Ministerie LNV schetst veel dramatischer beeld grondwaterkwaliteit dan Europa

Op 5 december 2023 publiceerde demissionair LNV-minister Piet Adema kaartjes met nutriënten verontreinigde gebieden. Het gaat om stikstof en fosfor in het oppervlaktewater en om stikstof (nitraat) in het grondwater. Agrifacts vergelijkt de grondwaterkaart van Adema met de grondwaterkaart in de landbouwrapportage van de Europese Commissie. Daaruit blijkt dat het ministerie van LNV een veel dramatische beeld schetst dan de Europese Commissie. (Agrifacts werkt nog aan een vergelijking van de kaarten voor oppervlaktewater).

Op de nieuwe grondwaterkaart van Adema is een aanzienlijk deel van Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg ingetekend als ‘met nutriënten verontreinigd gebied’ (zie figuur 1). De Europese Commissie schetst in haar landbouwrapportage echter een veel minder dramatisch beeld. Op de kaart van de Europese Commissie valt 63% van de grondwatermeetpunten in Overijssel in de beste klasse (<25 mg/l). In Gelderland is dat 77%, in Noord-Brabant 61% en in Limburg 43%. Zie figuur 2 voor de Europese grondwaterkaarten van Overijssel en Gelderland. Zie tabel 1 voor de resultaten in alle provincies.

Adema wijkt af van Europese richtlijn

Waar de Europese grondwaterkaart een genuanceerd beeld geeft (er zijn locaties waar de kwaliteit prima op orde is, maar ook waar het niet goed is), scheert demissionair minister Adema grote gebieden over één kam. In Nederland ontbreekt de nuance. Een ander deel van het verschil komt voort uit het hanteren van verschillende definities voor ‘grondwater’.

De Kaderrichtlijn Water is er helder over, wat onder grondwater verstaan moet worden. In artikel 2, lid 2 staat de definitie: ‘al het water dat zich onder het bodemoppervlak in de verzadigde zone bevindt en dat in direct contact met de bodem of ondergrond staat’. Demissionair minister Adema heeft deze definitie niet gehanteerd bij het maken van zijn grondwaterkaart met nutriënten verontreinigd gebied (figuur 1). Hij is niet uitgegaan van metingen in het grondwater, maar van metingen in het zogenaamde ‘uitspoelingswater uit de wortelzone’. Wat precies wordt verstaan onder ‘uitspoelingswater’ hangt af van de grondsoort en de hydrologie. Het kan gaan om bodemvocht, om drainwater (uitspoelend regenwater) of om grondwater. Dit is niet in lijn met de definitie in de Europese richtlijn.

Figuur 1. Gebieden aangewezen vanuit grondwater. In de kaart staan de percelen die zijn aangewezen als nutriënten verontreinigd gebied vanuit grondwater aangegeven. Dit betreft de zand- en lössgronden in de provincies Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. (Bron: Rijksoverheid, 5 december 2023).

Figuur 2. De actuele grondwaterkaarten van Gelderland en Overijssel, gemaakt door de Europese Commissie voor de Nederlandse landbouwrapportage 2016-2019. Bron: EU.

Tabel 1. Percentage meetpunten per grondwaterkwaliteitsklasse. Bron: Landbouwrapportage Europese Commissie 2016-2019.

 < 25 mg nitraat/liter
(goed)
25 – 40 mg nitraat/liter
(matig)
40 – 50 mg nitraat/liter
(onvoldoende)
>50 mg nitraat/liter
(overschrijding)
Groningen97030
Friesland91720
Drenthe746615
Overijssel6312718
Gelderland778510
Flevoland100   
Utrecht90532
Noord-Holland88723
Zuid-Holland100   
Zeeland60111414
Noord-Brabant616726
Limburg4312936
Nederland totaal738514

Deel via:

Overheid veroorzaakt negatieve trends in Europese rapportage waterkwaliteit

De waterkwaliteit in Nederland verbetert. Desondanks rapporteert Europa opnieuw een verslechtering van de Nederlandse waterkwaliteit. Deze keer voor het grondwater. Wat de Europese rapportage niet vermeldt, is de oorzaak. Die komt aan het licht na een beroep op de Europese Wet op de transparantie. De verslechtering blijkt het gevolg van een wijziging in de Nederlandse meetsystematiek. Enige jaren geleden gebeurde dit ook al. Toen bij het oppervlaktewater.

De Europese Commissie komt iedere vier jaar met haar zogenaamde landenrapportage. Daarin staat hoe het gesteld is met de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater door de landbouw. Met het grondwater gaat het de goede kant op. Over de periode 2008 – 2011 worden mooie cijfers gepresenteerd aan Brussel: op 88% van de meetpunten voldoet het grondwater aan de norm van < 50 mg nitraat per liter. En op maar liefst 79% van de meetpunten is de kwaliteit zeer goed: < 25 mg nitraat per liter. Vergelijkbare resultaten worden gehaald in de periode 2012 – 2015. De Europese Commissie vermeldt deze scores ook in de derogatiebeschikking voor Nederland. Mede op grond hiervan mochten veehouders extra stikstof uit dierlijke mest aanwenden op hun weilanden.

In de jongste Europese landenrapportage (periode 2016 – 2019) zijn de cijfers wat minder rooskleurig [1]. Nog maar 84% van de meetpunten voldoet aan de norm, en op nog 73% van de meetpunten wordt de waarde van < 25 mg nitraat per liter gehaald. In plaats van een verbetering, is er sprake van een behoorlijke verslechtering. Zie figuur 1.  

Figuur 1. Nitraatconcentraties in het Nederlandse grondwater, in drie perioden. Bron data: Landenrapportage Europese Commissie; derogatiebeschikkingen voor Nederland.

Verslechtering door wijziging meetnet

De landenrapportage vermeldt niks over de oorzaak van de verslechtering in 2016-2019. STAF deed bij de Europese Commissie een beroep op de transparantiewetgeving. De Commissie stelde daarop de correspondentie tussen de Nederlandse autoriteiten en de Europese Commissie beschikbaar [2]. Hierin valt te lezen wat de verslechtering heeft veroorzaakt. De Nederlandse autoriteiten lieten Brussel weten per 2016 het watermeetnet te hebben gewijzigd. Er werden naar verhouding meer meetpunten toegevoegd, waar hogere concentraties nitraat worden gemeten. “Dit betekent dat de gegevens die zijn verstrekt voor eerdere rapportages niet vergelijkbaar zijn met de huidige gegevens”, meldt Nederland. Nederland wil dat Brussel met terugwerkende kracht zaken gaat herzien. Brussel antwoordt aanpassingen in oude cijfers niet te zullen gaan controleren.

Als Nederland haar meetnet ongewijzigd had gelaten, zou er wél een verbeter-trend zichtbaar zijn geweest voor het grondwater. In dat geval was de stikstofnorm op circa 95% van de meetpunten gehaald.

Ook in 2018 al verslechtering

Bij het oppervlaktewater was hetzelfde al eens aan de hand. Waar de Nederlandse gegevens een verbetering lieten zien, bleek uit de Europese gegevens een forse verslechtering. In 2018 publiceerde het blad V-focus het artikel ‘Dramacijfers, wie zond ze naar Brussel’ [3]. De Europese Commissie had haar nieuwste cijfers gepubliceerd over de nutriëntenverliezen vanuit de landbouw naar het oppervlaktewater. In de landenvergelijking lieten de meeste lidstaten een verbetering zien. Behalve Nederland, daar waren de milieuresultaten in vier jaar tijd enorm verslechterd (zie grafiek 2). Hoewel destijds bij zowel de Europese als Nederlandse autoriteiten navraag werd gedaan, kwam er geen verklaring.

Figuur 2. Percentage meetpunten voor zoet oppervlaktewater in de beste Europese waterkwaliteitsklasse (jaargemiddelde nitraatconcentratie < 2 mg per liter) voor de EU-lidstaten voor de periode 2008-2011 en 2011-2015. Bron: V-focus / Landenrapportage Europese Commissie.

De aap komt nu alsnog uit de mouw. De stukken die de Europese Commissie onlangs vrijgaf na een verzoek van STAF, gaan ook hierop in. Begin 2021 schrijven de Nederlandse autoriteiten aan Brussel: “De huidige cijfers in het Nederlandse landenrapport laten structurele trendbreuken zien, als gevolg van netwerkverbeteringen en fouten in de databestanden in het verleden. Een heel duidelijk voorbeeld van een dataprobleem uit het verleden is terug te zien in alle oppervlaktewatercijfers. Zoals we de Europese Commissie in 2018 hebben laten weten, is er in 2012 een dataset aangeleverd met NO3-N-concentraties in plaats van NO3-concentraties. Op verzoek van de heer Debeuckelaere hebben we in 2018 een herziene ‘dataset 2012’ geüpload. Deze herziene dataset is niet gebruikt”, aldus Nederland.”

STAF constateert dat de Europese Commissie tot op de dag van vandaag niks heeft gedaan met de gecorrigeerde Nederlandse waterbestanden. Wie zich baseert op de Europese watercijfers over Nederland ziet verslechtering, terwijl er in de praktijk juist sprake is van verbetering.

(Foto: Shutterstock)


[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.

[2] Download hier de correspondentie, die via een WOO-verzoek is verkregen van de Europese Commissie (Joint Research Centre):

[3] Dramacijfers, wie zond ze naar Brussel. V-focus, juli 2018: Dramacijfers: Wie zond ze naar Brussel? – V-focus

Deel via:

Europese maatlat voor kwaliteit oppervlaktewater geeft andere uitkomsten

De Europese Commissie hanteert een andere maatlat dan Nederland, om de mate van vermesting (eutrofiëring) van het oppervlaktewater vast te stellen. Dit heeft andere uitkomsten tot gevolg. Op de Europese kaart zijn nogal wat wateren ‘groen’ (doel gehaald), die op de Nederlandse kaart ‘rood’ kleuren (doel niet gehaald). En omgekeerd. STAF onderzocht per waterschap in hoeverre de Europese en Nederlandse beoordeling tot dezelfde uitkomsten leiden.

Eind 2021 kwam de Europese Commissie met haar vierjaarlijkse landenrapportages over de Nitraatrichtlijn.[1] Deze richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen verontreiniging vanuit agrarische bronnen. Het gaat om zowel grondwater als oppervlaktewater. Volgens Brussel voldoet 86% van de Nederlandse grondwatermeetpunten aan de norm. Over het Nederlandse oppervlaktewater is Brussel minder lovend. Maar liefst 58% van de wateren wordt beoordeeld als ‘eutroof’ (vermest). Met name dit doet de Nederlandse landbouw de das om. Het leidde tot afbouw van de derogatie en verplichte bufferstroken langs watergangen.

Topkwaliteit water in Gelderland

Welke meetgegevens heeft de Europese Commissie gebruikt voor haar landenrapportage? STAF vroeg deze op bij zowel de Europese Commissie als bij Deltares, die deze had aangeleverd in Brussel. Via beide wegen wordt de dataset verkregen. Het gaat om andere gegevens dan Nederland zelf gebruikt voor haar Actieprogramma Nitraatrichtlijn (maatregelenpakket voor de landbouw).

Volgens de Europese beoordeling doen twee waterschappen het opvallend goed: dit zijn Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vallei en Veluwe. Het oppervlaktewater is in beide Gelderse waterschappen in hoge mate ‘non-eutroof’. Ruim 80% van de wateren voldoet hier aan de norm die Europa stelt. Wat verklaart dit succes? Waterschap Rijn en IJssel: “Hoe goed de waterkwaliteit is, hangt af van welke normering je hanteert. In Nederland is de meetmethode in het besluit kwaliteitseisen en monitoring water (BKMW) vastgelegd.” Waterschap Vallei en Veluwe zegt zich bewust te zijn van de bijzondere waterkwaliteit in zijn gebied. Ook dit waterschap wijst op de Nederlandse meetmethode BKMW. “De interpretatie of iets wel of niet eutroof is, is een vertaalslag en geen onderdeel van de BKMW-toetsing.” Volgens de Nederlandse meetmethode scoren beide waterschappen minder goed.

Europa gebruikt andere maatlat

Europa beoordeelt de eutrofiëringstoestand voor de nitraatrapportage op basis van de biologie, oftewel de hoeveelheid algen (chlorofyl). Nederland focust zich op de hoeveelheid nutriënten: stikstof en fosfor. Volgens Nederlandse beleidsrapporten zijn die parameters aan elkaar gekoppeld. Maar is dat wel zo? Uit de verkregen dataset blijkt nauwelijks verband tussen de mate van eutrofiëring en stikstof/fosfor. Onderzoeksinstituut Deltares, die de Nederlandse algen-metingen aanlevert aan de Europese Commissie, bevestigt het verschil. Brussel oordeelt op basis van biologische kwaliteitselementen. “Als die minder goed scoren, is het water eutroof, ongeacht de score voor stikstof en fosfor.” Dat het oppervlaktewater in het beheergebied van de Gelderse waterschappen goed scoort op de Brusselse maatlat, komt omdat de biologische kwaliteitselementen goed zijn, aldus Deltares.

Volgens de Europese Commissie is 58% van de Nederlandse wateren eutroof. Nederland brengt een vergelijkbaar landelijk cijfer naar buiten. Als we inzoomen op de beheergebieden van de 21 waterschappen, zien we echter grote verschillen. Sommige waterschappen scoren beduidend beter op de Europese maatlat, andere op de Nederlandse maatlat. Zie figuur 1.

.

Figuur 1. Mate van vermesting van de oppervlaktewateren binnen waterschappen, periode 2016-2019. Bepaling op basis van de EU-maatlat (bepaling algenconcentratie) en NL-maatlat (bepaling N- en P-concentratie).

Andere maatlat, andere uitkomsten

In figuur 1 is te zien dat de Gelderse waterschappen Rijn en IJssel, en Vallei en Veluwe veel beter scoren in de Europese beoordeling dan in de Nederlandse. Het omgekeerde zien we bij de waterschappen Friesland, Drents-Overijsselse Delta en Rivierenland. Deze waterschappen zijn beter af met de Nederlandse maatlat. Kijken we op waterlichaam-niveau, dan zijn de verschillen groot. Bij de wateren die door Europa worden beoordeeld als ‘eutroof’, wordt in zo’n 30 procent van de gevallen zowel de stikstof- als fosfornorm gehaald. Bij wateren die van Europa de beoordeling ‘non eutroof’ krijgen, wordt in 50 procent van de gevallen de stikstof- en/of de fosfornorm overschreden. Zie tabel.

Eutrofie-statusN- en P-norm gehaaldN-norm gehaaldP-norm gehaaldN- en P-norm niet gehaald
Non eutroof50706218
Eutroof30574430
Tabel. Eutrofie-status en percentage wateren waar N- en P-doelen worden gehaald.

Maatregelen landbouw op basis Europese of Nederlandse maatlat?

Het 7e Actieprogramma voor de landbouw richt zich specifiek op probleemgebieden en
probleemteelten wat betreft nutriëntenuitspoeling. Het ministerie van Landbouw is verantwoordelijk voor dit programma. Volgens dit ministerie is eutrofiëring (vermesting) van oppervlaktewater gekoppeld aan stikstof en fosfor. De dataset die Nederland afleverde in Brussel voor de nitraatrapportage laat echter nauwelijks verband zien tussen de mate van eutrofiëring en het al dan niet halen van de stikstof- en/of fosfordoelen (zie figuur 2). De Europese en Nederlandse wijze van beoordelen sluiten dus niet op elkaar aan. Voor het aanwijzen van ‘probleemgebieden’ maakt het nogal uit of de Europese of de Nederlandse maatlat wordt gehanteerd (zie figuur 1).

Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gaat over de wijze van meten. STAF legt het verschil in uitkomst tussen de EU- en NL-maatlat voor aan dit ministerie. Het ministerie bevestigt de analyse van STAF. “Als de biologie goed is, is het best mogelijk dat de N- of P-norm niet wordt gehaald. Nederland heeft ervoor gekozen dat bij een goede biologie, één nutriënt de norm mag overschrijden.” En als de N- en P-norm beide worden gehaald, en de biologie desondanks toch slecht blijft? “Mogelijk dat de waterbeheerder relatief hoge waarden voor N en P heeft gesteld. Of er is wat anders aan de hand. Voor de ecologische toestand maakt het niet uit, omdat de biologie leidend is.”

Nauwelijks verband tussen stikstof, fosfor en eutrofiëring Nederlandse wateren

Eutrofiëring kan leiden tot overmatige algengroei, waardoor waterplanten en vissoorten verdwijnen. Uit analyse van de metingen die Nederland naar Brussel stuurde over de periode 2016 – 2019, blijkt dit verband nauwelijks aanwezig (zie figuur 2).

Ook de Europese Commissie schaart zich tot op zekere hoogte achter de lijn van een één-op-één verband tussen eutrofiëring en nutriënten. (Bron: Chlorophyll-nutrient relationships of different lake types using a large European dataset; 2008). Echter, die één-op-één relatie is aangetoond in Europese watertypen met een maximale P-concentratie van 0,1 mg/l en een N-concentratie tot 1,7 mg N/liter. Bij hogere waarden werd dit verband niet aangetoond. Genoemde lage concentraties zijn voor veruit de meeste Nederlandse wateren niet van toepassing. Bij ons liggen de grenswaarden veelal hoger en worden hogere concentraties gemeten. Dit verklaart wellicht het ontbreken van een dergelijk verband bij Nederlandse wateren.

Figuur 2. Verband tussen eutrofiëring (chlorofyl-a) en stikstof in Nederlandse meren en plassen, in de periode 2016 – 2019 (R-kwadraat = 0,17). Bron: Dataset EU-landenrapportage. 
Figuur 2. Verband tussen eutrofiëring (chlorofyl-a) en fosfor in Nederlandse meren en plassen, in de periode 2016 – 2019 (R-kwadraat = 0,05). Bron: Dataset EU-landenrapportage. 

[1] REPORT FROM THE COMMISSION TO THE COUNCIL AND THE EUROPEAN PARLIAMENT on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member State reports for the period 2016–2019.

[2] Bestand met eutrofie-status per waterlichaam:

Deel via:

Brussel zet vuil vogelplassen, RWZI en overstorten bij landbouw op de rekening

De Europese Commissie heeft vrijwel alle vervuiling van het Nederlandse oppervlaktewater, ongeacht de herkomst, bij de landbouw op de rekening gezet. Dit gebeurde in de zogenaamde landenrapportage over de Nitraatrichtlijn, die in het najaar van 2021 werd uitgebracht. Bij het grondwater gebeurde dit ook al. De Europese Commissie verwees hier naar Nederland, die had alleen metingen moeten aanleveren die relevant zijn voor de landbouw. Nederland stelde echter alle metingen te hebben aangeleverd – landbouw, stedelijk gebied en natuur – omdat de Europese Nitraatrapportage dit zou eisen.

De Nitraatrichtlijn beoogt de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater vanuit agrarische bronnen tegen te gaan. Lidstaten zijn verplicht de waterkwaliteit te meten en de metingen aan te leveren bij de Europese Commissie. Op grond van die metingen stelt de Europese Commissie om de vier jaar vast in welke mate het water is vermest (eutroof), en of maatregelen in de landbouw voldoende effect hebben.

Figuur 1. Afbeelding uit de nitraatrapportage over Nederland. Zo’n 58 procent van de Nederlandse oppervlaktewateren is vermest (eutroof).

Bron: Report from the Commission to the council and the European Parliament on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of
waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member
State reports for the period 2016–2019.

STAF vroeg de locatie- en meetgegevens op, die ten grondslag liggen aan de EU-kaart. Zowel Deltares als de Europese Commissie verstrekten de dataset. STAF controleerde per meetlocatie in hoeverre het water wordt beïnvloed door de landbouw, rioolwaterzuivering, riooloverstort, watervogels en andere bronnen. Dit gebeurde aan de hand van de KRW-factsheets van de betreffende waterbeheerder. Ongeveer 20 procent van de meetlocaties heeft weinig tot niets met landbouw van doen. De metingen die Nederland inleverde over de periode 2016 – 2019, blijken ‘vervuild’ met metingen van stedelijk vuil (rioolwaterzuivering, riooloverstorten, industrie) en vogelplassen.

Vogelplassen

In de dataset komen we een aantal vogelplassen tegen. Het gaat onder meer over vogelplassen in natuurgebied, zoals: Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen (Flevoland), Vogelplas Starrevaart (bij Den Haag) en een aantal duinmeren op onder meer Texel en langs de Noord-Hollandse kust. In het Noord-Hollandse duingebied Zwanenwater bijvoorbeeld, worden zeer hoge concentraties stikstofvervuiling gemeten. Waterbeheerder Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hierover: “Omdat het aantal vogels in het gebied groot is, vormen zij naar verwachting de belangrijkste bron. Een aalscholverkolonie zat voorheen bij de westelijke waterplas, maar de laatste jaren bij de oostelijke waterplas, waar ook ons meetpunt in ligt.” Meerdere vermeste vogelplassen zien we als ‘rode punten’ op de kaart (figuur 1), ondanks dat landbouw hier geen rol speelt.

Stedelijk gebied

In de dataset zitten talrijke meetlocaties die (mede) beïnvloed worden door lozingen van de rioolwaterzuivering (circa 20% van de punten), riooloverstorten (circa 15% van de punten) en andere bronnen dan landbouw. Bij het bepalen van de mate van vermesting zijn de gegevens van 708 waterlichamen aangeleverd in Brussel, waarbij er verder geen onderscheid is gemaakt naar landbouw-, stedelijke en natuurwateren.

De Europese Commissie is er zonder meer vanuit gegaan dat het in alle gevallen metingen betroffen in oppervlaktewateren die beïnvloed worden door de landbouw. Eerder zagen we hetzelfde bij de metingen in het grondwater. Het artikel ‘Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad’ verscheen in december 2022.

Dispuut tussen Den Haag en Brussel

Tweede Kamerlid Caroline Van der Plas (BBB) stelde vragen over het STAF-artikel van december 2022. Op 9 februari 2023 kwam landbouwminister Piet Adema met antwoorden, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Adema: “In het kader van de landenrapportage is een lidstaat verplicht om alle monitoringsdata die gebruikt zijn voor de nationale nitraatrapportage te uploaden naar de Europese Commissie. Hier heeft Nederland aan voldaan en deze dataset omvat ook de meetpunten uit de categorie natuur en overig.” Volgens Adema moeten lidstaten óók de gegevens over vervuiling uit stedelijke bronnen en natuurbronnen aanleveren voor de nitraatrapportage. Dit is opmerkelijk, aangezien de nitraatrapportage uitsluitend gaat over watervervuiling vanuit agrarische bronnen.

Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius spreekt Adema tegen. Zijn woordvoerder antwoordde eerder op vragen van STAF dat het alleen gaat om metingen op locaties waar de landbouw significante invloed heeft. Sinkevičius bevestigt dit in maart nogmaals op vragen van Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP). Sinkevičius: “Het monitoringnetwerk heeft tot doel het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten meetpunten opnemen op plaatsen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie.”

Foto: Vogelplas Starrevaart bij Den Haag.

Deel via:

Ministerie wil veel ‘natuurkruimels’ in slechte staat toevoegen aan N2000-gebieden

De Minister voor Natuur en Stikstof heeft op 25 november 2022 het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden gepubliceerd in de Staatscourant. De Minister wil circa 150 extra habitats (typen natuur) en 70 soorten toevoegen aan de instandhoudingsdoelstellingen van een groot aantal N2000-gebieden. Het zou gaan om habitattypen en soorten die op moment van aanwijzen van de gebieden al aanwezig waren. Middels een correctie worden die doelen alsnog aan het aanwijzingsbesluit (veelal uit 2004) toegevoegd. Uit analyse van de extra natuurdoelen blijkt, dat het in hoofdmoot gaat om snippertjes natuur in slechte staat. Verder blijkt uit de onderbouwende rapporten niet dat het gaat om natuur die er al was tijdens de aanwijzing.

Opvallend is dat het overgrote deel van de habitats en soorten in het Wijzigingsbesluit al sinds januari 2018 geregistreerd staat bij de Europese N2000-natuurdatabank. Deze werden door de Nederlandse overheid dus eerst geregistreerd in Brussel. Pas daarna werd het ontwerpbesluit gepubliceerd (maart 2018) en werd de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Belanghebbenden kunnen tot en met 11 januari 2023 bezwaar maken tegen het Wijzigingsbesluit. De extra habitats en soorten staan op dat moment al vijf jaar geregistreerd bij de Europese Commissie.

Vooral ‘kruimels’ slechte natuur bijgeplust

Veel van de habitats die genoemd worden in het Wijzigingsbesluit, hebben vanwege het Europese Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU al een beoordeling ondergaan. Hieruit blijkt dat het voor het overgrote deel gaat om kleine stukjes, ofwel ‘kruimels’ natuur, die ook nog eens in slechte staat van instandhouding verkeren. (Onderaan dit artikel kunt u de lijst met habitats, de oppervlakte en EU-beoordeling, downloaden).

Waar een bos ten tijde van het aanwijzingsbesluit een gemiddelde oppervlakte had van 115 hectare, is dat bij de bossen in het Wijzigingsbesluit slechts 9 hectare. Bij de heidegebieden ging het aanvankelijk om arealen van gemiddeld 184 hectare, de gebieden in het Wijzigingsbesluit tellen maar gemiddeld 6 hectare. Opvallend is ook dat de natuurkruimels overwegend in slechte staat zijn (80%). Zie onderstaande grafieken.

Grafiek 1. Gemiddelde oppervlakte van aangewezen habitats ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022).
Grafiek 2. Aandeel habitats in slechte staat van instandhouding. In de grafiek wordt onderscheid gemaakt tussen habitats die zijn aangewezen ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022)

Kruimels veel vaker in slechte staat

Uit analyse van de EU-data blijkt dat een goede staat van instandhouding in sterke mate samenhangt met de oppervlakte. Hoe groter de oppervlakte van een habitat in een N2000-gebied, hoe vaker deze volgens de EU-registratie in goede staat van instandhouding verkeert. En omgekeerd: hoe kleiner de oppervlakte, hoe slechter gemiddeld de staat van instandhouding. Zie grafiek 3 voor een voorbeeld.

Grafiek 3. Staat van instandhouding van de Nederlandse grasland-habitats in de N2000-gegevensbank van de Europese Commissie. In klasse ‘A’ vallen vooral de habitats met een grotere oppervlakte. De kleine habitats (kruimels) scoren vaker een ‘C’.

Habitats niet aantoonbaar aanwezig bij aanwijzen N2000-gebied

Volgens de Minister voor Natuur en Stikstof worden de habitats en soorten toegevoegd omdat deze bij aanwijzen van het N2000-gebied al aanwezig waren. Het zou gaan om een correctie van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Klopt dat wel? De onderbouwende rapporten van het thans voorliggende Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden staan in de Kamerbrief van 5 maart 2021 (Toezegging over informatie over SDF in behandeling van het Wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering d.d. 2 maart 2021).

Voor de toevoeging van de habitats wordt verwezen naar het rapport Habitattypen in Natura 2000-gebieden (augustus 2014, edepot.wur.nl/314180). Dit rapport is opgesteld met als doel de natuurgegevens voor de Europese Commissie te actualiseren (natuurgegevens moeten periodiek worden geactualiseerd, conform Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU). De onderzoekers zeggen daarvoor gebruik te hebben gemaakt van zo recent mogelijk beschikbare habitattypenkaarten. Het gaat dus niet om de actualisatie van de gegevens ten tijde van de aanwijzing van de N2000-gebieden. Wanneer het de bedoeling was van de Minister om de aanvankelijke aanwijzingsbesluiten (ingediend in 2003 en goedgekeurd in 2004) te controleren op volledigheid, dan had gebruik gemaakt moeten worden van habitattypenkaarten van rond het jaar 2000. En niet van kaarten van veel latere datum.

(foto: Shutterstock)

Download EU-beoordelingsresultaten habitats in het Wijzigingsbesluit

Deel via:

Geen verband tussen stikstof en ‘staat van instandhouding natuur’

Er is geen verband tussen stikstof en de ‘staat van instandhouding van natuur’ in individuele natuurgebieden. Dat blijkt uit de Europese gebiedsinformatieformulieren van Nederlandse natuurgebieden. De informatieformulieren worden door provincies niet gebruikt voor de gebiedsdoelstellingen. Bij de beoordeling van individuele natuurgebieden hanteren Europa en provincies een verschillende systematiek. Europa stuurt op een ‘gunstige staat van instandhouding’, Nederland op verlaging van de stikstofneerslag en een toename van het aantal bijzondere soorten. Sturen op kritische depositiewaarden voor stikstof, biedt geen garantie voor het bereiken van een gunstige staat van instandhouding.

“De Nederlandse natuur staat op omvallen” en “de natuur holt achteruit”, klinkt dagelijks uit de mond van bewindslieden, politici, natuurorganisaties en NGO’s. Het bijzondere is dat deze beweringen niet gestaafd worden door de gebiedsinformatieformulieren, die Nederland opstuurt naar Brussel. Nederland is verplicht om de Europese Commissie te informeren over de staat van instandhouding van alle afzonderlijke N2000-gebieden. En dat moet gedetailleerd: voor iedere habitattype waarvoor het gebied is aangewezen, moet de status worden beoordeeld. Bijna alle habitattypen zijn stikstofgevoelig. Merkwaardig genoeg zijn deze Europese gebiedsrapportages in ons land moeilijk te achterhalen. Alleen rapportages voor heel Nederland zijn beschikbaar, niet die per gebied. “De gebiedsrapportages worden niet gebruikt voor de Nederlandse gebiedsdoelstellingen”, bevestigt een provincie. Provincies hebben gekozen voor eigen doelstellingen, die zijn vastgelegd in gebiedsbeheerplannen.

Via de Europese Commissie worden de gebiedsinformatieformulieren van alle Nederlandse N2000-gebieden verkregen.

Staat van instandhouding Nederlands natuur

Wat zeggen de Europese gebiedsinformatieformulieren over de staat van instandhouding van de Nederlandse N2000-gebieden? Een aantal gebieden is (nagenoeg) voor het hele areaal in uitstekende of goede staat van instandhouding, zoals: De Wieden (Ov), Weerribben (Ov), Binnenveld (Gld), Sallandse Heuvelrug (Ov). Gemiddeld over de N2000-gebieden is zo’n 67 procent van het areaal aan aangewezen habitattypen in goede of zelfs uitstekende staat van instandhouding. Wordt de kust van grote watervlakten als Waddenzee en Noordzeekust ook meegeteld, dan loopt dit percentage op tot boven de 80 procent. Zie figuur 1 voor de staat van instandhouding van de N2000-gebieden.

Figuur 1. De ‘staat van instandhouding’ van de aangewezen habitattypen in N2000-gebieden (in % van de oppervlakte).

EU- en NL-doel verschillen

Europa hanteert voor individuele natuurgebieden een ander doel dan Nederland. Europa hanteert ‘een goede staat van instandhouding’ als doel. Nederland heeft zich als doel gesteld de stikstofneerslag onder de kritische depositiewaarde (KDW) te brengen. Belangrijke vraag is of sturen op het Nederlandse doel, middels stikstofmodel OPS/Aerius, gaat leiden tot een goede staat van instandhouding van de natuur.

Voor ieder N2000-gebied wordt gecheckt:

  1. In hoeverre wordt voldaan aan de Europese doelstelling (uitstekende of goede staat instandhouding);
  2. In hoeverre wordt voldaan aan de Nederlandse doelstelling (stikstofneerslag onder KDW volgens stikstofmodel OPS/Aerius).

Er blijkt geen verband te zijn tussen de mate van overbelasting met stikstof en de staat van instandhouding. Zie figuur 2. Sturen op de KDW lijkt geen enkele garantie te bieden voor het behalen van een goede staat van instandhouding van de natuur.   

Figuur 2. Relatie tussen overbelasting stikstof (overschrijding KDW) en staat van instandhouding, voor de stikstofgevoelige habitattypen in Nederlandse N2000-gebieden. Ieder punt staat voor een N2000-gebied.  

Figuur 2. Correlatie tussen ‘overbelasting door stikstof’ en ‘staat van instandhouding’ voor de Nederlandse stikstofgevoelige N2000-gebieden. Iedere punt in de grafiek betreft een N2000-gebied.

Natuursnipper vaker in verminderde staat

Uit de Europese data blijkt dat de staat van instandhouding in hogere mate verband houdt met de oppervlakte van een aangewezen habitattype. In veel natuurgebieden zijn minieme snippers natuur aangewezen, zoals een heischraal grasland of jeneverbesstruweel van slechts 0,1 hectare, oftewel 1000 vierkante meter. Een snipper is vaker in slechte staat van instandhouding dan een groter areaal. Hierbij geldt bovendien dat die kleine snippers volgens de Europese systematiek zelden als ‘uiterst waardevol’ of ‘waardevol’ worden geclassificeerd. Deze vallen meestal in de laagste klasse van belangrijkheid. Zie figuur 3 voor een verband tussen de oppervlakte en de staat van instandhouding.

Figuur 3. Kleinere stukjes specifieke natuur (habitattype) hebben vaker een verminderde staat van instandhouding.

Nederland hanteert eigen definitie van ‘goede natuur’

Houden provincies rekening met de Europese gebiedsinformatieformulieren? STAF legt die vraag voor aan enkele provincies, waaronder Flevoland. Flevoland wil 88 boeren in de oostrand van de Noordoostpolder een hele hoge stikstofopgave opleggen (lees deels uitkopen), om de stikstofneerslag op natuurgebieden De Wieden en Weerribben onder de kritische depositiewaarde te brengen. Echter, volgens de Europese Commissie verkeert De Wieden volledig en Weerribben bijna helemaal in uitstekende en goede staat van instandhouding. Volgens de Europese Commissie is in dat geval “natuurherstel gemakkelijk of zonder buitensporige inspanningen mogelijk.” Ondanks een reminder is er na twee weken nog geen antwoord van provincie Flevoland.

Provincies hanteren in hun gebiedsbeheerplannen andere definities van een goede natuurkwaliteit. Provincie Gelderland hanteert de volgende definitie: de natuurkwaliteit is goed als meer dan 60% van de lijst met typische soorten aanwezig is. Bij minder dan 20% van de soorten op de lijst, is de natuurkwaliteit slecht. Ook provincie Groningen hanteert een dergelijke definitie. Zij wil een reeks soorten introduceren in N2000-gebied Lieftinghsbroek, om de natuurkwaliteit te verbeteren. Het gaat om veel soorten die er niet eerder voorkwamen. STAF legt de kwestie voor aan de Europese Commissie: Is het introduceren van nieuwe soorten een goede systematiek om een goede natuurkwaliteit te bereiken? De EC-woordvoerder geeft aan dat dit geen Europese verplichting betreft. De Habitatrichtlijn spreekt over behoud van soorten. Het staat lidstaten verder vrij om een eigen systematiek te kiezen.

Ook volgens het ministerie van LNV is het niet beslist nodig soorten toe te voegen aan gebieden. “Als er in een bepaald gebied geen typische soorten zijn, dan is het niet perse nodig om die daar wél te krijgen.” Volgens LNV is het een keuze van de provincie om extra soorten te realiseren of het te laten zoals het is.

Het verschil in definities is verwarrend. Hierdoor ontstaat de situatie dat individuele N2000-gebieden volgens Brussel in goede staat van instandhouding zijn, terwijl Nederland het gebied beoordeeld als belabberd. En andersom.


Waar vind ik de Gebiedsinformatieformulieren?

Klik op onderstaande afbeelding, deze linkt naar Natura 2000 Network Viewer. Klik vervolgens het N2000-gebied aan. Dan verschijnt een blokje met links naar allerlei informatie. Klik op ‘Standard Data Form’ om de gebiedsinformatie te bekijken. Wij downloaden alle ‘Standaard Dat Forms’ en bundelden de informatie over de staat van instandhouding in een tabel. Deze is te downloaden via de link onder de viewer.

Deel via:

Water kwam bij Limburgse Well hoger dan verwacht

Extreem hoog water leidde vorig jaar juli tot een enorme ramp in Duitsland en België. In Nederland vielen geen slachtoffers maar de schade in Limburg was groot. In het noorden van Limburg, rond de plaats Well, was de overstroming ernstiger dan verwacht. Boeren in deze regio vragen zich af of sluis Sambeek wel goed functioneerde. STAF onderzocht de kwestie.

Na de overstromingen in 1993 en 1995 is een reeks Maaswerken uitgevoerd, om Limburg beter te beschermen tegen hoog water. In juli 2021 leek het alsof die Maaswerken in sommige regio’s geen effect hadden. Het gebied tussen Well en Sambeek werd zwaarder getroffen dan voorzien. Het vermoeden bestaat dat Sluis Sambeek onvoldoende functioneerde, waardoor het water nog hoger kwam te staan. Hierdoor zou de overstroming meer schade hebben aangericht dan bij een goed functionerende sluis.
STAF legt de kwestie in augustus 2021 voor aan Rijkswaterstaat. Deze kan dan geen antwoord geven op vragen. “Wij zijn nog bezig met het analyseren en evalueren van de verschillende onderdelen van het hoogwater. De vragen die STAF stelt maken hier deel vanuit.”
STAF besluit een WOB-procedure te starten. Alle interne correspondentie, verslagen en stukken over het hoge water bij Sluis Sambeek worden opgevraagd bij Rijkswaterstaat. In maart 2022 wordt een pakket met 85 documenten ontvangen.

Download hier het artikel met de bevindingen:

Foto: Shutterstock.

Deel via:

Natuur- en milieuorganisaties zetten overheid naar hun hand

Meerdere WOO-verzoeken tonen hoe natuur- en milieuorganisaties overheden naar hun hand zetten. Onlangs ontving Agrifacts enkele duizenden pagina’s aan WOO-documenten van Provincie Drenthe. Die laten zien hoe drie natuurorganisaties te werk gaan. De vergunning voor de bouw van 2.500 woningen wordt aangevochten, de provincie kiest eieren voor haar geld en stemt in met het eisenpakket van het drietal. De procedure wordt gestaakt.

Wat is er gebeurd? Gemeente Assen en Provincie Drenthe willen een nieuwe woonwijk met 2.500 huizen realiseren. Drie natuurorganisaties startten een juridische procedure om dit plan tegen te houden. Het gaat om Vogelbescherming Nederland, Natuur en Milieufederatie Drenthe en Natuurmonumenten. Broedvogels van het iets verderop gelegen N2000-gebied Fochteloërveen zouden het gebied gebruiken voor het zoeken van voedsel en als rust- en slaapplaats. Ook zou de stikstofberekening niet kloppen.

Gemeente Assen en Provincie Drenthe zagen een spoedige realisatie van de woonwijk stranden in een langlopende procedure, met in het ergste geval een streep door de vergunning bij de rechtbank. Beide overheden besloten tot een ‘minnelijk traject’ met de drie natuurorganisaties. Het kwam tot een deal. De natuurorganisaties zijn bereid hun procedure tegen de woonwijk te staken, in ruil voor een onderzoek met plan van aanpak.

Onderzoek begeleid door natuurorganisaties

De natuurorganisaties eisten dat er onderzoek zou komen naar maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelen voor een aantal soorten te realiseren. Het gaat om enkele soorten zwanen, ganzen, eenden en de kraanvogel. Ook werd geëist dat de maatregelen die uit het onderzoek zouden komen, worden omgezet in een plan van aanpak van de provincie. Alleen dan was het drietal bereid de procedure tegen de komst van de nieuwe woonwijk in te trekken.

Provincie en gemeente gingen mee in de eis van de drie natuurorganisaties. Het gewenste onderzoek werd ingezet. En meer dan dat, de drie natuurorganisaties kregen volop inspraak. “Wij benadrukken dat er voor een onderzoeksbureau wordt gekozen waar alle partijen vertrouwen in hebben”, verlangt Vogelbescherming. Zo geschiedde. Het werd bureau Altenburg & Wymenga, waar ook de andere partijen zich goed in konden vinden. De natuurorganisaties praatten vervolgens mee over opdracht en offerte, onderzoek en rapport.

Maatregelenpakket en plan van aanpak

Het onderzoek komt tot het volgende maatregelenpakket:

  1. Afsluiten van wegen en paden voor publiek;
  2. Aanleg van struweel en boswal;
  3. Instellen fourageergebied voor ganzen en andere vogels op boerenland;
  4. Stoppen van de jacht;
  5. Boeren moeten oogstresten laten liggen voor de ganzen en andere vogels;
  6. Boeren moeten grasland en bollenvelden/sierteelt omzetten naar bouwland.

Of de natuurorganisaties de nieuwe woonwijk voortaan met rust zullen laten, is nog de vraag. Het plan van aanpak is er nog niet. Dat wordt onderdeel van het gebiedsproces, zo is te lezen in de stukken.

Foto: Fochteloërveen. Shutterstock, Agami Photo Agency.

Op basis van WOB-verzoeken verschenen eerder:

Deel via:

Waterschap Vechtstromen plust natuurstikstof bij landbouw op de rekening

In verschillende natuurgebieden worden hoge concentraties stikstof gemeten in het oppervlaktewater. Eén van die gebieden betreft N2000-gebied Springendal en Dal van de Mosbeek (Overijssel). Bij een bezoek aan het gebied blijkt dat het water vanuit het natuurgebied, het landbouwgebied instroomt. Op zich hoeft dat geen probleem te zijn, maar dat is het hier wel. Want op de grens van natuur en landbouw liggen de officiële meetpunten voor de monitoring van de agrarische waterkwaliteit. Waterschap Vechtstromen, die verantwoordelijk is voor de keuze van de meetlocaties, geeft al vier weken geen inhoudelijk antwoord op vragen. “Wij zijn ermee bezig”.  

Nederland heeft in totaal 170 meetpunten, verspreid over het land, waar de agrarische waterkwaliteit wordt gemeten. De metingen worden gebruikt voor maatregelen vanwege de Nitraatrichtlijn en Kaderrichtlijn Water. Waterschappen kiezen de locaties van de meetpunten. Waterschap Vechtstromen heeft 12 meetpunten in haar beheergebied. Drie daarvan liggen op de rand van N2000-gebied Springendal en Dal van de Mosbeek. Zowel in het natuurgebied, als op de landbouwmeetpunten, worden zeer hoge stikstofconcentraties gemeten. Voor de natuurbeheerder heeft dit geen consequenties. Voor de landbouw wel, die krijgt de forse normoverschrijdingen aangerekend.

Waar komt die stikstof vandaan?

Komen de hoge stikstofgehalten uit de landbouwpercelen en stromen die het natuurgebied in? Of is het net andersom? Voor het antwoord op deze vraag brengt STAF een bezoek aan twee landbouwmeetpunten in het gebied. Op beide meetpunten blijkt het water vanuit de natuur, het landbouwgebied in te stromen (zie figuur). Dat er hoge concentraties worden gemeten in de landbouwsloten lijkt dus veel meer het gevolg van processen in het natuurgebied, dan van bemesting van de landbouwpercelen.

Figuur. STAF bezoekt twee meetpunten uit het agrarische waterkwaliteitsmeetnet. Deze bevinden zich op de rand van het natuurgebied. De forse normoverschrijdingen op deze meetpunten, krijgt de landbouw aangerekend. Het stikstofrijke water blijkt echter afkomstig te zijn uit het natuurgebied.

Meetpunten niet respresentatief

De meetpunten voor het landbouwmeetnet (MLNSO) moeten zodanig worden gekozen, dat deze representatief zijn voor de landbouw. Dit betekent dat de stikstofvervuiling die hier wordt gemeten, moet kunnen worden toegeschreven aan de landbouw. Daarvan lijkt hier geen sprake. Hier wordt stikstof die afkomstig is uit het natuurgebied, bij de landbouw op de rekening gezet.

Waterschap Vechtstromen heeft de locaties van de meetpunten bepaald. STAF neemt op 14 oktober (inmiddels een maand geleden) contact op met dit waterschap. Gevraagd wordt naar de herkomst van de hoge stikstofconcentraties in het natuur- en aangrenzende landbouwgebied. Ondanks diverse reminders, gaat het waterschap niet in op de vragen. “Wij zijn er mee bezig”, is het enige wat dit waterschap kwijt wil.

Stikstofbron

Het is bekend dat uit dit natuurgebied veel stikstof vrijkomt. Zie bijvoorbeeld het rapport Hydro-ecologische systeemanalyse van het brongebied van de Mosbeek; WUR; 2014. Het rapport kan geen zekerheid geven over de herkomst van de stikstof. Veenafbraak kan een mogelijkheid zijn, historische bemesting die via kwelwater naar boven komt ook, of andere bodemprocessen.

In het natuurgebied borrelt kwelwater op uit de bodem. De beekjes die hierdoor ontstaan, stromen naar het verderop gelegen landbouwgebied.
Dit landbouwmeetpunt blijkt nog net in de natuur te liggen.
Het beekje stroomt door het natuurgebied om uit te komen bij dit landbouwmeetpunt in extensief beheergebied.

Deel via:

Overheid houdt grootste stikstofbron buiten stikstofbeleid

Natuur krijgt stikstof aangevoerd vanuit de lucht (afkomstig vanuit landbouw, industrie, logistiek). De omvang van deze bron wordt tot op de gram becijferd, elk jaar opnieuw. Maar natuur krijgt óók stikstof aangevoerd vanuit de eigen bodemvoorraad. Verstoring van de natuurbodem, zoals wateronttrekking en ontbossing, jaagt de vrijgave van stikstof uit de bodemvoorraad aan. De omvang van deze substantiële stikstofbron wordt niet in beeld gebracht, maar juist buiten beeld gehouden. Dit is merkwaardig, aangezien deze stikstof net zo goed van invloed is op stikstofgevoelige natuur (foto: Shutterstock).

Farmers Defence Force wist in april een grote hoeveelheid metingen in Drentse natuurgebieden in de openbaarheid te krijgen, middels een WOB-procedure. Uit deze metingen blijkt dat niet stikstofdepositie, maar de aanvoer van stikstof uit de eigen bodemvoorraad de grootste stikstofbron is.

Waar komt stikstof die natuur vermest en verzuurt vandaan?

Natuur stapelt zelf heel veel stikstof

  • De totale stikstofdepositie in de afgelopen 100 jaar bedraagt 2.400 kilo/ha.
  • Uit metingen in 286 natuurbodems in de Provincie Drenthe blijkt dat er alleen al in de bovenste 10 cm van de grond duizenden kilo’s stikstof liggen opgeslagen: 3.000 kg/ha (droog bos, droge heide), 4.000 kg/ha (vochtig bos, vochtige heide) tot 10.000 kg/ha (hoogveen, moeras). In de laag eronder zit nog veel meer stikstof, volgens literatuur. Veel meer dus dan er in 100 jaar is neergeslagen.
  • Uit literatuur van de vorige generatie stikstofonderzoekers blijkt dat natuur heel veel stikstof (N2) uit de lucht bindt. In stikstofarme grond kan het gaan om wel 60 tot 80 kg/ha/jaar. Dit doen bodemorganismen. Zolang deze stikstof wordt opgeslagen is er niks aan de hand. Dat wordt anders als die vrijkomt. Dat gebeurt bij bodemverstoringen, meestal het gevolg van beleidskeuzes van overheid en/of natuurbeheerder.

Wanneer komt de stikstof vrij uit de bodemvoorraad?

De bodemvoorraad stikstof ligt in principe veilig opgeslagen (vastgelegd in organische stof). En is bijna niet beschikbaar voor planten en kan dus geen kwaad voor stikstofgevoelige natuur. Door verstoringen van de bodem (in het verleden en heden), komt die stikstof vrij. De organische stof wordt dan versneld afgebroken. Het gaat in de provincie Drenthe jaarlijks om hoeveelheden stikstof van naar schatting 30—250 kg/ha*), die vrijkomen uit de bodemvoorraad. Dit is (veel) meer stikstof dan wordt aangevoerd vanuit de emissies van landbouw, industrie en logistiek (tezamen 22,5 kg/ha/jaar). Activiteiten die de stikstofvrijgave langjarig (of permanent?) aanjagen:

  • wijzigen waterhuishouding
  • waterwinning, wateronttrekking
  • kappen van bos
  • omvormen van natuur

Overheid houdt grootste stikstofbron buiten beeld

  • De grootste stikstofbron wordt niet gekwantificeerd en niet meegewogen in het stikstofbeleid, terwijl de omvang van deze bron relatief gemakkelijk is te meten en te monitoren.
  • Het doel van het natuurbeleid is een goede staat van instandhouding. Als naar de invloed van stikstof wordt gekeken, zouden alle stikstofbronnen die van invloed zijn, moeten worden meegeteld. Het is niet terecht een substantiële stikstofbron buiten beeld te houden.
  • Het miljarden kostende maatregelenpakket om de deposities vanuit landbouw, industrie en logistiek terug te dringen, zal nooit tot een meetbaar resultaat kunnen leiden, als winsten worden tenietgedaan door grotere verliezen. De stikstofwinst van de 100-kilometermaatregel voor het verkeer bedraagt ca. 0,3 kg/ha/jaar. Deze winst wordt tenietgedaan door verlies van stikstof uit de bodemvoorraad van 30—250 kg/ha/jaar.
  • Beleidsondersteunende instituten, NGO’s en natuurorganisaties hebben buitengewoon veel haast met maatregelen die 0,3 tot 5 kg stikstofwinst opleveren, en schreeuwen hierover moord en brand. Maar houden zich stil over de veel grotere stikstofbron (afbraak bodemvoorraad). Het verschil in aandacht correleert met het beschikbare budget. 
  • Transparantie op het stikstofdossier is ver te zoeken. Onze ervaring is dat veel gegevens achter worden gehouden. Ook Provincie Drenthe had de metingen in 286 natuurbodems, die de aanvoer van stikstof uit de bodem zelf in beeld brachten, niet openbaar gemaakt. Er moest een WOB-procedure aan te pas komen om de data beschikbaar te krijgen.

Meer informatie:

Deel via: