Slag om het Wierdense Veld

Provincie Overijssel gaat zo’n 40 miljoen euro verspijkeren aan haar hoogveengebied Wierdense Veld. Het geld is bedoeld om het afgegraven en verdroogde hoogveen weer actief te krijgen. Ongeveer de helft van het geld is nodig om 180 hectare aangrenzende boerengrond (deels) op te kopen en te vernatten. De onderbouwing van het voorgenomen beleid wordt getoetst. Het ververven van 180 hectare boerengond lijkt hier hoofddoel, naar de realisatie van de natuurdoelen is nauwelijks gekeken.

Beleidsmakers kapittelen wetenschap

Onderzoek naar de effecten van grootschalige vernatting van het Wierdense Veld werd vlak voor afronding stopgezet. Dit gebeurde nadat tussenresultaten hadden uitwezen dat geen van de doorgerekende scenario’s zou
leiden tot het behalen van de beoogde natuurdoelen. Onderzoekers moesten hun onafgemaakte werk inleveren en konden hun rapportage niet afronden. “Zo willen wij niet werken”, zegt een van hen. STAF onderzocht de kwestie.

Links op de foto natuurgebied Wierdense Veld. Foto: Shutterstock, Wirestock Creators.

Beleid mist onderbouwing, hoogveenherstel blijft gok

Twee ervaren terreinbeheerders keken naar de onderbouwing van de maatregelen die Provincie Overijssel wil doorvoeren. Ook werd een bezoek gebracht aan de plek waar actief hoogveen is ingetekend op de natuurkaart in rekenmodel Aerius (zie afbeelding). Dat het maatregelenpakket gaat leiden tot het gewenste hoogveenherstel, blijkt onvoldoende uit de rapporten. En eveneens uit het terreinbezoek. Er werd geen 108 m2 actief hoogveen aangetroffen op de plek waar het staat ingetekend. Verder lijkt hoogveenontwikkeling in veruit het grootste deel van het gebied niet reëel.

Maatschappelijke uitgaven van deze omvang (zo’n 40 miljoen euro) zijn te rechtvaardigen als op voorhand vaststaat dat het beoogde doel (hoogveenherstel) zal worden bereikt. Dat is hier niet het geval.

In Wierdense Veld is volgens de natuurkaart een miniem puntje actief hoogveen te vinden. In het overgrote deel moet het hoogveen nog tot ontwikkeling komen (ingetekend als herstellend hoogveen), wat niet reëel is.

Download toetsing beleid: Slag om het Wierdense Veld

Deel via:

Is er veel of juist weinig ammoniak op de Veluwe?

Vorige week verscheen het rapport ‘Naar een ontspannen Nederland’, van stikstofhoogleraar Jan Willem Erisman en landschapsarchitect Berno Strootman. De uitgangspunten die beide heren kozen, zijn bepalend voor hun uitkomsten. De heren zijn bij stikstof uitgegaan van berekende deposities. Als zij hadden gekozen voor gemeten ammoniakconcentraties in de natuur zelf, dan was de uitkomst anders geweest. Voor het broeikasgas methaan zou vernatten van het Groene Hart leiden tot minder methaanuitstoot, terwijl metingen meer methaan lieten zien.

Metingen: Veluwe laag in ammoniak

Erisman en Strootman hebben ervoor gekozen te zoeken naar natuurgebieden waarop de meeste stikstofdepositie (berekend!) plaatsvindt. Veluwe is het gebied waarop de meeste stikstof neerkomt, wat logisch is omdat dit veruit het grootste natuurgebied is. De boeren in de Gelderse vallei leveren volgens de berekeningen dan een relatief grote bijdrage. Als we echter uitgaan van de gemeten ammoniakconcentraties in natuurgebieden (MAN-meetnet RIVM; 2019), dan ziet het plaatje er anders uit. De Veluwe behoort dan tot de natuurgebieden met een relatief lage ammoniakbelasting. De gemiddelde ammoniakconcentratie in Nederlandse natuurgebieden bedraagt 6,1 μg/m3. Op de Veluwe ligt die met gemiddeld 5,1 μg/m3 aanzienlijk lager (zie figuur). Alleen op de buitenrand van de bosrijke Veluwe zijn de concentraties wat hoger, maar die nemen snel af naar lagere waarden.

Bekend is dat bosranden veel ammoniak wegvangen. Uit onderzoek blijkt dat met de aanleg van een oplopende bosrand van enkele tientallen meters, de depositie in een boshabitat aanzienlijk kan dalen. (Bron: Herstelstrategieën tegen de effecten van atmosferische depositie van stikstof op Natura2000 habitat in Vlaanderen; Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2018). In Vlaanderen staat de aanleg van een houtkant op de lijst met herstelstrategieën tegen stikstof, in Nederland niet.

De gemeten ammoniakconcentraties op de Veluwe zijn relatief laag.

Groene Hart: meer of minder methaan door vernatten?

Erisman en Strootman schrijven: Door oxidatie van het veen komen grote hoeveelheden broeikasgassen als CO2 en methaan vrij. Vernatten van het veen in het Groene Hart leidt tot minder uitstoot. Promotieonderzoek van Agnes van den Pol-Van Dasselaar (Methane emissions from grasslands, 1998) heeft in de jaren ’90 al uitgewezen dat vernatting van veen juist zorgt voor veel meer uitstoot van methaan. Dit op basis van metingen. Natte graslanden met een lage N-input (extensief beheer) op veengrond waren belangrijke bronnen van methaan. Deze graslanden stootten 80-200 kg methaan per hectare per jaar uit. Intensief gebruikte graslanden op gedraineerde veengronden legden daarentegen 0,1 tot 0,3 kg atmosferische methaan per hectare per jaar vast.

Erisman laat in reactie weten dat zij in hun schattingen alleen zijn uitgaan van CO2, niet van methaan. Methaan is niet meegerekend.

Meten is beter weten

Het Adviescollege Stikstofproblematiek (Commissie Remkes) kwam in 2020 met het advies ‘meten is beter weten’, aangezien de modelberekeningen te grote onzekerheden kennen. Een tweede adviescollege, de Commissie Meten en Berekenen Stikstof (Commissie Hordijk, 2020) concludeerde eveneens dat de onzekerheden in de berekeningen zeer groot zijn. Desondanks blijven onderzoekers vasthouden aan de berekeningen. Het rapport van Erisman en Strootman is de zoveelste in rij dat uitgaat van modelberekeningen.

(Foto: Shutterstock)

Deel via:

LNV: ‘Onderzoek voor beleid hoeft niet altijd transparant’

Het rapport ‘Relaties tussen de hoeveelheid stikstofdepositie en de kwaliteit van habitattypen’ is de volgende in de reeks ‘niet transparante onderzoeken’. Op 11 juni werd het rapport door minister Schouten aangeboden aan de Tweede Kamer. Het ministerie van LNV bevestigt dat de onderliggende ecologische gegevens niet gedeeld kunnen worden. Reden is dat deze gegevens eigendom zijn van buitenlandse onderzoekers.

Minister Schouten heeft Wageningen Environmental Research (WUR) en Onderzoekcentrum B-Ware opdracht gegeven te onderzoeken hoe groot het schadelijke effect is van stikstof, bij een beperkte en een grote overschrijding van de kritische depositiewaarde. Het gaat om beleidsondersteunend onderzoek. WUR en B-Ware maakten voor deze opdracht gebruik van een grote hoeveelheid ecologische gegevens van onder meer Britse onderzoekers.

Onderzoekers Jaap Hanekamp en Matt Briggs willen het jongste beleidsondersteunende onderzoek voor LNV controleren. Maar stuitten erop dat dit niet mogelijk is zonder inzage in de onderliggende ecologische gegevens. Zij benaderden de Britse eigenaar van de data, tot nu toe zonder succes.

Onderliggende gegevens hoeven niet beschikbaar

STAF vroeg het ministerie van LNV of de onderbouwing van het beleid transparant moet zijn. “Daar waar mogelijk zeker”, aldus het ministerie. Maar het is volgens LNV niet gebruikelijk dat onderliggende gegevens vrijelijk en altijd ter beschikking worden gesteld.

Zowel Hanekamp en Briggs als STAF stuitten de afgelopen jaren geregeld op stikstofonderzoek waarvan de onderliggende gegevens niet beschikbaar waren. Meermalen werd een procedure aangespannen om de gegevens in de openbaarheid te krijgen.

De ecologische gegevens waarop dit rapport is gebaseerd, kunnen niet beschikbaar worden gesteld.

Deel via:

Veekrimpplan Veerman en Erisman lekt steeds verder uit

‘Mes flink in veehouderij’ kopte Telegraaf op de voorpagina van afgelopen vrijdag. Dit zou de conclusie zijn van een nog niet openbaar adviesrapport over het beteugelen van de stikstofproblematiek. Cees Veerman, voormalig minister van LNV en stikstofprofessor Jan Willem Erisman zijn drijvende krachten achter het aankomende rapport, waarvan steeds meer details uitlekken.

Telegraaf wist de hand te leggen op de hoofdlijnen van het rapport, dat volgende week wordt aangeboden aan het ministerie van LNV. STAF beschikt inmiddels over enkele notities, die meer details prijsgeven.

Aanleiding voor het nieuwe adviesrapport vormt een overleg van de minister van LNV met de trekkers van het initiatief ‘Regie op Ruimte’, in mei dit jaar. Deze trekkers zijn:  Cees Veerman, Jan Willem Erisman, Krijn Poppe en Willem Lageweg, Transitiecoalitie Voedsel en de Boerenraad. In dat overleg is de vraag gesteld hoe kortetermijnmaatregelen snel en stevig kunnen bijdragen aan de langetermijndoelen voor stikstof en klimaat. Met daarbij de voorwaarde dat de maatregelen niet mogen leiden tot grote marktverstoringen voor de landbouw en oneigenlijke vermogensvorming.

In het aankomende adviesrapport wordt uitgegaan van het gedachtengoed van ‘Regie op Ruimte’.

Maatregelen korte termijn

Op korte termijn zien de initiatiefnemers eigenlijk geen rol voor innovaties. De enige korte termijnmaatregel is krimp van de veestapel, waarbij dierrechten (intensieve veehouderij) en fosfaatrechten (rundveehouderij) uit de markt worden gehaald. Dit levert indirect een bijdrage aan vermindering van de emissies van stikstof en CO2.

De initiatiefnemers pleiten voor het opkopen van productierechten bij piekbelasters. Te beginnen in de Gelderse Vallei en rondom natuurgebieden op de zandgronden. In de Gelderse Vallei zal een kleine 70% van de emissies moeten verdwijnen. Bedrijven die niet in staat zijn de emissies fors terug te brengen, komen als eerste in aanmerking voor opkoop. Op de vrijgekomen ruimte moet vervolgens een natuur-inclusieve vinex-wijk verrijzen. De projectontwikkelaars van de vinex-wijk betalen de uitkoop van de boeren.  

Naast de zandgronden en de Gelderse Vallei, is er nog een gebied waar bij voorrang uitkoop of extensivering wordt voorgesteld: de veenweidegronden in het Groene Hart. Hier gaat het om 50 procent emissiereductie. Het Groene Hart is een minder grote piekbelastende regio, maar wel een regio waar voor bouw en industrie in de omgeving, veel stikstofruimte nodig is.

Maatregelen middellange termijn

Voorgesteld wordt om per regio een limiet te stellen aan de maximale emissies. En verder de beste gebieden aan te wijzen voor landbouw, en ook alvast gebieden aan te wijzen voor woningbouw, infrastructuur, energiewinning en natuur. Zodat gebiedsprocessen kunnen aanvangen en de agrariërs in die gebieden weten waar zij aan toe zijn.

De initiatiefnemers pleiten ten slotte voor verhandelbare CO2- en ammoniakrechten, in aanvulling op fosfaatrechten (met afroming). Dat heeft als voordeel dat de blijvende boeren meebetalen aan de uitkoop van wijkende boeren. Verder willen de initiatiefnemers voordelen inbouwen voor extensieve bedrijven.

(Foto Gelderse Vallei: Shutterstock / Sjoerd Bezemer)

Deel via:

Minister Schouten komt met hilarisch antwoord op Kamervragen over kritische depositiewaarden

“Minister Schouten begrijpt niets van de kritische depositiewaarden stikstof. Dat blijkt uit de antwoorden die zij op 13 april heeft gegeven op Kamervragen van de PVV, naar aanleiding van ons artikel.” Dit concludeert onderzoeker Jaap Hanekamp na het lezen van de antwoorden die de minister gaf. Samen met statisticus Matt Briggs publiceerde Hanekamp een eerste voorlopige analyse over hun onderzoek naar de onzekerheden in de kritische depositiewaarden stikstof. 

“Als vertrekpunt kozen wij voor het artikel Banin en anderen uit 2014”, stelt Hanekamp. “Dit is een recent review artikel waarin een onzekerheidsanalyse van KDW wordt gepresenteerd. Deze review is voorzien van een uitgebreide literatuurlijst met tal van relevante publicaties over de kritische depositiewaarden in Nederland, Europa en de rest van de wereld. Minister Schouten stelt dat Nederland geen gebruik maakt van ‘Banin’ maar de literatuur gebruikt die in 2011 Europees en in 2012 in Nederland is gepubliceerd. De minister heeft niet in de gaten dat zowel Bobbink en Hettelingh (2011) als Banin (2014) met dezelfde wetenschappelijke kennisbasis werken.” Bij ‘Banin’ en de literatuur uit 2011 en 2012 waarnaar minister Schouten verwijst, gaat het dus om hetzelfde. Hanekamp noemt dit “ironisch”. Het toont volgens hem aan dat de minister geen idee heeft waarover het feitelijk gaat. 

Deel via:

Provincie Flevoland verwijdert steunbetuiging ‘Week zonder Vlees’ op Twitter

Provincie Flevoland zegt de steunbetuiging aan de Week Zonder Vlees op Twitter te hebben verwijderd. De Week Zonder Vlees bracht cijfers naar buiten over de milieuwinst die met een vleesloze week worden geboekt. De Provincie zegt deze cijfers zonder meer te hebben overgenomen in haar steunbetuiging, ervan uitgaande dat deze juist zouden zijn. Maar deze cijfers blijken niet te kloppen.

Volgens Provincie Flevoland besparen mensen die een jaar lang, één dag per week geen vlees eten: 6 kilo vlees, zo’n 587 kilometer autorijden en 750 liter water. “Wij hebben de besparingen overgenomen die de Week Zonder Vlees communiceert”, aldus de woordvoerder van Provincie Flevoland. STAF attendeerde de provincie erop dat de Week Zonder Vlees cijfers communiceert, waarin het vlees wordt weggelaten uit het menu, zonder dat dit gecompenseerd wordt door een vegetarisch alternatief. De deelnemers gaan in feite op dieet. De Provincie bevestigt dat dit niet de realiteit zal zijn, en dat deelnemers het vlees in de praktijk wél zullen vervangen door een vegetarisch alternatief. De milieuwinst staat in dat geval gelijk aan 450 km auto rijden. Bovendien is er geen sprake van een besparing op water maar van een toename van het waterverbruik van 1.100 liter.

In mei 2020 publiceerde STAF het artikel Nationale Week Zonder Vlees misleidt het publiek. De organisatie gaf aan de milieu-voetafdruk van de vegetarische alternatieven niet mee te rekenen, omdat het gekozen alternatief voor iedere deelnemer verschillend zal zijn. De organisatie verzuimt echter om de deelnemers hierop te wijzen en gaat door met het communiceren van overdreven besparingen.

Provincie Flevoland heeft de steunbetuiging met overdreven besparingen verwijderd omdat deze cijfers niet kloppen.

Provincie Flevoland plaatste op 15 maart een steunbetuiging op Twitter. Deze is inmiddels verwijderd.
Deel via:

Ook het KDW-model rammelt

Jawel, ook de kritische depositiewaarden (KDW) voor stikstof zijn destijds bepaald met een rekenmodel. Dit model bleef tot nu toe buiten schot en werd nooit meegenomen in opdrachten voor toetsingscommissies. De Amerikaanse statisticus Matt Briggs en de Nederlandse onderzoeker Jaap Hanekamp keren het KDW-model momenteel binnenstebuiten en stuitten al meteen op de eerste onvolkomenheden.

De kritische depositiewaarden – hoeveel stikstof een bepaald type natuur kan verdragen zonder risico op wegkwijnen – zijn in feite de kurk waarop de stikstofwetgeving drijft. Veel kritische depositiewaarden werden decennia geleden al bepaald en zijn sindsdien ongewijzigd gebleven.

Matt Briggs en Jaap Hanekamp verzamelden de onderliggende literatuur op basis waarvan de KDW’s voor de verschillende habitattypen zijn berekend. Als uitgangspunt namen zij het overzichtsartikel Quantifying uncertainty in critical loads – CEH Report to SEPA, van onder meer de Britse stikstofprofessor Mark Sutton. In 2015 leidde Sutton de internationale reviewcommissie, die in opdracht van de Nederlandse overheid een deel van de onderbouwing van het stikstofbeleid toetste. Briggs en Hanekamp hebben contact opgenomen met Sutton en zijn team, en enkele onderdelen van de KDW’s besproken.

Kritiek op KDW-model

Bij het bestuderen van het KDW-model zijn Briggs en Hanekamp al meteen op de eerste onvolkomenheden gestuit.

1. Het KDW-model blijkt te zijn gebouwd op 19 metingen. Dat zijn er te weinig om het model op te kunnen laten draaien, daarom zijn maar liefst 90 fictieve metingen toegevoegd. Het toevoegen van fictieve metingen komt de betrouwbaarheid van de KDW’s zacht gezegd niet ten goede.

2. Het KDW-model komt tot onmogelijke uitkomsten, wanneer er geen enkele stikstofdepositie is (achtergronddepositie van nul). In dat geval berekent het KDW-model namelijk een kans van 20 procent dat stikstof een schadelijk effect heeft op de natuur. Geen enkele depositie, maar wel een schadelijk effect, dat is praktisch onmogelijk. Er gaat dus wat goed mis in het model.

3. Ten slotte blijkt dat de schaarse veldproeven die er zijn, werden uitgevoerd op plots van één vierkante meter. Die worden vervolgens klakkeloos vermenigvuldigd met 10.000 om tot mol per hectare te komen. De variabiliteit in natuurgebieden is te groot voor een dergelijke lineaire extrapolatie. Dit zorgt ook voor een zeer grote onnauwkeurigheid in de uitkomsten.

Eerste resultaten online

Briggs en Hanekamp hebben een eerste analyse van de kritische depositiewaarden online gezet en werken ondertussen volop verder aan dit belangrijke onderwerp.

(Foto: Shutterstock/Andis Rea)

Deel via:

Aerius tikt er 15.000 ha niet bestaande stikstofgevoelige natuur bij op

De afgelopen jaren werd relatief veel stikstofgevoelige natuur bijgetekend in Natura 2000-gebieden. Hierover berichtte STAF in november. Nu blijkt dat rekenmodel Aerius daarbovenop nog eens meer hectares aanziet voor stikstofgevoelige natuur, dan daadwerkelijk staan ingetekend. Provincies tekenden samen 173.878 hectare in (Aerius-versie oktober 2020). Het rekenmodel zelf merkt 189.600 hectares aan als stikstofgevoelige natuur. Dit is bijna tien procent meer dan is ingetekend. Deze bijtelling ontstaat doordat Aerius niet goed overweg kan met de zeer gedetailleerde natuurkaarten van de provincies.

Provincies: Praktijk moet zich aanpassen aan Aerius-model
Met name bij natuurgebieden waar de afgelopen jaren veel stikstofgevoelige natuur is bijgeplust op de uiterste grens van het Natura 2000-gebied, zoals bij Veluwe, De Rijntakken, De Wieden, Weerribben en Drents-Friese Wold, is er sprake van een relatief grote bijtelling van stroken ‘stikstofgevoelige’ landbouwgrond en/of woonwijken. Op 12 februari kaartte STAF deze modelfout aan bij de Provincie Gelderland. Op 23 februari bracht BIJ12, een uitvoeringsorganisatie van de 12 provincies, een ‘Handreiking Voortoets Stikstof’ naar buiten voor provincies. Hierin wordt melding gemaakt van de bijtelling van stroken grond buiten Natura 2000, door Aerius. Opvallend is dat de provincies niet vragen om een correctie van het model, maar ondernemers in voorkomende gevallen verzoeken tot extra maatregelen (extra berekeningen laten opstellen, passende beoordeling).

Deel via:

Ferme uitspraken in persbericht Universiteit Twente over intensieve veehouderij en zoönosen niet te linken aan een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing

Op 8 januari bracht Universiteit Twente een persbericht uit met als titel: Meer risico op zoönose in Nederland dan we denken. In het persbericht luiden wetenschappers van de vakgroep Psychologie van Risico, Conflict en Veiligheid van de universiteit de noodklok; Nederlanders zouden zich niet voldoende bewust zijn van het risico op het ontstaan van zoönosen vanuit de intensieve veehouderij. Bij navraag van STAF bleek het onderliggende onderzoek niet gepubliceerd en is er zelfs nog geen artikel geschreven. Dit betekent, dat de aanpak en kwaliteit van het werk niet beoordeeld en goedgekeurd is door onafhankelijke referenten. Bovendien was de universiteit pas na lang doorvragen bereid beschikbare achterliggende informatie vrij te geven.

Professor Toonen, betrokken decaan van de Universiteit Twente, vindt het niet bezwaarlijk, dat het persbericht niet transparant is en de wetenschappelijke onderbouwing niet toegankelijk. Naar zijn idee kan een persbericht van een universiteit prima een mening zijn en gekleurd van karakter. Dit tegen de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit in, die duidelijke richtlijnen geeft voor communicatie aan het algemene publiek.

Onderbouwing volstrekt onvoldoende

In het persbericht stelt de universiteit dat een grote groep Nederlanders is ondervraagd. Uit de na lang aandringen vrijgegeven informatie blijkt dit te gaan om een zeer kleine en ook nog eens niet representatieve groep van 122 mensen, in hoofdzaak vrouwen en jongeren. Het ‘gegeven’ dat zoönosen vooral gerelateerd moeten worden aan de intensieve veehouderij, ook in Nederland, komt van andere deskundige wetenschappers, aldus de onderzoekers. Een deugdelijke onderbouwing van dit verband wordt niet aangeleverd, er wordt verwezen naar een vogelpestuitbraak in Thailand in 2004. Verder wordt biologische veehouderij zonder nadere onderbouwing als positief naar voren gebracht met betrekking tot zoönosen, terwijl uit de literatuur blijkt dat daar de risico’s juist groter zijn dan in de gangbare veehouderij. STAF is daarmee van mening, dat een deugdelijke wetenschappelijke onderbouwing van de conclusies in het persbericht ontbreekt. Op grond waarvan de onderzoekers de noodklok menen te moeten luiden, is dan ook volstrekt onduidelijk.  

STAF wil dat de Universiteit Twente het algemene publiek alsnog correct informeert

STAF is van mening dat de Universiteit Twente het algemene publiek op het verkeerde been heeft gezet. Omdat het een persbericht betreft van een universiteit wordt de suggestie gewekt, dat de conclusies zijn gebaseerd op deugdelijk en gepubliceerd onderzoek. Daarvan is geen sprake. In tegendeel. Het persbericht kent eerder een activistisch karakter. Saillant detail, is dat de in het persbericht genoemde onderzoeker (dr. Marielle Stel) voor de gemeente Hengelo actief lid is van de Partij voor de Dieren en die partij al enige tijd – op weg naar de verkiezingen – actief in de media optreedt over intensieve veehouderij en zoönosen. STAF verzoekt de Universiteit het persbericht aan te passen en het algemene publiek op een correcte wijze te informeren. Mocht de universiteit hier geen gehoor aan geven, dan overweegt STAF een klacht in te dienen bij de VSNU, de handhaver van de integriteitscode voor universiteiten.

Foto bij dit bericht: Shutterstock, Kristof Lauwers.

Deel via:

LNV legt aardappeltelers maatregelen op, waarvan effectiviteit niet is bewezen

Het ministerie van Landbouw legt akkerbouwers drie maatregelen op, waaruit zij een keuze moeten maken, zonder dat de effectiviteit van die maatregelen is bewezen. Het gaat om maatregelen die moeten voorkomen dat meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen van aardappelruggen afspoelen naar het slootwater, door een regenbui.  

Op 29 december 2020 publiceerde het ministerie van Landbouw het wijzigingsbesluit voor het gebruik van meststoffen. Aanleiding is het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn, dat moet voorkómen dat er met een flinke regenbui meststof en gewasbeschermingsmiddel wegspoelt naar het oppervlaktewater. Voor aardappeltelers geldt sinds 2021 de volgende wetgeving:   

“…Indien een perceel bouwland gelegen op klei- of lössgrond dat grenst aan een watergang wordt gebruikt voor een ruggenteelt gaat dit gepaard met één of meer van onderstaande maatregelen:

a. er zijn drempels tussen de ruggen van minimaal 5 centimeter hoog, op gelijke afstand van ten hoogste 2 meter van elkaar over het gehele perceel aangebracht, uitgezonderd de tijdelijke situatie dat de afwezigheid van drempels wordt gerechtvaardigd door dreigende gewasschade vanwege extreme weersomstandigheden;

b. er zijn greppels aangebracht die in niet-extreme weersomstandigheden het water tegenhouden van het gehele perceel en bij deze omstandigheden niet op een watergang afwateren; of

c. langs de watergang grenzend aan het desbetreffende perceel is een onbeteelde en onbemeste zone aangelegd van minimaal 3 meter breed….”

Effectiviteit maatregelen niet bewezen

De maatregelen die het ministerie heeft voorgeschreven, komen van de zogenaamde BOOT-lijst (BOOT staat voor Bestuurlijk Overleg Open Teelten) van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. Wageningen Plant Research, Louis Bolk Instituut, Nutriënten Management Instituut, Wageningen Environmental Research en Deltares onderzochten de effectiviteit van de maatregelen op de BOOT-lijst. Daaruit blijkt dat de effectiviteit van het keuzemenu dat de overheid nu bij wet oplegt aan aardappeltelers, niet bewezen is. Het aanleggen van drempels tussen aardappelruggen (optie a) is alleen onderzocht voor hellende, erosiegevoelige gebieden. Voor andere gebieden, zoals klei, is het effect niet bekend. Optie 2, het aanleggen van greppels (natte bufferstroken) is alleen onderzocht op een locatie in Noord-Brabant en een locatie in Overijssel. Het effect is locatie-specifiek, voor de meeste gebieden is niet bekend wat de maatregel kan opleveren. En de effectiviteit van optie c (droge bufferstrook) hangt af van een reeks van omstandigheden en als de gebruiksnormen gelijk blijven, dan is het effect minimaal voor nitraat en voor fosfaat is het effect meestal zeer klein.

Kwestie voorgelegd aan LNV

STAF heeft deze kwestie op 11 januari onder de aandacht gebracht van het ministerie van LNV. Met de vraag waarom het ministerie kiest voor maatregelen waarvan de effectiviteit niet vaststaat. Ondanks herhaald verzoek, is tot nu toe geen antwoord ontvangen van het ministerie van LNV.

(Foto: Shutterstock).

Deel via: