Brussel zet vuil vogelplassen, RWZI en overstorten bij landbouw op de rekening

De Europese Commissie heeft vrijwel alle vervuiling van het Nederlandse oppervlaktewater, ongeacht de herkomst, bij de landbouw op de rekening gezet. Dit gebeurde in de zogenaamde landenrapportage over de Nitraatrichtlijn, die in het najaar van 2021 werd uitgebracht. Bij het grondwater gebeurde dit ook al. De Europese Commissie verwees hier naar Nederland, die had alleen metingen moeten aanleveren die relevant zijn voor de landbouw. Nederland stelde echter alle metingen te hebben aangeleverd – landbouw, stedelijk gebied en natuur – omdat de Europese Nitraatrapportage dit zou eisen.

De Nitraatrichtlijn beoogt de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater vanuit agrarische bronnen tegen te gaan. Lidstaten zijn verplicht de waterkwaliteit te meten en de metingen aan te leveren bij de Europese Commissie. Op grond van die metingen stelt de Europese Commissie om de vier jaar vast in welke mate het water is vermest (eutroof), en of maatregelen in de landbouw voldoende effect hebben.

Figuur 1. Afbeelding uit de nitraatrapportage over Nederland. Zo’n 58 procent van de Nederlandse oppervlaktewateren is vermest (eutroof).

Bron: Report from the Commission to the council and the European Parliament on the implementation of Council Directive 91/676/EEC concerning the protection of
waters against pollution caused by nitrates from agricultural sources based on Member
State reports for the period 2016–2019.

STAF vroeg de locatie- en meetgegevens op, die ten grondslag liggen aan de EU-kaart. Zowel Deltares als de Europese Commissie verstrekten de dataset. STAF controleerde per meetlocatie in hoeverre het water wordt beïnvloed door de landbouw, rioolwaterzuivering, riooloverstort, watervogels en andere bronnen. Dit gebeurde aan de hand van de KRW-factsheets van de betreffende waterbeheerder. Ongeveer 20 procent van de meetlocaties heeft weinig tot niets met landbouw van doen. De metingen die Nederland inleverde over de periode 2016 – 2019, blijken ‘vervuild’ met metingen van stedelijk vuil (rioolwaterzuivering, riooloverstorten, industrie) en vogelplassen.

Vogelplassen

In de dataset komen we een aantal vogelplassen tegen. Het gaat onder meer over vogelplassen in natuurgebied, zoals: Oostvaardersplassen en Lepelaarplassen (Flevoland), Vogelplas Starrevaart (bij Den Haag) en een aantal duinmeren op onder meer Texel en langs de Noord-Hollandse kust. In het Noord-Hollandse duingebied Zwanenwater bijvoorbeeld, worden zeer hoge concentraties stikstofvervuiling gemeten. Waterbeheerder Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier hierover: “Omdat het aantal vogels in het gebied groot is, vormen zij naar verwachting de belangrijkste bron. Een aalscholverkolonie zat voorheen bij de westelijke waterplas, maar de laatste jaren bij de oostelijke waterplas, waar ook ons meetpunt in ligt.” Meerdere vermeste vogelplassen zien we als ‘rode punten’ op de kaart (figuur 1), ondanks dat landbouw hier geen rol speelt.

Stedelijk gebied

In de dataset zitten talrijke meetlocaties die (mede) beïnvloed worden door lozingen van de rioolwaterzuivering (circa 20% van de punten), riooloverstorten (circa 15% van de punten) en andere bronnen dan landbouw. Bij het bepalen van de mate van vermesting zijn de gegevens van 708 waterlichamen aangeleverd in Brussel, waarbij er verder geen onderscheid is gemaakt naar landbouw-, stedelijke en natuurwateren.

De Europese Commissie is er zonder meer vanuit gegaan dat het in alle gevallen metingen betroffen in oppervlaktewateren die beïnvloed worden door de landbouw. Eerder zagen we hetzelfde bij de metingen in het grondwater. Het artikel ‘Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad’ verscheen in december 2022.

Dispuut tussen Den Haag en Brussel

Tweede Kamerlid Caroline Van der Plas (BBB) stelde vragen over het STAF-artikel van december 2022. Op 9 februari 2023 kwam landbouwminister Piet Adema met antwoorden, mede namens de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat. Adema: “In het kader van de landenrapportage is een lidstaat verplicht om alle monitoringsdata die gebruikt zijn voor de nationale nitraatrapportage te uploaden naar de Europese Commissie. Hier heeft Nederland aan voldaan en deze dataset omvat ook de meetpunten uit de categorie natuur en overig.” Volgens Adema moeten lidstaten óók de gegevens over vervuiling uit stedelijke bronnen en natuurbronnen aanleveren voor de nitraatrapportage. Dit is opmerkelijk, aangezien de nitraatrapportage uitsluitend gaat over watervervuiling vanuit agrarische bronnen.

Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius spreekt Adema tegen. Zijn woordvoerder antwoordde eerder op vragen van STAF dat het alleen gaat om metingen op locaties waar de landbouw significante invloed heeft. Sinkevičius bevestigt dit in maart nogmaals op vragen van Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP). Sinkevičius: “Het monitoringnetwerk heeft tot doel het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten meetpunten opnemen op plaatsen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie.”

Foto: Vogelplas Starrevaart bij Den Haag.

Deel via:

Depositie van zware metalen onderbelichte factor bij ammoniumopbouw in de bodem

De kritische depositiewaarde (KDW) was aanvankelijk gekoppeld aan de minerale neutralisatiecapaciteit van een bodem. Tegenwoordig is de KDW gekoppeld aan habitattype als een soort absoluut gegeven. Hierdoor wordt voorbijgegaan aan het feit dat bodems met dezelfde habitattypen inherent kunnen verschillen in de draagkracht voor een bepaald habitat, maar ook dat ze in de loop van de afgelopen eeuw met meer te maken hebben gehad dan alleen stikstofdepositie. Zoals met de depositie van zware metalen (lood, zink, cadmium en koper).

Tekst en foto’s: Huig Bergsma (Geochemicus / Mineraloog)

Aan het begin van de discussie over kritische depositiewaarden was een belangrijke rol weggelegd voor de mineralogie van een bodem. Bodems met een grote voorraad aan basische silicaatmineralen (zoals keileem) kunnen sneller zuur neutraliseren, en op die manier verzuring tegengaan, dan zandbodems die vrijwel geheel uit kwarts bestaan. Dit klopt in grote lijnen met de realiteit die we waarnemen en om die reden zijn natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe minder kwetsbaar dan natuurgebieden op een Brabants dekzand. Evengoed wordt de mineralogie van een bodem nu niet meer meegewogen bij vaststelling van de KDW, maar is de KDW gebaseerd op enkele veldproeven, modellen en het oordeel van experts. Zo kan het dat de KDW hetzelfde is voor droge heide op de beide hiervoor genoemde zandgronden, terwijl de kwetsbaarheid niet vergelijkbaar is.

Bodem onomkeerbaar veranderd

De KDW wordt beschouwd als een inherente eigenschap van een ecosysteem. Maar het woord inherent suggereert een bepaalde onveranderlijkheid en onafhankelijkheid die helemaal niet hardgemaakt kan worden. De bodem is een black box die we maar langzaam doorgronden. Om met de mineralen in de bodem te beginnen: door de zware zuurdepositie van de afgelopen decennia (zwaveloxiden, stikstofoxiden en ammonium) is de bodem mineralogisch onomkeerbaar veranderd. Bij zuurneutralisatie door mineralen komen kationen vrij die uitspoelen naar het grondwater. Voor de industriële revolutie was de zuurlast zo laag dat dit proces niet merkbaar verliep, maar de zuurlast van de afgelopen eeuw was zo hoog dat de mineralenvoorraad in de toplaag van de bodem meetbaar afgenomen is. De minerale bodem is versneld kwetsbaarder geworden en kan daardoor minder zuur verwerken. Dit is één van de oorzaken dat het met de tijd lastiger is geworden voor habitattypen om zich te handhaven op plekken waar ze zich voor de Tweede Wereldoorlog nog volop manifesteerden.

Invloed zware metalen

Door de tunnelvisie die er rond stikstofdepositie is ontstaan, is het makkelijk om dingen over het hoofd te zien. Als alle oplossingen worden gezocht in het reduceren van stikstof tot onder de KDW, is er dan nog behoefte aan onderzoek hoe de bodem op dit moment echt functioneert? Maar wat nou als de KDW waarde wordt gehaald en het probleem is niet opgelost? Zijn er andere factoren die het stikstofgehalte in de bodem bepalen?

Bijvoorbeeld, uit een langjarig verweringsonderzoek in Noord-Drenthe kwam naar voren dat binnen het onderzoeksgebied de ammoniumgehaltes consequent verschilden tussen de locaties terwijl er geen aanwijsbare puntbronnen waren die deze verschillen zouden kunnen verklaren.  Waar de bodems wel in verschilden, was de gebruikshistorie en zo bleken de hoge ammoniumgehaltes te correleren met het totaal aan zware metalen (lood, zink, cadmium en koper) op die plek (figuur 1). Het moge duidelijk zijn dat Drenthe geen historie heeft qua ertswinning en dat de verhoogde zware metalen meestal het gevolg zijn van luchtdepositie.

Figuur 1. Correlatie tussen gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) op locaties rond Norg in Drenthe.

Eén correlatie op locatieniveau is nog geen overtuigend bewijs dat er een verband bestaat tussen depositie van zware metalen en ophoping van ammonium, maar ook in andere databases en op provinciaal niveau (figuur 2) werd deze correlatie gevonden.

Figuur 2. Correlatie tussen gemiddelde gehalten aan uitwisselbaar ammonium (NH4+) en totaal gehalten aan zware metalen (Pb en Zn) in verschillende natuurgebieden in de provincie Overijssel.
Boetelerveld, Overijssel
Boetelerveld, Overijssel

Zware metalen remmen denitrificatie

Ook de wetenschappelijke literatuur is duidelijk. De stikstofcyclus in de bodem is een complex proces met daarin twee belangrijke stappen: nitrificatie en denitrificatie. Bij nitrificatie wordt ammonium door bacteriën omgezet via nitriet naar nitraat. Bij denitrificatie wordt door andere groepen bacteriën nitraat omgezet naar gasvormige stikstofverbindingen. Waar de grond vervuild is met zware metalen, en dan vooral met zink, worden met name de nitrificerende bacteriën geremd (1). Als gevolg hiervan hoopt op deze plekken ammonium zich op in de bodem. De schadelijkheid van de zware metalen ten opzichte van de nitrificatie wordt gedomineerd door de concentratie van de zware metalen in het bodemvocht en is sterk afhankelijk van de mineralogie, organisch stofgehalte, kleigehalte en pH van de bodem. Dit is terug te zien in de verschillen tussen bodemtypes in natuurgebieden. Waar een jong stuifzand met weinig bindingsplaatsen bij een veel lager zinkgehalte al ammonium begint op te bouwen, doet een organisch stof- en kleirijke bodem dat bij hogere zinkgehalten. Als de data geëxtrapoleerd worden lijkt het er op dat zonder zware metalen in de toplaag geen noemenswaardig ammonium wordt opgebouwd. Kort door de bocht gezegd, als er met de stikstofdepositie geen gelijktijdige zware metalen depositie was geweest, was er geen ammoniumprobleem in de bodem geweest.

Figuur 3. Zink en lood gehalten in boorkernen op de Strabrechtse Heide (NBr).

Zoals in de analyses van een boorkern (figuur 3) te zien is, zijn de zware metalen voornamelijk geconcentreerd in de toplaag van de bodem. Zware metalen zoals zink en lood komen weliswaar van nature in de bodem voor, maar zijn dan structureel gebonden in de mineralen kaliveldspaat, biotiet en amfibool, mineralen waaruit ze door verwering maar zeer langzaam vrijkomen. De atmosferische fijne en ultrafijne zware deeltjes zijn metallisch of metaalzouten en vele malen reactiever. De verhoging van de gehalten aan zware metalen in de bodem kan relatief klein lijken, maar toch een zeer grote invloed hebben op de biologie.

Natuurbodem vraagt brede kijk

Zonder nog verder in te gaan op de effecten van de depositie van PFAS, PAK’s, PCB’s en pesticiden op de fauna en flora van natuurgebieden moge het duidelijk zijn dat de mensen veel meer in de bodem hebben aangericht dan alleen zure en verzurende depositie. Met stoffen die op verschillende niveau’s met elkaar interacteren en het systeem als geheel verzwakt hebben. Het is misschien onterecht om één probleemstof aan te wijzen en dan te hopen dat alles zich kan herstellen terwijl er veel meer ingrepen nodig zijn om de natuur weer terug te brengen tot een staat die hoorde bij een bodem van 100 jaar geleden. Want als je één zwakke schakel in het systeem hebt gerepareerd wordt pas duidelijk wat de volgende zwakke schakel is. Het zou mooi zijn als dit pleidooi voor een meer holistische kijk op de bodem opgepikt wordt. Als dit niet gebeurt en we blijven met een bulldozer mentaliteit papieren milieudoelstellingen najagen, dan wil ik graag de sabeltandtijger terug.

Natuurgebieden op een glaciale stuwwal zoals De Veluwe zijn minder kwetsbaar.
Veluwe

Literatuur

(1) Lu L., Chen C., Tan K., Min W., Matthew S., Shan H.(2022). Long-term Metal Pollution Shifts Microbial Functional Profiles Of Nitrification And Denitrification In Agricultural Soils. Science of The Total Environment. Volume 830, 15 July 2022, 154732

Deel via:

Europese Commissie: Stedelijke meetpunten horen niet in landbouwrapportage

De Europese Commissie heeft in haar rapportage over de agrarische waterkwaliteit in Nederland, ook stedelijke meetpunten meegewogen. STAF vroeg de dataset op, waarop de Europese Commissie zich had gebaseerd in haar waterrapportage. Uit die dataset bleek dat diverse agrarische meetlocaties met een forse normoverschrijding, in stedelijk gebied liggen. Meest in het oog sprong het grondwatermeetpunt middenin een hondentoilet in hartje Nijmegen. STAF publiceerde hierover het artikel Landbouw ook aan de lat voor nitraat uit de stad. Europarlementariër Bert-Jan Ruissen (SGP) stelde hierover vragen aan de Europese Commissie. Die kwam deze week met uitsluitsel (te downloaden onderaan dit artikel): Stedelijke meetpunten horen niet in de landbouwrapportage.

De ministeries van Landbouw en Infrastructuur & Waterstaat deden de kwestie af als weinig relevant. “Het lijkt zo te zijn dat de Europese Commissie geen onderscheid maakt tussen meetpunten in landbouw- en stedelijk gebied.” Volgens LNV en I&W “wijzigen de gemiddelden er niet door”. Aangezien Europa niet zozeer kijkt naar gemiddelden, maar naar normoverschrijdingen, maakt het wel degelijk uit dat er verkeerde meetlocaties in het landbouwmeetnet zitten, volgens STAF. Immers, de maatregelen die boeren moeten nemen voor de waterkwaliteit, zullen niet helpen tegen de forse normoverschrijding in het Nijmeegse hondentoilet.

Europese Commissie

Volgens de Europese Commissie beoogt haar rapport het effect van landbouwactiviteiten op de waterkwaliteit weer te geven. Lidstaten moeten daarom meetpunten kiezen waar de landbouw aanzienlijk bijdraagt aan de gemelde situatie. Er moet daarom onderscheid worden gemaakt tussen de bijdrage aan verontreiniging uit stedelijke bronnen en die uit agrarische bronnen. In het rapport over Nederland wordt dat onderscheid niet gemaakt.

De Europese Commissie liet STAF vorig jaar weten dat Nederland de gegevens zelf heeft aangeleverd. In die gegevens was dit onderscheid niet gemaakt. In de antwoorden op vragen van Ruissen stelt de Europese Commissie verder dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten zelf is om ervoor te zorgen dat zij een geschikt meetnet opzetten.

Vervolg

De redactie van STAF onderzoekt momenteel hoe de stedelijke meetpunten in de Nederlandse waterrapportage terecht gekomen zijn.

Een van de locaties waar de agrarische grondwaterkwaliteit wordt gemeten ligt in een hondentoilet in hartje Nijmegen.

Download hier de antwoorden van de Europese Commissie:

Deel via:

Ook Natuurdatabank Vegetatie en Habitats niet openbaar

‘Hoe gaat het met de natuur en de biodiversiteit in Nederland? Op allerlei manieren worden hierover gegevens verzameld, onder andere over de vegetatie’, stelt BIJ12 op haar website. ‘Meten is weten!’, aldus deze uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies. BIJ12 zegt de natuurgegevens beschikbaar te stellen via de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) en de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). Voor het publiek blijken beide databanken nog altijd niet toegankelijk.   

Sinds 2019 spreken overheden de intentie uit om de natuurdatabanken NDVH (vegetaties, habitats) en NDFF (soorten) toegankelijk te maken voor het publiek. Tot op de dag van vandaag is het nog altijd niet zover. Dit maakt het onmogelijk om de ecologische onderbouwing van de natuurkaarten in het Aerius-rekenmodel te controleren.

Het ministerie van Landbouw heeft in januari 2023 zo’n 170 nieuwe natuurdoelen toevoegen aan in totaal 101 Natura 2000-gebieden. Dit gebeurde vanwege de aanwezigheid van natuurwaarden. STAF wilde controleren of die natuurwaarden (habitattypen) daadwerkelijk zijn aangetroffen door de provincies. Immers, de vaststelling van de vegetatie en typische soorten bepaalt of een habitattype daadwerkelijk aanwezig is. De ecologische onderbouwing kon niet beschikbaar worden gesteld.

Databank met vegetaties en habitats  

‘Met de Nationale Databank Vegetatie en Habitats (NDVH) is door BIJ12, Ordina Geo-IC, samenwerkende provincies, natuurorganisaties en terreinbeheerders een belangrijke schakel in natuurmonitoring gerealiseerd.’ Dit Twitterbericht van BIJ12 dateert van maart 2019. ‘Dit jaar (2019, red) start het implementatietraject waarbij ketenpartners de NDVH in gebruik gaan nemen’, meldde Ordina destijds. ‘Op een later moment wordt de applicatie beschikbaar gesteld voor een breder publiek’, aldus BIJ12.

Inmiddels zijn we vier jaar verder en de NDVH is nog altijd niet openbaar. Al menen sommige provincies van wel. Provincie Zeeland heeft een link op haar website staan, naar deze databank. De link blijkt echter alleen toegankelijk voor eigen medewerkers. BIJ12 bevestigt dat de NDVH nog niet publiekelijk bereikbaar is. “De applicatie staat nog in de productieomgeving en moet nog diverse testen ondergaan. Wanneer de databank publiek wordt is nog niet bekend.”

Databank met flora en fauna

Al eerder liep STAF ertegenaan dat de Nationale Databank Flora en Fauna niet publiek is. “Natuurgegevens worden conform interprovinciale afspraken opgeslagen in de NDFF”, aldus Henk Jumelet, gedeputeerde voor Provincie Drenthe in het STAF-blad van maart 2022. “Begin 2021 is een start gemaakt van de transitie van de NDFF naar een open Natuurdatabank die voor iedereen toegankelijk is. De verwachting is dat deze 2024 / 2025 beschikbaar zal zijn voor publiek”, aldus Jumelet.

Conclusie

Een aanzienlijk deel van de natuurdoelen die in januari 2023 zijn toegevoegd aan de Aerius-natuurkaart, betreffen ‘natuurkruimels’. Het gaat om habitattypen met een veelal zeer kleine oppervlakte. Of deze ‘natuurkruimels’ op de juiste ecologische gronden zijn aangewezen, blijkt niet controleerbaar nu de natuurdatabanken nog niet openbaar zijn.

(Bron afbeelding: BIJ12, Infographic Inwinning en verwerking van vegetatiegegevens)

Deel via:

Zes vragen aan Raad van State over onderbouwing stikstofuitspraken

Aan de Raad van State zijn zes vragen gesteld over de onderbouwing van een aantal wezenlijke stikstofuitspraken. Het gaat om uitspraken waarbij de onderbouwing (deels) buiten de uitspraak is gebleven.  De vragen richten zich specifiek op het verstaan van het programma AERIUS(OPS), het gebruik van kritische depositiewaarden, het gebruik van het voorzorgbeginsel en het verstaan van het begrip significantie. Hieronder de specifieke vragen.

Door: Prof em. Dr drs mr Lucas Bergkamp, Dr Jan Bergstra MAE, Dr William M. Briggs, Dr Dr Jaap C. Hanekamp, Prof Dr Ira Helsloot, Prof Dr Ronald W.J. Meester, Mr Dr Quinten Pluymaekers, Geesje Rotgers.

Drie vragen over AERIUS

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“Ten eerste is dit AERIUS Calculator. Dit rekeninstrument maakt een deels geautomatiseerde besluitvorming mogelijk. Het berekent de depositiebijdrage van emissiebronnen die een gebruiker in het systeem invoert of importeert en wordt op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling gebruikt voor de vaststelling of een project of een andere handeling door het veroorzaken van stikstofdepositie op een voor stikstof gevoelig habitat in een Natura 2000-gebied een verslechterend of significant verstorend effect kan hebben. Het resultaat van de berekening geeft inzicht in de depositiebijdrage van de ingevoerde bronnen op vaste rekenpunten binnen Natura 2000-gebieden of op rekenpunten die de gebruiker zelf heeft gedefinieerd. AERIUS Calculator biedt op deze wijze inzicht of een ingevoerde ontwikkeling stikstofdepositie veroorzaakt die de drempel- of grenswaarde niet overschrijdt en daardoor is uitgezonderd van de vergunningplicht, of de grenswaarde wel overschrijdt, waardoor deze vergunningplichtig is. …”

In RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt het volgende over AERIUS gesteld:

“De wetgever heeft in dit kader van belang geacht dat het bij activiteiten in de bouwfase van een project vaak gaat om kleine, tijdelijke stikstofdeposities, die op het geheel bezien slechts beperkt bijdragen aan het stikstofprobleem. Doordat het programma AERIUS-Calculator in de loop der tijd steeds nauwkeuriger is geworden, is het mogelijk om de tijdelijke deposities van activiteiten in de bouwfase op verschillende Natura 2000-gebieden individueel te berekenen en te beoordelen. Omdat de kritische depositiewaarden in veel Natura 2000-gebieden worden overschreden, is het daarbij regelmatig nodig om een passende beoordeling te maken en om (zeer beperkte) mitigerende maatregelen te treffen. Deze gang van zaken is volgens de wetgever niet effectief. De wetgever heeft het daarom doelmatiger geacht om de tijdelijke stikstofdeposities die worden veroorzaakt door een aantal specifieke activiteiten van de bouwsector generiek te beoordelen en om hiervoor een afzonderlijke regeling vast te stellen in het kader van de structurele aanpak van het stikstofprobleem.”

Vraag 1. Welke modelnauwkeurigheid van AERIUS wat betreft berekende depositiebijdragen hanteert de RvS onder welke bronvermelding?

Een belangrijke conclusie van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof over AERIUS Calculator – “… de betrouwbaarheid van de voorspelling door het hanteren van een zeer lage beoordelingsdrempel [is] onvoldoende en leidt deze aanpak tot schijnzekerheid. AERIUS Calculator … berekent op basis van emissies van een project kleine bijdragen aan concentraties en depositie. De onzekerheid van die extra depositie op Natura 2000-gebieden is bij de gehanteerde ruimtelijke schaal (hexagonen ter grootte van een hectare) vele malen hoger dan de beoordelingsdrempel. De wetenschap kan hier niet bieden wat het beleid vraagt.” (2020; p. 9) – staat haaks op de uitspraak, zoals vermeld in ECLI:NL:RVS:2022:3159, dat AERIUS een “steeds nauwkeuriger” rekeninstrument is “geworden”.

Vraag 2. Op basis van welke documentatie stelt de RvS, contra bovenstaande conclusie van het wetenschappelijk Adviescollege, dat AERIUS “steeds nauwkeuriger wordt”?

Vraag 3. In het licht van antwoorden op de voorgaande twee vragen, hoe beoordeelt de RvS af- en goedkeuring van vergunningverlening op basis van AERIUS op het niveau van honderdsten tot tienden van molen per hectare per jaar?

Eén vraag over kritische depositiewaarden (KDW)

In de RvS uitspraak ECLI:NL:RVS:2019:1603 (maar ook ECLI:NL:RVS:2022:3159) wordt het volgende over kritische depositiewaarden (KDW) gesteld:

“De kritische depositiewaarde geldt niet als absolute grenswaarde voor het bepalen van de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen, maar de mate en duur van de overschrijding van de kritische depositiewaarde zijn wel belangrijke indicatoren voor de beoordeling of de daling van de depositie door de PAS-bronmaatregelen en de effecten van de herstelmaatregelen in de gebieden al dan niet nodig zijn voor het behoud en het voorkomen van verslechtering van de stikstofgevoelige natuurwaarden.”

Vraag 4. Naar welke KDW verwijst de RvS precies en welke documentatie is daarvoor gebruikt? Welke nauwkeurigheid hanteert de RvS voor gebruikte KDW onder welke documentatieverwijzingen?

Eén vraag over significantie (als in het bijvoeglijk naamwoord significant)

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 wordt de term ‘significant’ meerdere malen gebruikt. Bij dezen een kleine bloemlezing:

  • ECLI:NL:RVS:2019:1603
  • “… een verslechterend of significant verstorend effect …”
  • “… voor projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen …”
  • “… geen significant verslechterende effecten …”
  • ECLI:NL:RVS:2022:3159
  • “… Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten …”
  • “… een habitat significant wordt aangetast door de invloed van stikstofdepositie …”
  • “… dat significante gevolgen niet op voorhand op grond van objectieve gegevens kunnen worden uitgesloten …”

Vraag 5. Het schijnt ons toe dat de RvS het woord ‘significant’ zowel kwalitatief als kwantitatief gebruikt. In het tweede geval verzoeken wij de RvS, onder verwijzing naar gebruikte documentatie, de term ‘significant’ te kwantificeren. Indien de term kwalitatief moet worden verstaan, wanneer zijn veranderingen (“verstorend effect”, “negatieve gevolgen”, “verslechterende effecten”) wel of niet ‘significant’?

Eén vraag over het voorzorgbeginsel

In uitspraken ECLI:NL:RVS:2019:1603 en ECLI:NL:RVS:2022:3159 komt het ‘voorzorgbeginsel meerdere malen aan bod, zoals:

“Het Hof heeft meermalen geoordeeld dat het voorzorgbeginsel ten grondslag ligt aan artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Uit het arrest en eerdere rechtspraak volgt naar het oordeel van de Afdeling dat het Hof bij de toepassing van artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn een strikte uitleg van het voorzorgbeginsel voorstaat. De passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor een Natura 2000-gebied houdt volgens het Hof in dat, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het betrokken plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd. Zoals het Hof al oordeelde in het Kokkelvisserij-arrest dient het bevoegd gezag op basis van die passende beoordeling de zekerheid te hebben verkregen dat de activiteit geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied. Dit is het geval wanneer er wetenschappelijk gezien redelijkerwijs geen twijfel bestaat dat er geen schadelijke gevolgen zijn.

Vraag 6. Wij verzoeken de RvS, onder verwijzing naar de gebruikte documentatie, de term ‘zekerheid’, in de context van het voorzorgbeginsel, te kwantificeren, dit om ecologische onschadelijkheid te begrijpen.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

Ministerie wil veel ‘natuurkruimels’ in slechte staat toevoegen aan N2000-gebieden

De Minister voor Natuur en Stikstof heeft op 25 november 2022 het Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden gepubliceerd in de Staatscourant. De Minister wil circa 150 extra habitats (typen natuur) en 70 soorten toevoegen aan de instandhoudingsdoelstellingen van een groot aantal N2000-gebieden. Het zou gaan om habitattypen en soorten die op moment van aanwijzen van de gebieden al aanwezig waren. Middels een correctie worden die doelen alsnog aan het aanwijzingsbesluit (veelal uit 2004) toegevoegd. Uit analyse van de extra natuurdoelen blijkt, dat het in hoofdmoot gaat om snippertjes natuur in slechte staat. Verder blijkt uit de onderbouwende rapporten niet dat het gaat om natuur die er al was tijdens de aanwijzing.

Opvallend is dat het overgrote deel van de habitats en soorten in het Wijzigingsbesluit al sinds januari 2018 geregistreerd staat bij de Europese N2000-natuurdatabank. Deze werden door de Nederlandse overheid dus eerst geregistreerd in Brussel. Pas daarna werd het ontwerpbesluit gepubliceerd (maart 2018) en werd de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Belanghebbenden kunnen tot en met 11 januari 2023 bezwaar maken tegen het Wijzigingsbesluit. De extra habitats en soorten staan op dat moment al vijf jaar geregistreerd bij de Europese Commissie.

Vooral ‘kruimels’ slechte natuur bijgeplust

Veel van de habitats die genoemd worden in het Wijzigingsbesluit, hebben vanwege het Europese Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU al een beoordeling ondergaan. Hieruit blijkt dat het voor het overgrote deel gaat om kleine stukjes, ofwel ‘kruimels’ natuur, die ook nog eens in slechte staat van instandhouding verkeren. (Onderaan dit artikel kunt u de lijst met habitats, de oppervlakte en EU-beoordeling, downloaden).

Waar een bos ten tijde van het aanwijzingsbesluit een gemiddelde oppervlakte had van 115 hectare, is dat bij de bossen in het Wijzigingsbesluit slechts 9 hectare. Bij de heidegebieden ging het aanvankelijk om arealen van gemiddeld 184 hectare, de gebieden in het Wijzigingsbesluit tellen maar gemiddeld 6 hectare. Opvallend is ook dat de natuurkruimels overwegend in slechte staat zijn (80%). Zie onderstaande grafieken.

Grafiek 1. Gemiddelde oppervlakte van aangewezen habitats ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022).
Grafiek 2. Aandeel habitats in slechte staat van instandhouding. In de grafiek wordt onderscheid gemaakt tussen habitats die zijn aangewezen ten tijde van de Aanwijzing van het N2000-gebied (veelal 2003/2004) en in het Aanwijzingsbesluit Habitatrichtlijngebieden (november 2022)

Kruimels veel vaker in slechte staat

Uit analyse van de EU-data blijkt dat een goede staat van instandhouding in sterke mate samenhangt met de oppervlakte. Hoe groter de oppervlakte van een habitat in een N2000-gebied, hoe vaker deze volgens de EU-registratie in goede staat van instandhouding verkeert. En omgekeerd: hoe kleiner de oppervlakte, hoe slechter gemiddeld de staat van instandhouding. Zie grafiek 3 voor een voorbeeld.

Grafiek 3. Staat van instandhouding van de Nederlandse grasland-habitats in de N2000-gegevensbank van de Europese Commissie. In klasse ‘A’ vallen vooral de habitats met een grotere oppervlakte. De kleine habitats (kruimels) scoren vaker een ‘C’.

Habitats niet aantoonbaar aanwezig bij aanwijzen N2000-gebied

Volgens de Minister voor Natuur en Stikstof worden de habitats en soorten toegevoegd omdat deze bij aanwijzen van het N2000-gebied al aanwezig waren. Het zou gaan om een correctie van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Klopt dat wel? De onderbouwende rapporten van het thans voorliggende Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden staan in de Kamerbrief van 5 maart 2021 (Toezegging over informatie over SDF in behandeling van het Wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering d.d. 2 maart 2021).

Voor de toevoeging van de habitats wordt verwezen naar het rapport Habitattypen in Natura 2000-gebieden (augustus 2014, edepot.wur.nl/314180). Dit rapport is opgesteld met als doel de natuurgegevens voor de Europese Commissie te actualiseren (natuurgegevens moeten periodiek worden geactualiseerd, conform Uitvoeringsbesluit 2011/484/EU). De onderzoekers zeggen daarvoor gebruik te hebben gemaakt van zo recent mogelijk beschikbare habitattypenkaarten. Het gaat dus niet om de actualisatie van de gegevens ten tijde van de aanwijzing van de N2000-gebieden. Wanneer het de bedoeling was van de Minister om de aanvankelijke aanwijzingsbesluiten (ingediend in 2003 en goedgekeurd in 2004) te controleren op volledigheid, dan had gebruik gemaakt moeten worden van habitattypenkaarten van rond het jaar 2000. En niet van kaarten van veel latere datum.

(foto: Shutterstock)

Download EU-beoordelingsresultaten habitats in het Wijzigingsbesluit

Deel via:

Europese Commissie: derogatie Nitraatrichtlijn in strijd met ambitieuze Nederlandse stikstofdoelen

De nieuwe derogatie van de Europese Nitraatrichtlijn was in wezen al van tevoren gedoemd te mislukken. Voormalig landbouwminister Henk Staghouwer stuitte in Brussel niet alleen op een kritische Eurocommissaris en dito lidstaten, maar ook op de ambitieuze stikstofdoelen van kabinet Rutte, waar Staghouwer zelf deel vanuit maakte. Dit blijkt uit een document (gedateerd 5 juli 2022) dat STAF heeft opgevraagd met een beroep op de Europese openbaarmakingsregels.

De Europese Commissie wees het Nederlandse verzoek om derogatie van de Nitraatrichtlijn uiteindelijk af, met een verwijzing naar het eigen Nederlandse kabinetsbeleid. Nederland had opnieuw derogatie aangevraagd, om ook de komende vier jaar meer dierlijke mest te mogen aanwenden, dan de minimale 170 kg N/ha.

Derogatie in strijd met kabinetbeleid

De Commissie wees Nederland erop dat een derogatie-aanvraag niet in strijd mag zijn met de eigen stikstofdoelen. Volgens de Commissie druist het Nederlandse derogatieverzoek in tegen de aanzienlijke stikstof-reductiedoelstellingen die Nederland zichzelf heeft gesteld. Vier Nederlandse ministers hadden de Eurocommissaris op 31 mei 2022 laten weten met een maatregelenpakket te komen tegen stikstof, dat zal leiden tot een reductie van de veestapel van zo’n 30 procent. Dit blijkt uit een gespreksverslag, dat STAF desgevraagd op 20 december ontving van de Europese Commissie.

Volgens de Commissie is het derogatieverzoek tevens in strijd met het ambitieuze standpunt dat NL op internationaal niveau heeft ingenomen op het gebied van waterkwaliteit. Aldus het opgevraagde document.

Download hier het document van de Europese Commissie (de markeringen zijn aangebracht door de redactie van STAF):

Download hier het artikel in STAF, december 2022

Foto: Europese Commissie.

Deel via:

Europese Commissie komt met ander verslag ‘stikstofoverleg’ dan Nederland zelf

Begin november 2022 bracht minister Van der Wal (stikstof) naar buiten samen met de ministers Jetten (klimaat & energie), Staghouwer (landbouw) en De Jonge (wonen) een bezoek te hebben gebracht aan Brussel. Om hier versoepelingen in het stikstofbeleid te bepleiten. Het viertal kreeg naar eigen zeggen nul op het rekest. STAF vroeg het gespreksverslag op in Brussel. Dat werd op 20 december 2022 openbaar gemaakt. Dat verslag brengt een ander beeld, dan Van der Wal naar buiten heeft gebracht.

Gespreksverslag downloaden

(De opvallende zaken in het verslag zijn gemarkeerd door de STAF-redactie).

Onderzoeker Jaap Hanekamp gaf op 21 december 2022 een toelichting op het verslag bij Blckbx TV.

Geesje Rotgers van de STAF-redactie lichtte de bevindingen toe op een kennisbijeenkomst van Niscoo (Heerenveen, 21 december 2022).

Landbouwminister was niet mee

Het gesprek tussen de vier Nederlandse ministers en Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius vond plaats op 31 mei 2022. In de plenaire vergadering van 3 november zegt Minister Van der Wal-Zeggelink dat zij samen met haar collega’s Jetten (klimaat en energie), De Jonge (wonen) en Staghouwer (landbouw) naar Brussel is geweest. Uit het verslag blijkt dat landbouwminister Staghouwer niet mee was. Maar minister Mark Harbers (infrastructuur en waterstaat) daarentegen wel. Dit is opvallend, alleen de ministers die de stikstofruimte hard nodig hebben voor hun eigen portefeuilles waren mee naar Brussel.

Van der Wal zegt over de inhoud van het bezoek: “Het antwoord is klip-en-klaar. We kunnen met het hele kabinet afreizen, maar de Eurocommissaris is heel helder: eerst leveren. Eigenlijk zegt de Commissaris, Sinkevicius, exact hetzelfde als wat de Raad van State gisteren heeft gezegd: dat beloven wat Nederland steeds doet, is onvoldoende, dat geloven we niet meer; u moet het laten zien en ga eerst maar eens aan de slag met stikstofreductie, ga eerst maar eens aan de slag met natuurherstel, dan praten we verder.”

Veehouderijkrimp van 30%

Uit het verslag wordt duidelijk dat de benodigde ruimte geleverd moet worden middels circa 30 procent krimp van de veestapel. Dit wordt als zodanig medegedeeld door de vier ministers aan de eurocommissaris. In Nederland wordt echter volgehouden dat krimp van de veestapel geen doel op zich is, maar wel een gevolg kan zijn van de maatregelen.

Meetbaar natuur- en stikstofbeleid

De Eurocommissaris zegt indirect weinig vertrouwen te hebben in het Nederlandse beleid dat gebaseerd is op rekenmodellen. De Eurocommissaris wil ‘results on the ground’ (meetbare resultaten), hij wijst op de flexibiliteit van de Habitatrichtlijn (de Habitatrichtlijn biedt ruimte om anders om te gaan met zeldzame en algemenere natuur binnen het Europese N2000-netwerk), en adviseert milieu-assessments uit te voeren (beoordelingen van de natuur/ het milieu). Ook wijst hij Nederland erop te zorgen voor juridisch houdbaar beleid.

(Foto: Europese Commissie, Eurocommissaris Virginijus Sinkevičius)

Deel via:

Landbouw óók aan de lat voor nitraat uit de stad

De Europese Commissie heeft nitraat uit stedelijke bronnen bij de Nederlandse landbouw op de rekening gezet. STAF vroeg de meetlocaties en -gegevens op, die de Europese Commissie had gebruikt in haar rapportage over nitraat uit agrarische bronnen. Metingen in een hondentoilet in hartje Nijmegen en stedelijke groenstroken blijken ook in de rapportage te zijn verwerkt. De Commissie gebruikte dezelfde gegevens voor de onlangs verstrekte derogatiebeschikking. Volgens de Europese Commissie is Nederland zelf verantwoordelijk voor de aanlevering van de gegevens. Nederland zegt op haar beurt dat de Europese Commissie verantwoordelijk is voor de rapportage.

In oktober 2021 publiceerde de Europese Commissie haar vier jaarlijkse waterrapportage (2016-2019), conform Richtlijn 91/676/EEG. Die richtlijn heeft als doel het water te beschermen tegen nitraat uit agrarische bronnen. Op grond van onder meer deze waterrapportage krijgt de landbouw maatregelen opgelegd.

Volgens de grondwater-rapportage van de Europese Commissie wordt op 14 procent van de meetlocaties de norm voor nitraat (50 mg/liter) overschreden. Op 73% van de meetlocaties is het nitraatgehalte minder dan 25 mg per liter en dus zeer goed. Deze waarden staan ook vermeld in de derogatiebeschikking voor de landbouw, die dit najaar werd gepubliceerd. In deze beschikking staan maatregelen die de Nederlandse landbouw krijgt opgelegd van Brussel.

Locaties met normoverschrijding

De Europese Commissie werkt in haar waterrapportage met kaartjes. Hierop is te zien waar de kwaliteit van het water goed is (groen) en waar de norm wordt overschreden (rood). Op de kaart voor grondwater
staan 24 rode punten. Hier wordt de nitraatnorm overschreden. Daarnaast zijn er 9 meetpunten (oranje),
die tegen de grenswaarde aanzitten. STAF zoomt in op de locaties met normoverschrijdingen en komt uit op verrassende plekken, zoals een hondentoilet in hartje Nijmegen (foto), een villawijk in het Utrechtse Bilthoven en een groenperk in het centrum van Zwolle.

Download het artikel hier:

Deel via:

Durf kritiek te uiten op werkwijze Raad van State bij stikstof

‘De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) betreurt het dat zij té laat is teruggekomen van de strenge lijn in uitspraken over kinderopvangtoeslagen.’ Dit schrijft de ABRvS zelf in haar reflectierapport van 19 november 2021. Na veel kritiek op haar uitspraken, paste de organisatie haar werkwijze aan. De ABRvS zou haar werkwijze in de strenge stikstofuitspraken ook eens tegen het licht moeten houden. “Boeren zouden daar om kunnen vragen”, denkt Jan Bergstra. Bergstra bestudeerde de uitspraken van de ABRvS, en schreef hierover enkele wetenschapsjournalistieke artikelen.

De ABRvS hanteert een redeneerpatroon, dat voor discussie vatbaar is. Zij gaat uit van de redenatie dat ieder risico dat je ziet (hier: schade aan habitats in Natura 2000-gebieden), moet worden vermeden. Daarnaast moet worden uitgegaan van het meest slechte scenario (worst case scenario) en met kansrekening en statistiek wordt in beginsel niet gewerkt. Deze combinatie van uitgangspunten kan tot opmerkelijke conclusies leiden en zet nu het land op slot. (Afbeelding: Shutterstock).

Link naar het interview:

PAS-meldersfuik had voorkomen kunnen worden

De problematiek rondom de PAS-melders is ontstaan door het crashen van de PAS-wetgeving in 2019. Daarmee ging er ook een streep door deze meldingen en kwamen veel bedrijven in de problemen. Hun bedrijfsaanpassing werd illegaal. Bergstra: “Feitelijk zijn niet de PAS-melders het probleem, maar het zonder adequate voorbereiding torpederen van de wetgeving is het probleem.” Daarvoor is de Raad van State verantwoordelijk. Volgens Bergstra had de Raad van State ook anders kunnen oordelen. Hij bestudeerde de PAS-uitspraak en keek in hoeverre het voorzorgsbeginsel dat de ABRvS hanteerde, daarin dwingend is. “Dit leidt mij tot de conclusie dat dit beroep niet dwingend is. Alleen al om die reden bestond er onmiskenbaar ruimte voor een afweging van de natuurbeschermingsbelangen tegen de belangen van andere gebruikers van de wetgeving op dat moment, waaronder de ten tijde van de uitspraak geregistreerde PAS-melders”, meent Bergstra. “Daarmee had het ontstaan van de PAS-meldersfuik kunnen worden vermeden.”

Link naar het artikel

Het wetenschapsjournalistieke artikel ‘Over de (on)gezondheid van de logica die de ABRvS noodzaakte tot de stikstofuitspraken en tot het doen ontstaan van de PAS-meldersfuik’ is hier te downloaden:

Bergstra schreeft een reeks wetenschapsjournalistieke artikelen over uitspraken van de Raad van State. Deze zijn gebundeld op de STAF-website.

Deel via: