minder goed scoren, is het water eutroof, ongeacht de score voor stikstof en fosfor.” Dat het oppervlaktewater in het beheergebied van de Gelderse waterschappen goed scoort op de Brusselse maatlat, komt omdat de biologische kwaliteitselementen goed zijn, aldus Deltares.
Volgens de Europese Commissie is 58% van de Nederlandse wateren eutroof. Nederland brengt een vergelijkbaar landelijk cijfer naar buiten. Als we inzoomen op de beheergebieden van de 21 waterschappen, zien we echter grote verschillen. Sommige waterschappen scoren beduidend beter op de Europese maatlat, andere op de Nederlandse maatlat. Zie figuur 1.
.
Andere maatlat, andere uitkomsten
In figuur 1 is te zien dat de Gelderse waterschappen Rijn en IJssel, en Vallei en Veluwe veel beter scoren in de Europese beoordeling dan in de Nederlandse. Het omgekeerde zien we bij de waterschappen Friesland, Drents-Overijsselse Delta en Rivierenland. Deze waterschappen zijn beter af met de Nederlandse maatlat. Kijken we op waterlichaam-niveau, dan zijn de verschillen groot. Bij de wateren die door Europa worden beoordeeld als ‘eutroof’, wordt in zo’n 30 procent van de gevallen zowel de stikstof- als fosfornorm gehaald. Bij wateren die van Europa de beoordeling ‘non eutroof’ krijgen, wordt in 50 procent van de gevallen de stikstof- en/of de fosfornorm overschreden. Zie tabel.
Eutrofie-status
N- en P-norm gehaald
N-norm gehaald
P-norm gehaald
N- en P-norm niet gehaald
Non eutroof
50
70
62
18
Eutroof
30
57
44
30
Tabel. Eutrofie-status en percentage wateren waar N- en P-doelen worden gehaald.
Maatregelen landbouw op basis Europese of Nederlandse maatlat?
Het 7e Actieprogramma voor de landbouw richt zich specifiek op probleemgebieden en probleemteelten wat betreft nutriëntenuitspoeling. Het ministerie van Landbouw is verantwoordelijk voor dit programma. Volgens dit ministerie is eutrofiëring (vermesting) van oppervlaktewater gekoppeld aan stikstof en fosfor. De dataset die Nederland afleverde in Brussel voor de nitraatrapportage laat echter nauwelijks verband zien tussen de mate van eutrofiëring en het al dan niet halen van de stikstof- en/of fosfordoelen (zie figuur 2). De Europese en Nederlandse wijze van beoordelen sluiten dus niet op elkaar aan. Voor het aanwijzen van ‘probleemgebieden’ maakt het nogal uit of de Europese of de Nederlandse maatlat wordt gehanteerd (zie figuur 1).
Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gaat over de wijze van meten. STAF legt het verschil in uitkomst tussen de EU- en NL-maatlat voor aan dit ministerie. Het ministerie bevestigt de analyse van STAF. “Als de biologie goed is, is het best mogelijk dat de N- of P-norm niet wordt gehaald. Nederland heeft ervoor gekozen dat bij een goede biologie, één nutriënt de norm mag overschrijden.” En als de N- en P-norm beide worden gehaald, en de biologie desondanks toch slecht blijft? “Mogelijk dat de waterbeheerder relatief hoge waarden voor N en P heeft gesteld. Of er is wat anders aan de hand. Voor de ecologische toestand maakt het niet uit, omdat de biologie leidend is.”
Nauwelijks verband tussen stikstof, fosfor en eutrofiëring Nederlandse wateren
Eutrofiëring kan leiden tot overmatige algengroei, waardoor waterplanten en vissoorten verdwijnen. Uit analyse van de metingen die Nederland naar Brussel stuurde over de periode 2016 – 2019, blijkt dit verband nauwelijks aanwezig (zie figuur 2).
Ook de Europese Commissie schaart zich tot op zekere hoogte achter de lijn van een één-op-één verband tussen eutrofiëring en nutriënten. (Bron: Chlorophyll-nutrient relationships of different lake types using a large European dataset; 2008). Echter, die één-op-één relatie is aangetoond in Europese watertypen met een maximale P-concentratie van 0,1 mg/l en een N-concentratie tot 1,7 mg N/liter. Bij hogere waarden werd dit verband niet aangetoond. Genoemde lage concentraties zijn voor veruit de meeste Nederlandse wateren niet van toepassing. Bij ons liggen de grenswaarden veelal hoger en worden hogere concentraties gemeten. Dit verklaart wellicht het ontbreken van een dergelijk verband bij Nederlandse wateren.
[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.
De Europese Commissie heeft vrijwel alle vervuiling van het Nederlandse oppervlaktewater, ongeacht de herkomst, bij de landbouw op de rekening gezet. Dit gebeurde in de zogenaamde landenrapportage over de Nitraatrichtlijn, die in het najaar van 2021 werd uitgebracht. Bij het grondwater gebeurde dit ook al. De Europese Commissie verwees hier naar Nederland, die had alleen metingen moeten aanleveren die relevant zijn voor de landbouw. Nederland stelde echter alle metingen te hebben aangeleverd – landbouw, stedelijk gebied en natuur – omdat de Europese Nitraatrapportage dit zou eisen.
De Nitraatrichtlijn beoogt de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater vanuit agrarische bronnen tegen te gaan. Lidstaten zijn verplicht de waterkwaliteit te meten en de metingen aan te leveren bij de Europese Commissie. Op grond van die metingen stelt de Europese Commissie om de vier jaar vast in welke mate het water is vermest (eutroof), en of maatregelen in de landbouw voldoende effect hebben.
Figuur 1. Afbeelding uit de nitraatrapportage over Nederland. Zo’n 58 procent van de Nederlandse oppervlaktewateren is vermest (eutroof).
Bron: Report from the Commission to the council and the European Parliament on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.
STAF vroeg de locatie- en meetgegevens op, die ten grondslag liggen aan de EU-kaart. Zowel Deltares als de Europese Commissie verstrekten de dataset. STAF controleerde per meetlocatie in hoeverre het water wordt beïnvloed door de landbouw, rioolwaterzuivering, riooloverstort, watervogels en andere bronnen. Dit gebeurde aan de hand van de KRW-factsheets van de betreffende waterbeheerder. Ongeveer 20 procent van de meetlocaties heeft weinig tot niets met landbouw van doen. De metingen die Nederland inleverde over de periode 2016 – 2019, blijken ‘vervuild’ met metingen van stedelijk vuil (rioolwaterzuivering, riooloverstorten, industrie) en vogelplassen.
Vogelplassen
In de dataset komen we een aantal vogelplassen tegen. Het gaat onder meer over vogelplassen in natuurgebied, zoals: Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen (Flevoland), Vogelplas Starrevaart (bij Den Haag) en een aantal duinmeren op onder meer Texel en langs de Noord-Hollandse kust. In het Noord-Hollandse duingebied Zwanenwater bijvoorbeeld, worden zeer hoge concentraties stikstofvervuiling gemeten. Waterbeheerder Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hierover: “Omdat het aantal vogels in het gebied groot is, vormen zij naar verwachting de belangrijkste bron. Een aalscholverkolonie zat voorheen bij de westelijke waterplas, maar de laatste jaren bij de oostelijke waterplas, waar ook ons meetpunt in ligt.” Meerdere vermeste vogelplassen zien we als ‘rode punten’ op de kaart (figuur 1), ondanks dat landbouw hier geen rol speelt.
Stedelijk gebied
In de dataset zitten talrijke meetlocaties die (mede) beïnvloed worden door lozingen van de rioolwaterzuivering (circa 20% van de punten), riooloverstorten (circa 15% van de punten) en andere bronnen dan landbouw. Bij het bepalen van de mate van vermesting zijn de gegevens van 708 waterlichamen aangeleverd in Brussel, waarbij er verder geen onderscheid is gemaakt naar landbouw-, stedelijke en natuurwateren.
De Europese Commissie is er zonder meer vanuit gegaan dat het in alle gevallen metingen betroffen in oppervlaktewateren die beïnvloed worden door de landbouw. Eerder zagen we hetzelfde bij de metingen in het grondwater. Het artikel ‘Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad’ verscheen in december 2022.
Dispuut tussen Den Haag en Brussel
Tweede Kamerlid Caroline Van der Plas (BBB) stelde vragen over het STAF-artikel van december 2022. Op 9 februari 2023 kwam landbouwminister Piet Adema met antwoorden, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Adema: “In het kader van de landenrapportage is een lidstaat verplicht om alle monitoringsdata die gebruikt zijn voor de nationale nitraatrapportage te uploaden naar de Europese Commissie. Hier heeft Nederland aan voldaan en deze dataset omvat ook de meetpunten uit de categorie natuur en overig.” Volgens Adema moeten lidstaten óók de gegevens over vervuiling uit stedelijke bronnen en natuurbronnen aanleveren voor de nitraatrapportage. Dit is opmerkelijk, aangezien de nitraatrapportage uitsluitend gaat over watervervuiling vanuit agrarische bronnen.
Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius spreekt Adema tegen. Zijn woordvoerder antwoordde eerder op vragen van STAF dat het alleen gaat om metingen op locaties waar de landbouw significante invloed heeft. Sinkevičius bevestigt dit in maart nogmaals op vragen van Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP). Sinkevičius: “Het monitoringnetwerk heeft tot doel het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten meetpunten opnemen op plaatsen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie.”
De kritische depositiewaarde (KDW) was aanvankelijk gekoppeld aan de minerale neutralisatiecapaciteit van een bodem. Tegenwoordig is de KDW gekoppeld aan habitattype als een soort absoluut gegeven. Hierdoor wordt voorbijgegaan aan het feit dat bodems met dezelfde habitattypen inherent kunnen verschillen in de draagkracht voor een bepaald habitat, maar ook dat ze in de loop van de afgelopen eeuw met meer te maken hebben gehad dan alleen stikstofdepositie. Zoals met de depositie van zware metalen (lood, zink, cadmium en koper).
Tekst en foto’s: Huig Bergsma (Geochemicus / Mineraloog)
Aan het begin van de discussie over kritische depositiewaarden was een belangrijke rol weggelegd voor de mineralogie van een bodem. Bodems met een grote voorraad aan basische silicaatmineralen (zoals keileem) kunnen sneller zuur neutraliseren, en op die manier verzuring tegengaan, dan zandbodems die vrijwel geheel uit kwarts bestaan. Dit klopt in grote lijnen met de realiteit die we waarnemen en om die reden zijn natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe minder kwetsbaar dan natuurgebieden op een Brabants dekzand. Evengoed wordt de mineralogie van een bodem nu niet meer meegewogen bij vaststelling van de KDW, maar is de KDW gebaseerd op enkele veldproeven, modellen en het oordeel van experts. Zo kan het dat de KDW hetzelfde is voor droge heide op de beide hiervoor genoemde zandgronden, terwijl de kwetsbaarheid niet vergelijkbaar is.
Bodem onomkeerbaar veranderd
De KDW wordt beschouwd als een inherente eigenschap van een ecosysteem. Maar het woord inherent suggereert een bepaalde onveranderlijkheid en onafhankelijkheid die helemaal niet hardgemaakt kan worden. De bodem is een black box die we maar langzaam doorgronden. Om met de mineralen in de bodem te beginnen: door de zware zuurdepositie van de afgelopen decennia (zwaveloxiden, stikstofoxiden en ammonium) is de bodem mineralogisch onomkeerbaar veranderd. Bij zuurneutralisatie door mineralen komen kationen vrij die uitspoelen naar het grondwater. Voor de industriële revolutie was de zuurlast zo laag dat dit proces niet merkbaar verliep, maar de zuurlast van de afgelopen eeuw was zo hoog dat de mineralenvoorraad in de toplaag van de bodem meetbaar afgenomen is. De minerale bodem is versneld kwetsbaarder geworden en kan daardoor minder zuur verwerken. Dit is één van de oorzaken dat het met de tijd lastiger is geworden voor habitattypen om zich te handhaven op plekken waar ze zich voor de Tweede Wereldoorlog nog volop manifesteerden.
Invloed zware metalen
Door de tunnelvisie die er rond stikstofdepositie is ontstaan, is het makkelijk om dingen over het hoofd te zien. Als alle oplossingen worden gezocht in het reduceren van stikstof tot onder de KDW, is er dan nog behoefte aan onderzoek hoe de bodem op dit moment echt functioneert? Maar wat nou als de KDW waarde wordt gehaald en het probleem is niet opgelost? Zijn er andere factoren die het stikstofgehalte in de bodem bepalen?
Bijvoorbeeld, uit een langjarig verweringsonderzoek in Noord-Drenthe kwam naar voren dat binnen het onderzoeksgebied de ammoniumgehaltes consequent verschilden tussen de locaties terwijl er geen aanwijsbare puntbronnen waren die deze verschillen zouden kunnen verklaren. Waar de bodems wel in verschilden, was de gebruikshistorie en zo bleken de hoge ammoniumgehaltes te correleren met het totaal aan zware metalen (lood, zink, cadmium en koper) op die plek (figuur 1). Het moge duidelijk zijn dat Drenthe geen historie heeft qua ertswinning en dat de verhoogde zware metalen meestal het gevolg zijn van luchtdepositie.
Eén correlatie op locatieniveau is nog geen overtuigend bewijs dat er een verband bestaat tussen depositie van zware metalen en ophoping van ammonium, maar ook in andere databases en op provinciaal niveau (figuur 2) werd deze correlatie gevonden.
Zware metalen remmen denitrificatie
Ook de wetenschappelijke literatuur is duidelijk. De stikstofcyclus in de bodem is een complex proces met daarin twee belangrijke stappen: nitrificatie en denitrificatie. Bij nitrificatie wordt ammonium door bacteriën omgezet via nitriet naar nitraat. Bij denitrificatie wordt door andere groepen bacteriën nitraat omgezet naar gasvormige stikstofverbindingen. Waar de grond vervuild is met zware metalen, en dan vooral met zink, worden met name de nitrificerende bacteriën geremd (1). Als gevolg hiervan hoopt op deze plekken ammonium zich op in de bodem. De schadelijkheid van de zware metalen ten opzichte van de nitrificatie wordt gedomineerd door de concentratie van de zware metalen in het bodemvocht en is sterk afhankelijk van de mineralogie, organisch stofgehalte, kleigehalte en pH van de bodem. Dit is terug te zien in de verschillen tussen bodemtypes in natuurgebieden. Waar een jong stuifzand met weinig bindingsplaatsen bij een veel lager zinkgehalte al ammonium begint op te bouwen, doet een organisch stof- en kleirijke bodem dat bij hogere zinkgehalten. Als de data geëxtrapoleerd worden lijkt het er op dat zonder zware metalen in de toplaag geen noemenswaardig ammonium wordt opgebouwd. Kort door de bocht gezegd, als er met de stikstofdepositie geen gelijktijdige zware metalen depositie was geweest, was er geen ammoniumprobleem in de bodem geweest.
Zoals in de analyses van een boorkern (figuur 3) te zien is, zijn de zware metalen voornamelijk geconcentreerd in de toplaag van de bodem. Zware metalen zoals zink en lood komen weliswaar van nature in de bodem voor, maar zijn dan structureel gebonden in de mineralen kaliveldspaat, biotiet en amfibool, mineralen waaruit ze door verwering maar zeer langzaam vrijkomen. De atmosferische fijne en ultrafijne zware deeltjes zijn metallisch of metaalzouten en vele malen reactiever. De verhoging van de gehalten aan zware metalen in de bodem kan relatief klein lijken, maar toch een zeer grote invloed hebben op de biologie.
Natuurbodem vraagt brede kijk
Zonder nog verder in te gaan op de effecten van de depositie van PFAS, PAK’s, PCB’s en pesticiden op de fauna en flora van natuurgebieden moge het duidelijk zijn dat de mensen veel meer in de bodem hebben aangericht dan alleen zure en verzurende depositie. Met stoffen die op verschillende niveau’s met elkaar interacteren en het systeem als geheel verzwakt hebben. Het is misschien onterecht om één probleemstof aan te wijzen en dan te hopen dat alles zich kan herstellen terwijl er veel meer ingrepen nodig zijn om de natuur weer terug te brengen tot een staat die hoorde bij een bodem van 100 jaar geleden. Want als je één zwakke schakel in het systeem hebt gerepareerd wordt pas duidelijk wat de volgende zwakke schakel is. Het zou mooi zijn als dit pleidooi voor een meer holistische kijk op de bodem opgepikt wordt. Als dit niet gebeurt en we blijven met een bulldozer mentaliteit papieren milieudoelstellingen najagen, dan wil ik graag de sabeltandtijger terug.
Literatuur
(1) Lu L., Chen C., Tan K., Min W., Matthew S., Shan H.(2022). Long-term Metal Pollution Shifts Microbial Functional Profiles Of Nitrification And Denitrification In Agricultural Soils. Science of The Total Environment. Volume 830, 15 July 2022, 154732
De Europese Commissie heeft in haar rapportage over de agrarische waterkwaliteit in Nederland, ook stedelijke meetpunten meegewogen. STAF vroeg de dataset op, waarop de Europese Commissie zich had gebaseerd in haar waterrapportage. Uit die dataset bleek dat diverse agrarische meetlocaties met een forse normoverschrijding, in stedelijk gebied liggen. Meest in het oog sprong het grondwatermeetpunt middenin een hondentoilet in hartje Nijmegen. STAF publiceerde hierover het artikel Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad. Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP) stelde hierover vragen aan de Europese Commissie. Die kwam deze week met uitsluitsel (te downloaden onderaan dit artikel): Stedelijke meetpunten horen niet in de landbouwrapportage.
De ministeries van Landbouw en Infrastructuur & Waterstaat deden de kwestie af als weinig relevant. “Het lijkt zo te zijn dat de Europese Commissie geen onderscheid maakt tussen meetpunten in landbouw- en stedelijk gebied.” Volgens LNV en I&W “wijzigen de gemiddelden er niet door”. Aangezien Europa niet zozeer kijkt naar gemiddelden, maar naar normoverschrijdingen, maakt het wel degelijk uit dat er verkeerde meetlocaties in het landbouwmeetnet zitten, volgens STAF. Immers, de maatregelen die boeren moeten nemen voor de waterkwaliteit, zullen niet helpen tegen de forse normoverschrijding in het Nijmeegse hondentoilet.
Europese Commissie
Volgens de Europese Commissie beoogt haar rapport het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten daarom meetpunten kiezen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie. Er moet daarom onderscheid worden gemaakt tussen de bijdrage aan verontreiniging uit stedelijke bronnen en die uit agrarische bronnen. In het rapport over Nederland wordt dat onderscheid niet gemaakt.
De Europese Commissie liet STAF vorig jaar weten dat Nederland de gegevens zelf heeft aangeleverd. In die gegevens was dit onderscheid niet gemaakt. In de antwoorden op vragen van Ruissen stelt de Europese Commissie verder dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is om ervoor te zorgen dat zij een geschikt meetnet opzetten.
Vervolg
De redactie van STAF onderzoekt momenteel hoe de stedelijke meetpunten in de Nederlandse waterrapportage terecht gekomen zijn.
Download hier de antwoorden van de Europese Commissie:
‘Hoe gaat het met de natuur en de biodiversiteit in Nederland? Op allerlei manieren worden hierover gegevens verzameld, onder andere over de vegetatie’, stelt BIJ12 op haar website. ‘Meten is weten!’, aldus deze uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies. BIJ12 zegt de natuurgegevens beschikbaar te stellen via de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Voor het publiek blijken beide databanken nog altijd niet toegankelijk.
Sinds 2019 spreken overheden de intentie uit om de natuurdatabanken NDVH (vegetaties, habitats) en NDFF (soorten) toegankelijk te maken voor het publiek. Tot op de dag van vandaag is het nog altijd niet zover. Dit maakt het onmogelijk om de ecologische onderbouwing van de natuurkaarten in het Aerius-rekenmodel te controleren.
Het ministerie van Landbouw heeft in januari 2023 zo’n 170 nieuwe natuurdoelen toevoegen aan in totaal 101 Natura 2000-gebieden. Dit gebeurde vanwege de aanwezigheid van natuurwaarden. STAF wilde controleren of die natuurwaarden (habitattypen) daadwerkelijk zijn aangetroffen door de provincies. Immers, de vaststelling van de vegetatie en typische soorten bepaalt of een habitattype daadwerkelijk aanwezig is. De ecologische onderbouwing kon niet beschikbaar worden gesteld.
Databank met vegetaties en habitats
‘Met de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) is door BIJ12, Ordina Geo-IC, samenwerkende provincies, natuurorganisaties en terreinbeheerders een belangrijke schakel in natuurmonitoring gerealiseerd.’ Dit Twitterbericht van BIJ12 dateert van maart 2019. ‘Dit jaar (2019, red) start het implementatietraject waarbij ketenpartners de NDVH in gebruik gaan nemen’, meldde Ordina destijds. ‘Op een later moment wordt de applicatie beschikbaar gesteld voor een breder publiek’, aldus BIJ12.
Inmiddels zijn we vier jaar verder en de NDVH is nog altijd niet openbaar. Al menen sommige provincies van wel. Provincie Zeeland heeft een link op haar website staan, naar deze databank. De link blijkt echter alleen toegankelijk voor eigen medewerkers. BIJ12 bevestigt dat de NDVH nog niet publiekelijk bereikbaar is. “De applicatie staat nog in de productieomgeving en moet nog diverse testen ondergaan. Wanneer de databank publiek wordt is nog niet bekend.”
Databank met flora en fauna
Al eerder liep STAF ertegenaan dat de Nationale Databank Flora en Fauna niet publiek is. “Natuurgegevens worden conform interprovinciale afspraken opgeslagen in de NDFF”, aldus Henk Jumelet, gedeputeerde voor Provincie Drenthe in het STAF-blad van maart 2022. “Begin 2021 is een start gemaakt van de transitie van de NDFF naar een open Natuurdatabank die voor iedereen toegankelijk is. De verwachting is dat deze 2024 / 2025 beschikbaar zal zijn voor publiek”, aldus Jumelet.
Conclusie
Een aanzienlijk deel van de natuurdoelen die in januari 2023 zijn toegevoegd aan de Aerius-natuurkaart, betreffen ‘natuurkruimels’. Het gaat om habitattypen met een veelal zeer kleine oppervlakte. Of deze ‘natuurkruimels’ op de juiste ecologische gronden zijn aangewezen, blijkt niet controleerbaar nu de natuurdatabanken nog niet openbaar zijn.
(Bron afbeelding: BIJ12, Infographic Inwinning en verwerking van vegetatiegegevens)
Deel via:
Beheer cookie toestemming
Om de beste ervaringen te bieden, gebruiken wij technologieën zoals cookies om informatie over je apparaat op te slaan en/of te raadplegen. Door in te stemmen met deze technologieën kunnen wij gegevens zoals surfgedrag of unieke ID's op deze site verwerken. Als je geen toestemming geeft of uw toestemming intrekt, kan dit een nadelige invloed hebben op bepaalde functies en mogelijkheden.
Functioneel
Altijd actief
De technische opslag of toegang is strikt noodzakelijk voor het legitieme doel het gebruik mogelijk te maken van een specifieke dienst waarom de abonnee of gebruiker uitdrukkelijk heeft gevraagd, of met als enig doel de uitvoering van de transmissie van een communicatie over een elektronisch communicatienetwerk.
Voorkeuren
De technische opslag of toegang is noodzakelijk voor het legitieme doel voorkeuren op te slaan die niet door de abonnee of gebruiker zijn aangevraagd.
Statistieken
De technische opslag of toegang die uitsluitend voor statistische doeleinden wordt gebruikt.De technische opslag of toegang die uitsluitend wordt gebruikt voor anonieme statistische doeleinden. Zonder dagvaarding, vrijwillige naleving door uw Internet Service Provider, of aanvullende gegevens van een derde partij, kan informatie die alleen voor dit doel wordt opgeslagen of opgehaald gewoonlijk niet worden gebruikt om je te identificeren.
Marketing
De technische opslag of toegang is nodig om gebruikersprofielen op te stellen voor het verzenden van reclame, of om de gebruiker op een site of over verschillende sites te volgen voor soortgelijke marketingdoeleinden.